=============uit vrij veld=========
Stinzen rondom Menaldum
* Fleringa of Galema
Op het kaartje uit de Schotanus atlas van 1718 is te zien dat er op deze plaats een “Edele Stins “ stond. Het “Teikens “overzicht wat hier bij hoort geeft dit ook aan. Wat opvalt dat op het overzichtskaartje hier boven van de Kadaster Tijdreis in 1850 Fleringa wordt aangegeven op een andere locatie.
In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.
In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.
De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal.
Er is een bouwvergunning bewaard uit 1925. Toen heeft de eigenaar mej. A.V. Bieruma Oosting te Oranjewoud de oude ‘voorhuizinge’ van de boerderij laten afbreken en een nieuw voorhuis laten bouwen. Architect was J. Brouwer en de bouwer. S. Zondervan uit Menaldum.
De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot.
De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen V 04 )
Op de foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer.
Bronnen:
Tekst: Jan Leemburg en Piet Boerrigter
Website van Menaldum
“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972
“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen
Schotanus atlas
HISGIS website Fryske Academy
* Wuytze state
Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.
Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.
In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten.
Bronnen;
P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009
* Epinga state ( Epingahuys (Menaldum FC62))
Epinga-state was nog in de 16de eeuw een belangrijke eigenerfde state. Hij lag op de terp Epinga-terp (1543) en had zwaanrecht (1529). D.J. van der Meer identificeerde hem met de sate FC62. Eerst recent werd ontdekt dat de Lidlumer kronikeur Sibrandus Leo dit huis bedoeld zal hebben, toen hij een familie Van Epingahuys noemde als stichters van Klooster Anjum (13de eeuw) en kloosterlingen in Lidlum.
* De Hege Wier te Coutum aan de Zandweg (Menaldum FC3, SC5)
De nog bestaande Hege Wier ligt op een heringericht terrein. In 1832 en 1850 lag naast de wier nog een boerderij. Volgens het ook bij andere stinzen en stinswieren aangetroffen patroon hadden boerderij en wier elk een eigen gracht.
Plan XXVII . Menaldum (Fr.) . Binnende omgrachting ten noordenvan de eveneens omgrachte boerderij bevindt zich nog altijd een "hoge wier " als overblijfsel van een stinsheuveltje.
Dit kaartje en de omschrijvingkomt uit het boek van H.Halbertsma ( Terpen tussen Vlie en Eems )
De Hege Wier ligt aan de Zandweg in de uit vijf à tien boerderijen bestaande buurschap Coutum, ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd In 1640 was jonker Keimpe van Donia op Hemmemastate te Bessum eigenaar, Sjoerd Ebles de pachter. In 1700 was de gravin Carelson eigenaresse, Bauke Jarigs pachter. De sate was toen ruim 39 pondemaat groot.
* Hemmema te Bessum of Donia (Menaldum FC1, SC1)
De eerste maal dat Hemmema te Bessum onder Menaldum, maar vlakbij Beetgum gelegen,(Er werd als grap gezegd dat als de toren van Beetgum omvalt ,ligt hij in Menaldum) , wordt genoemd, is in de huwelijkse voorwaarden van Hannyke, een bastaardzoon van Ritzke Jelmera van Ameland, en Thiede, de dochter van Doekka Hemmema, in 1439. Doeke Hemmema was toen al gestorven. Geregeld werd welke goederen Hannyke en Thiede zouden inbrengen. Thiede zou land te Berlikum inbrengen en afgesproken werd dat Hannyke en Thiede zouden wonen up Hemmemma statthem to Bessem, totdat Thiedes broers volwassen zouden zijn. Dan zou Hannyke de state aan hen overdragen.
Hannyke stierf spoedig, waarna Thiede hertrouwde met Douwe Sybrensz to Baerdt alias Aesgema. Hemmema te Bessum kwam aan haar broer Hette Hemmema, die op Hemmema te Berlikum woonde, en na diens dood aan Alef Hettez Hemmema, die er later ook woonde; Alefs broer Doecke Hettez Hemmema woonde ondertussen op Hemmema te Berlikum. In 1505 werd Alef als één van de edellieden in Menaldumadeel genoemd. In 1511 bezaten zowel Alef Hemmema als zijn zwager Syrck Keympez Donia als "heerschappen" belangrijke goederen onder Menaldum. Syrck, gehuwd met Syts Hettes Hemmema, woonde al lang in Menaldumadeel, waarschijnlijk ook voor zijn huwelijk al. Zo was hij er in 1478 mederechter. Of Syrck, dan wel Alef in 1511 op Hemmema woonde is niet bekend. Een broer van Syts en Alef Hemmema, Riurd Hemmema, verdronk in de fossa Popmana in Menaldum, dus de Popmasloot of Berlikumervaart.
