Kategory


Op 10 desimber 1910 komt by de gemeente in oanfraach binnen fan Sipke Simons Kooistra foar it bouwen fan ‘ene stelphuizinge’ op perseel “It Werp” ûnder Folsgeare ( Skeender 2). Hjirmei wurdt in tredde Kooistra buorkerij realisearre yn de Folgaasterhem. 

“It Werp” is in perseel dat ûntstien is yn de súdlike slink fan de Middelsee tsjin de Breede dijk oan en betsjut bûtendykslân. It perseel is yn 1850 eigendom fan de Kooistra’s wurden mei de keap fan de buorkerij op Suderbuorren  (Easthimmerwei 23).

Sipke Simons Kooistra is troud mei Trijntje van Wijngaarden. Hja wenje op de buorkerij Scheender state en wolle it rêstiger oan dwaan. Hja meitsje plak foar harren soan Sije Simons Kooistra en Antje Gerbrandy út Boazum. Sije en Antje ha besletten om yn maaie 1911 te trouwen. Sipke en Trijntje ferhúzje nei  de Skeender 2.

Sije en Antje wurde de nije generaasje Kooistra’s op Scheender State. Sije wie net de bedoelde opfolger, maar syn âldere broer Simon wurdt dûmny en dat telt swierder as boer wurde. 

Yn jannewaris stjoert Sipke Simons in fersyk nei de gemeente foar it bouwen fan in weinhûs efter de buorkerij op de Skeender. Alles wurdt goed kard. Begjin 1911 wurdt begûn mei de bou troch Wytse de Boer, de timmerman út it doarp.

De pleats hat in trochrinnende gong dy’t de skieding is tusken it wendiel en de stâl. Oan de linkerkant fan it wendiel is de pronkkeamer, yn’e midden is in sliepkeamer mei in treppen nei boppen ta en rjochts is de wenkeamer. Oan de eastkant is de haadyngong, efter de gong is de keuken mei in doar nei de skuorreed. 

DORPSWAPEN EN -VLAG VAN MENALDUM

Met het opheffen van de gemeente Menaldumadeel in 2018, verdween niet alleen het gemeentehuis uit Menaldum, maar ook het gemeentewapen werd bijgezet in de archieven van de staat. Dit gemeentewapen echter bevatte een voor Friesland uniek stuk: de liggende en omziende eenhoorn. Om de eenhoorn voor Menaldum te bewaren stelde de Fryske Rie foar Heraldyk voor aan Plaatselijk Belang Menaldum, om in een nieuw dorpswapen en -vlag de eenhoorn terug te brengen naar zijn oorsprong.

Bijzonder is, dat de eenhoorn een in deze positie een evenknie heeft in het Lam Gods in het dorpswapen van Berlikum. Dit Lam ligt in de dakgoot van een kerkgebouw en ziet, evenals de eenhoorn, om. Twee wapens en vlaggen, die een beeld dragen dat aan elkaar gelijk is. Beiden zijn een beeld van Christus. In het wapen van Berlikum is dat duidelijker dan in het Menaldumadeelse wapen. Want het Lam draagt een kruisvlag.

In het ontwerp dorpswapen Menaldum zien we de liggende en omziende eenhoorn in de bovenste helft van  het schild.  

Net als in het voormalige gemeentewapen in blauw. De deling van het schild laat ons kantelen zien. Deze zijn een herinnering aan de versterkte huizen (stinzen en states) die in en rondom Menaldum hebben gestaan. In de Historie gaat door het eigen dorp door de heer A. Algra staan ze op een rijtje genoemd: Orxma, Gralda, Jukema, Donia, Galama, Hemmema en Martena.

Het gemeentewapen van Menaldumadeel is in 1938 gewijzigd. Het wapen van 1818 toonde ons een rode liggende eenhoorn met groene hoorn in een zilveren schild, vergezeld van twee groene kiavers en een blauwe ruit. De kiavers zijn in het nieuwere gemeentewapen veranderd in een St. Jacobsschelp en een eikel, beide van goud en de blauwe ruit is van zilver geworden. Als herinnering aan dat oude wapen zijn in het dorpswapen de twee groene kiavers teruggekomen. Deze geven de agrarische sector van het dorp weer. De rode ster in de schildvoet wil het oude bestuurscentrum van Menaldumadeel in herinnering brengen en houden. Deze ster is de zgn. Leidster. Menaldum het leidende dorp in de gemeente.

