Mijmeringen van een oude es

Mijmeringen van een oude es
©: Gjerryt Elzinga

Pal voor het huis van voorheen Theunis en Hendrikje aan De Lyts Ein sta ik al meer dan honderd jaar (sinds 1910) en aanschouw het wel en wee in de straat door de jaren heen.

 

Mijn kruin is kaal door de essentakziekte. Het is een schimmel die overal in de lucht zit. Wanneer jullie denken dat ik me overgeef aan die schimmel dan zitten jullie er naast, ik ben een doorzetter, dat heb ik geleerd van "Grutte Gjet".

"‘Grutte Gjet", (Geertje Jousma) was een geëmancipeerde vrouw, drie huizen verder op deze buurt, die haar eigen kost verdiende met naaien. Ze was coupeuse in het dorp, daar verdiende zij de kost mee. Ze ging regelmatig op vakantie.

In haar jonge jaren was ze dienstmeisje bij dominee Ubbink. Sinds zijn vertrek in februari 1913 snelde zij ’s avonds regelmatig om half elf met haar brieven naar de brievenbus. Voor wie …? Wel, deze waren voor dominee Ubbink. Vanaf 1904 tot 1913 was hij in Nijkerk predikant, daaropvolgend in Monnickendam en vanaf 1932 te Zevenhoven. Daarna wonend in Den Haag.

Via de brieven hield zij het contact gaande. Zoals later ook met haar zuster in Haren die weduwe was. Week in week uit, jaar in jaar uit, schreef zij haar brieven. Tot haar honderdste! Na haar honderdjarig jubileum nam ze afscheid van ons. Ik heb de rouwstoet voorbij zien trekken.

De jaren dertig van de vorige eeuw: crisis. Theunis en Hendrikje moesten de dubbeltjes twee keer omkeren voor ze uitgegeven konden worden. Ze waren arm maar één en al ambitie. Zij teelden het vroege consumptie-ras "Eersteling". Zij waren erbij toen de poterteelt van aardappelen rondom ons dorp van de grond kwam En toen omstreeks 1938 het verbouwen van aardappelen in "bedden" op "ruggenteelt" overging.

Ik stond met mijn wortels in de "jarresleat", ja ik had eten genoeg. Ik tuurde met mijn bladeren tijdens het eten bij hen op tafel, ze aten brood zonder beleg.

Niemand had er weet van wat het betekende om een kleine gardenier te zijn. Hard werken en lange dagen maken, hopen op een dubbeltje tussen de centen. De zoon, de jonge Theunis, liep ‘s morgens vroeg met een kruiwagen vol mest De Lyts Ein af. Ter hoogte van garage Tilkema lag een plank over het slootje. Daar reed hij overheen om de mest op de "rûchskern"' (mesthoop) te deponeren. Onderweg had hij tijd voor een praatje met de voorbijgangers, maar vooral voor zijn verloofde Jantsje had hij alle tijd.

Ja, de tijd voor een praatje met de ander lijkt voorbij. In het voorjaar kwamen er talloze spreeuwen aangevlogen. Ze streken neer op mijn takken en op de populier van de buren, Lieuwe en Gaatske. Niet iedereen was blij met de komst van de spreeuwen zoals Jan en Jantsje Koezema. Zij riepen Lieuwe op het matje. Hij moest de takken die over de erfgrens heen hingen opruimen want het hele dak zat onder de vogelpoep. En de regenbak voelt zich prettiger zonder al die vogelpoep.

De oorlog kwam, de populier werd brandhout …

De Koezema’s haalden opgelucht adem. En de spreeuwen? Wel, die verhuisden allemaal naar mij.

Lieuwe en Gaatske kregen onverwacht Duitsers op bezoek, een huiszoeking op De Lyts Ein. Eén soldaat postte bij de staldeur en de anderen vielen de woning binnen op zoek naar een radio en een onderduiker. Het spek van het clandestien geslachte varken dat in de kelder in de pekel lag, is door de Duitsers vast gezien, maar niet meegenomen. Gaatske moest praten als Brugman en had op alle vragen van de Duiters een passend antwoord. Radio noch onderduiker zijn gevonden … de soldaten zijn afgedropen. Remmeren Bosgra moest het de volgende dag ontgelden. Waarschijnlijk verklikt. Het clandestien geslachte varken is zonder blikken of blozen meegenomen. De toegesnelde dominee Van Andel zag nog kans één van de soldaten op de weg voor het huis aan te spreken op hun gedrag. "Het niet begeren van je naaste vrouw, os of ezel of wat ook maar van je naaste is (en daar behoort ook een zwijn toe…!), daar moeten deze Lutheranen toch bekend mee zijn", moet de dominee gedacht hebben.

Mijn takken konden zoiets gemeens niet bevatten, mijn stam rilde van woede en de takken trilden mee.

Op 1 maart 1949 stak er een veertig uur durende storm op. Ik werd hevig door elkaar geschud en was blij dat ik nog geen bladeren had. Om twaalf uur draaide de stormwind in één klap om van west naar noordwest. Het dak van de schuur van Theunis en Hendrikje werd er afgeblazen. Dakpannen en stenen vlogen bij Lieuwe en Gaatske door de ramen. Eén steen kwam pardoes in een pan met "sûpenbrij" terecht (karnemelksepap). Een regenwolk van "sûpenbrijdrippen" werd door de kamer geblazen.

Tegelijkertijd scheurden de schuurdeuren uit hun sponning en waaiden de kippen "de keech" over. Ze belandden aan de overkant in de sloot. De Fabers herbouwden het dak: het dakriet werd vervangen door dakleer en er kwamen nieuwe dakplaten op.

Het werd voorjaar en ik mocht het drukke gekwetter van de spreeuwen weer aanhoren op het prille groen van de takken. De spreeuwen echter konden onder de dakplaten en het dakleer geen nesten maken. Stuk voor stuk vertrokken ze.

Na de oorlog gingen emigranten op zoek naar het land van belofte: Australië, Amerika en vooral Canada. In maart 1955 ging ook Maaike van der Kooi, stiefdochter van Lieuwe en Gaatske, haar verloofde achterna naar Nova Scotia, hun land van belofte. Het nest bij Lieuwe en Gaatske was een goed nest, om dat op te geven leek mij geen goed idee.

Op een dag zag ik ze toch koffers inpakken, een gestage regen viel naar beneden en ik liet mijn takken hangen. De druppels vielen als tranen naar beneden, mijn tranen, Gaatske haar tranen … Wolken schoven voorbij.

De bus naar Rotterdam kwam voorrijden. De voordeur ging open en Maaike stapte het huis uit, haar koffers werden de bus in gedragen. Maaike stapte in de bus … De eenzame bus rijdt mij voorbij door het dorp. Ik klapper met mijn takken, niemand die het merkt, stilte omsluit me.

Jaren later zie ik Freek en Maaike met hun kinderen terugkomen tijdens een vakantietrip. En vele jaren later: tweeëntwintig achterkleinkinderen in de familie. Plotseling komen uit het niets een aantal spreeuwen aanvliegen. Ze dalen op mijn broze takken neer en kwetteren en zingen. Ik luister naar hun lied. Voorbijgangers kijken bij me op en ik glimlach.

© Tekst: Gerrit Elzinga © Foto voorblad: Gjerryt Elzinga

Gerelateerde informatie


VenstersFoto’s