Syrcks zoon Keimpo Sircxz Donia was in 1517 Vetkopers gezind: zijn huys to Betugum, waarmee waarschijnlijk Hemmema werd bedoeld, werd in dat jaar daarom tijdelijk geconfisqueerd en aan de stad Leeuwarden overgedragen. Uiteindelijk kreeg Keimpo het huis weer terug. Herhaaldelijk kocht hij eigendommen in Menaldumadeel. Tot zijn dood in 1561 bewoonde hij de state. Hij werd in de kerk van Menaldum begraven. Na hem woonden er nog verschillende generaties Van Donia.
Op de kaarten van Sibrandus Leo (1579) en Winsemius (1622) wordt Hemmema als adellijk huis Donia aangegeven. In 1718 lag het huis binnen ruime singels, met een oprijlaan naar de Zandweg, in 1850 deels Leeuwensingel genoemd naar de wapenhoudende leeuwen op de inrijpalen. Van het huis is geen afbeelding bewaard gebleven; een inventaris van 1664 noemt 17 vertrekken, waaronder 't sael, een taxatie van 1682 de adelyke huisinge, schuure, pickierstal, thuininge, hovinge, grachten, zingels, opreed, bomen en plantage, sampt schiphuis, Hemmemastate genaamt. Het huis werd voor 1788 afgebroken, de schuur rond 1859.
* Goerda (Menaldum FC28, SC44)
Goerda is een duidelijk voorbeeld van een state die bewoond werd door een familie op de overgang van adel en eigenerfden. In de 16de eeuw werd de familie tot de eigenerfden gerekend, maar reeds in de 15de eeuw waren er verwantschappelijke betrekkingen met de Jongema's te Bozum en Rauwerd, de Juwsma's te Camminghaburen en de Andringa's uit Akkrum.
In het begin van de 15de eeuw moet NN Goerda te Menaldum hebben geleefd. Hij had twee dochters: Eebel en Doed. De eerste was verwant met Kempo en Hessel Jongema, hoofdelingen te Rauwerd en Bozum; de tweede was getrouwd met Juw Syoukaz van Juwsmahuis te Camminghaburen.
Eebel was in 1479 al gestorven, Doed wordt in 1511 nog genoemd als eigenares van Goerda. Zij woonde zelf in Camminghaburen, terwijl Goerda waarschijnlijk werd gebruikt door schoonzoon Feyka Tziards Andringa, gehuwd met Katherina Juwsma, de dochter van Doed en Juw. Feyka werd daarom in 1496, toen hij met anderen uit Menaldum zich bij het verdrag met Groningen aansloot, Ffeyka Goerde genoemd.
De volgende generatie eigenaars bewoonde Goerda niet meer: Tiaerdt Feyckes Goerda, de zoon van Feyke en Katherina, woonde in Goutum, waar hij een boerderij van de Juckema's pachtte. Zijn vijf kinderen erfden bij zijn dood, tussen 1534 en 1537, elk één vijfde deel van Goerda sate. Vanaf 1551 werd de sate bewoond door zijn dochter Bauck Tiaerts, gehuwd met Feycke Gerckes Hoptilla, die zich ook Goerda ging noemen. Zij kochten van hun medeërfgenamen de landerijen, en in 1552 ook het huis van Goerda aan, zodat ze de sate konden nalaten aan hun dochter Jelck Feyckedr, getrouwd met Siurd Siurds Friesma uit Idaard, die er ook gingen wonen en zich eveneens Goorda of ook wel Gorda van Friesuma liet noemen. In 1578 werd zijn zoon als aanzienlijke eigenerfde aangeslagen; Goerda blijkt dan in het Lyaersma sextendeel van Menaldum te liggen.
In 1640 was Goerda een gewone boerderij. Op de kaart van 1718 werd het huis nog aangegeven, in 1832 was het afgebroken.
* Gralda state
Zie venster V 05
* Orxma State
Zie venster V 06
=============uit vrij veld=========
Stinzen rondom Menaldum
Wuytze state
Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.
Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.
In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten.
Bronnen;
P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009
Fleringa of Galema
In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.
In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.
De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal.
De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot.
De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen )
Op bijgaande foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer.
Bronnen:
Tekst: Jan Leemburg
Website van Menaldum
“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972
“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen
Gralda state
Zie venster V 05
Orxma State
Zie venster V 06