De vlag toont ons de liggende eenhoorn in blauw net zoals in de gemeentevlag. Deze vlag is verticaal gedeeld en de dorpsvlag bezit een gekanteelde horizontale deling in de kleuren van het schild: blauw en goud/geel.

DORPSWAPEN EN -VLAG VAN MENALDUM

Met het opheffen van de gemeente Menaldumadeel in 2018, verdween niet alleen het gemeentehuis uit Menaldum, maar ook het gemeentewapen werd bijgezet in de archieven van de staat. Dit gemeentewapen echter bevatte een voor Friesland uniek stuk: de liggende en omziende eenhoorn. Om de eenhoorn voor Menaldum te bewaren stelde de Fryske Rie foar Heraldyk voor aan Plaatselijk Belang Menaldum, om in een nieuw dorpswapen en -vlag de eenhoorn terug te brengen naar zijn oorsprong.

Bijzonder is, dat de eenhoorn een in deze positie een evenknie heeft in het Lam Gods in het dorpswapen van Berlikum. Dit Lam ligt in de dakgoot van een kerkgebouw en ziet, evenals de eenhoorn, om. Twee wapens en vlaggen, die een beeld dragen dat aan elkaar gelijk is. Beiden zijn een beeld van Christus. In het wapen van Berlikum is dat duidelijker dan in het Menaldumadeelse wapen. Want het Lam draagt een kruisvlag.

In het ontwerp dorpswapen Menaldum zien we de liggende en omziende eenhoorn in de bovenste helft van  het schild.  

Net als in het voormalige gemeentewapen in blauw. De deling van het schild laat ons kantelen zien. Deze zijn een herinnering aan de versterkte huizen (stinzen en states) die in en rondom Menaldum hebben gestaan. In de Historie gaat door het eigen dorp door de heer A. Algra staan ze op een rijtje genoemd: Orxma, Gralda, Jukema, Donia, Galama, Hemmema en Martena.

Het gemeentewapen van Menaldumadeel is in 1938 gewijzigd. Het wapen van 1818 toonde ons een rode liggende eenhoorn met groene hoorn in een zilveren schild, vergezeld van twee groene kiavers en een blauwe ruit. De kiavers zijn in het nieuwere gemeentewapen veranderd in een St. Jacobsschelp en een eikel, beide van goud en de blauwe ruit is van zilver geworden. Als herinnering aan dat oude wapen zijn in het dorpswapen de twee groene kiavers teruggekomen. Deze geven de agrarische sector van het dorp weer. De rode ster in de schildvoet wil het oude bestuurscentrum van Menaldumadeel in herinnering brengen en houden. Deze ster is de zgn. Leidster. Menaldum het leidende dorp in de gemeente.

De vlag toont ons de liggende eenhoorn in blauw net zoals in de gemeentevlag. Deze vlag is verticaal gedeeld en de dorpsvlag bezit een gekanteelde horizontale deling in de kleuren van het schild: blauw en goud/geel. 

Orxma State 

Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken.

De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog.

Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens.

Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Een gedeelte van de serviceflat is in 2018 afgebroken.

De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en in 2023 terug geplaatst.

Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg

"Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664)

"Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780

"De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960)

Website van Tresoar

"Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981)

“Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 

Website van Menaldumdorp

Orxma State 

Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken. De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog. Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens.

Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Het Dienstencentrum  is in 2018 afgebroken. De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en is in 2023 terug geplaatst.

Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg

"Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664)

"Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780

"De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960)

Website van Tresoar

"Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981)

“Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 

Website van Menaldumdorp

Dyksterbuorren 15 en 17

Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie. Volgens de aangepaste woonkaart is er een zoon van Jan en Trijntje Bijlsma samen met Ietje Plat uit Vrouwenparochie komen wonen op 27 Sept. 1930 . Het huisnummer was toen Menaldum 300 .

De foto  is het huidige Dyksterbuorren 15. Hier heeft tot 1957 het postkantoor van Joh. Meijer gezeten, die toen is verhuisd naar Ljochtmisdyk 3.

Links op de foto bij pand nr. 19  is nog aan de rechter gevel te zien dat de boerderij er heeft gestaan.

Het kadasterkaartje geeft de locatie Nr. 17 aan. In dit pand , het voorhuis van de oorspronkelijke boerderij , had Rintje Zondervan van 13 mei 1935 tot aan zijn overlijden in 1989 een timmerbedrijf en een winkel.

Het pand Dyksterbuorren19  op de foto is gebouwd in 1875 en hier heeft de schrijver Ype Poortinga gewoond. (over hem meer in een ander venster )

De boerderij gezien vanaf de hoek Dyksterbuorren en daaronder vanaf de  Berltsumerdyk

Bronnen;

Hisgis.nl (Fryske akademy )

Archief Waadhoeke

Foto`s ; Documentatie Menaam

Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie.

Age Jans de Vries út de Jouwer is yn 1836 by timmerman Johannes Paulus Spiering yn tsjinst as timmerfeint yn’e nije timmersaak op Tsjaerddyk 44. Hy kriget ferkearing mei Baukjen Ades Jorwerda, dy’t tsjinstfaam is yn it doarp.

“It is mienens” en se trouwe yn 1837 yn Folsgeare dêr’t se ek hinne gean te wenjen. Harren twadde bern Aede wurdt op 29 juny 1842 berne. Aede wurdt troch syn heit oplieden om krekt as him timmerfeint te wurden. Hy groeit goed en flot op en leart lêzen en skriuwen op’e nije skoalle.

Yn 1852 ferhuzet de húshâlding nei Easthim. As Aede 18 jier âld is, ferstjert syn heit, noch mar 53 jier âld. Aede is no as âldste soan ynienen gesinshaad en moat de kost fertsjinje foar de húshâlding. Syn takomstplannen wurde hjirtroch útsteld mar útstel betsjut gjin ôfstel. Als hy 34 jier is, is hy wer frij om syn libben op te pakken. Hy trout mei de 20 jierrige Marijke Zandstra en se komme yn Folsgeare op it Streekje te wenjen dêr’t hy as timmerfeint begjint by Auke van der Velde. Yn 1877 ferhúzje se nei Hichtum dêr’t Age Aedes berne wurdt. Nei syn berte geane se yn 1879 wer werom nei Folsgeare.

Aede de Vries keapet yn 1879 de westlike helte fan it perseel fan’e eardere slachterij / bakkerij (kadaster nû 713). Op dit perseel stiet it âlde bûthús fan’e slachterij en hjiryn begjint hy syn klusbedriuw. Hy moat lykwols fan’e grûn ôf begjinne mar kriget û.o.wurk oan’e tsjerke, toer en de tsjerkehuzen fan’e tsjerkfâden taskikt. Nei in pear jier giet it goed mei it bedriuw en hy bout der om 1880/1881 hinne in wenhûs foar (Tsjaerddyk 28).

Naast de kerk in Folsgare staat een boerderij die de “pastorieboerderij “ wordt genoemd. Tijdens de kerstening van Fryslân, zo rond het jaar 750, werden er steeds meer kerken gesticht. Bij de stichting van de kerk hoorde een pastoriehoeve / boerderij. Dit was reeds in 819 bepaald in een handvest van Lodewijk de Vrome. Hij bepaalde dat bij elke te bouwen kerk een hoeve in vol bedrijf moest zijn gelegen, ten behoeve van het onderhoud van de pastoor. Het onderhoud van het pastoriegebouw in het algemeen, evenals van de kerk en toren, werd uit de kerkgoederen (patroons goederen) bekostigd.  Vaak was de pastoor naast priester ook boer en zeker in Fryslân kwam het ook vaak voor dat hij een vrouw en kinderen had.

In Folsgare ligt de pastorieboerderij naast de huidige kerk. In 1511 is hij 48 pondemaat groot, wat duidt op een welgestelde parochie. Het land dat bij de boerderij hoort, ligt in de Nieuwlander polder ten noorden van de hoeve en in latere tijd zal het land in het Marlân ten zuiden van de Tsjaerddyk er aan

toegevoegd worden.  In 1511 is het land verdeeld in ‘Grasland, Hoijland en Saedland’. Het ‘Grasland’ ligt tussen de Tsjaerddyk en het Middelpad. ‘Het ‘Hoijland’ ten zuiden van de Tsjaerddyk in ‘die Meeren’ met een klein perceel ten noorden van het kerkhof. Het ‘Saedland’ ligt langs het Middelpad. 

Het voorhuis van de pastorieboerderij zal gebouwd zijn omstreeks de 16e / 17e eeuw.  In het kerkarchief staat in het jaar 1746 de uitgaven post “Betaald voor onderhoud van huys van de Pastorije Zathe”.

De schuur van de boerderij is volgens een gedenksteen in de muur herbouwd in 1873. In het kerkarchief wordt een opmerking gemaakt dat de eerder gebouwde schuur door brand zou zijn verwoest.

Mei yngong fan 1 jannewaris 1886 wurdt de iepenbiere skoalle yn Folsgeare troch de gemeente opheft. Dit berjocht komt net as in tongerslach út ‘e kleare loft, want de âlden hawwe oanjûn dat se kristlik ûnderwiis foar harren bern wolle. Hjirfoar wie al in kommisje oprjochte ta begeunstiging fan kristlik ûnderwiis yn Folsgeare. Wannear’t de statuten op 7 maart 1886 by keninklik beslút goedkard wurde, is de feriening in útmakke saak. Yn septimber 1886 komt it bestjoer wer by elkoar  De foarsitter dûmny E. C. Gravenmeijer iepenet de gearkomste mei gebed. Op de wurklist stiet as wichtichste punt: de bou fan’e nije skoalle. Op de oanbesteging binne fjirtjin ynskriuwingen yn kaam. De leechste ynskriuwing is dy fan timmerman Asma út Heech en de bou sil him gund wurde, oant der immen opmerkt: “Is hy net Roomsk? ”. Dan falt der in stilte, dit hiene se net foarsjoen. Dit feit is sa earnstich, dat de bou gund wurdt oan’e twadde op’e list,  timmerman Walsmeer út Wûns.  

De nij te bouwen skoalle komt foar de âlde skoalle oer te stean. Lyk as by de earste skoalle mei it net ta skea fan in stik greide gean en dêrfoar sil it lêste trochrinnende stik Tsjaerdfeart dempt wurde.

De earste stien wurdt lein op 22 oktober 1886 troch H.E. Gravenmeijer,  de soan fan’e foarsitter. Op 20 april 1887 wurdt de skoalle iepene. It tydlik oanstelde haad fan’e kristlike skoalle,  J. Wielinga út Gauw, wurdt no ferfongen troch de earste ûnderwizer oan’e nije skoalle, Johannes Steenbergen út Wommels.

It gebiet noardlik fan de Brede Dyk wie om de 11e iuw hinne noch Middelsee. It tij sette der twa kear deis slib ôf. Hjirtroch ûntstie in stik bûtendyks lân dêr’t de boeren yn de simmer harren jongfee op weidzje litte koene. It Werp wie de namme dy’t de bewenners fan Foldesgara brûkten om dit stik lân oan te tsjutten. Werp is in algemiene namme yn Fryslân foar natuerlik of troch minsken ophege lân.

In tal iuwen letter, as de Middelsee der allang net mear is, wurdt op 14 septimber 1852 nei melkerstiid op Scheender state de koets ynspand foar Sipke Gabes Kooistra. Syn frou Yke Ruurds Abma hat de foarrige jûn, om tsien oere hinne, in soan krigen. Sipke Gabes giet, op 61 jierrige leeftyd, nei Snits om oanjefte te dwaan fan de berte fan syn jongste soan Gabe Sipkes. Mei de tsjûgen Jan Pieters Deinum, eksekuteur út Ysbrechtum en klerk Feike Boschma tekenet hy de akte.

Hoewel’t Sipke Gabes al op leeftyd is, is hy noch in krasse fint. Hy sjocht dat de  jonge Gabe Sipkes opgroeit ta in grutte sterke keardel. Gabe is en bliuwt lykwols de jongste fan de bern, syn takomst is net op Scheender state. De buorkerij is ornearre foar syn âldste broer Simon Sipkes. Gabe ferlit Scheender state en giet  nei Boalsert.

Op 1 desimber 1879 geane Fedde Oeges fan de Breeuwsma pleats (achter de pleats op Easthimmerwei 21) en skuonmakker Lucas Elzinga nei Snits om oanjefte te dwaan fan it ferstjerren fan Sipke Gabes Kooistra. Hy is nei in koart siikbêd op 88 jierrige leeftyd ferstoarn.

In wike nei de begraffenis freget syn frou Yke Ruurds Abma de notaris om del te kommen. It besit fan Sipke Gabes moat ynventarisearre wurde en ûnder de neibesteanden ferdield wurde. Simon Sipkes is al boer wurden op Scheender state doe’t syn heit noch libbe. Foar him sil der net in soad feroarje. De jongste soan Gabe Sipkes moat wachtsje oant 1885 ear’t hy oanspraak meitsje kin op syn erfdiel.

Op 22 maaie 1870 trout Sybe Cornelis syn dochter Trijntje mei smidsfeint Lourens Lutgendorff út Snits. Sybe wol dat it jonge stel nei harren houlik in goede start meitsje kin. Hy hat dêrom in oerienkomst sletten mei timmerman Pieter Willems Twijnstra út Folsgeare. Pieter Willems bout oan de Tsjaerddyk in smidderij en Lourens Lutgendorff sil it pân foar teminsten fiif jier hiere, foar in bedrach fan fl 169 yn it jier. Sybe Corenelis Nijdam stiet, as eigner fan in skipmakkerij yn Snits, foar it jonge stel garant.

Lourens en Trijntje fêstigje harren neffens plan nei harren houlik oan’e Tsjaerddyk. Lourens Lutgendorff is in tige eigensinnich persoan en hy hat al gau spul mei de tsjerkfâden en oare minsken yn it doarp. Nei fiif jier hat Lourens Lutgendorff it dan ek wol besjoen yn Folsgeare en keapet hy de smidderij fan Ynte Roode yn Makkum.

Timmerman Pieter Willems Twijnstra giet fuort út Folsgeare en wurdt boer yn Abbegea. Hy wol ôf fan’e smidderij en set de saak te keap. Hendriekus Monkel, stedsomropper út Snits, bringt in bod út fan fl 1661, - . Dit bod wurdt ôfwezen en it pân wurdt út de ferkeap helle. Nei it fertrek fan  Lourens Lutgendorff  yn maaie 1875, komt Albert de Hond as nije hierder yn it bedriuwspân foar in termyn fan twa jier. Hy betellet in oansjenlik leger hierbedrach fan fl 140, - yn it jier. Twijnstra wol dochs fan it pân ôf en yn 1876 komt it wer te keap. Petrus Jentjes Greydanus, bouboer yn Easthim, wurdt foar fl 1740, - de nije eigner.

Op’e sydkant fan‘e gevel, boppe it winkelrút, hingje twa boerden dêr’t  reklame op makke wurdt foar “Van Nelle Koffie en Thee”  Dêr ûnder steane Anne Sjirks en syn soantsje Sjirk Annes.

Yn 1841 bout timmerman Johannes Paulus Spiering yn Folsgeare tsjin it tsjerkhûs oer in winkel mei dêr efter in wenning.. Hy hat it perseel kocht fan Roel Uiltjes dy’t dernêst wennet en hopet letter in keaper foar it pân te finen. As it pân klear is, hiere Kornelis Sjerps Piersma en syn frou Hjebbeltje Sjoerds Sjaarda de winkel. Kornelis wurket as arbeider en syn frou Hjebbeltje docht de winkel en de húshâlding.

Kornelis en Hjebbeltje hawwe de saken goed foar inoar en keapje yn 1843 de saak fan Johannes Spiering. De winkel rint goed, sadat Kornelis ophâldt mei syn wurk by de boer en himsels  hielendal op’e winkel rjochtet. Yn 1853 ferstjert Hjebbeltje (dy’t yn it doarp Habeltje neamd wurdt). Kornelis is syn stipe en taflecht kwyt en kin de húshâlding en de winkel net allinnne behappe.Yn 1856 set hy de winkel te keap en ferhuzet yn 1858 nei Easthim. Hy ferhuzet yn 1872 wer nei Folsgeare en stjert dêr op 80-jierrige leeftyd (1880)

Sjirk Annes Cnossen en Eelkjen Johannes Grijpsma komme nei harren houlik yn 1856 nei Folsgeare dêr‘t se de winkel fan Kornelis Piersma oernimme.

Trijntje, de âldste dochter fan Sjirk Annes (berne yn 1859) giet yn 1874 nei Abbegea, dêr’t se tsjinstfaam wurdt. Yn 1880 komt se swier wer thús en jout it libben oan soan Sjirk. Wa’t de heit is, bliuwt ûnbekend en har mem Eelkjen rekket hjirtroch sa fan’t sintrum dat se yn Frjentsjer opnommen wurde moat. Bernsbern Sjirk stjert  6 novimber 1880, trije moanne âld en 26 november ferstjert Eelkjen yn Frjentsjer.

De húshâlding Cnossen hat in drege tiid efter de rêch, mar mei stipe fan’e lytse mienskip fan Folsgeare komt it libben wer op ‘e gleed.  Grietje, de jongste dochter (berne 1865), soarget foar har heit en har jongste broerke Anne Sjirks ( berne 1869). 

Dizze Anne Sjirks trout yn 1895 mei Antje of Anna Annes de Jong út Ysbrechtum. Hy is dan keapman en winkelfeint by syn heit.

Minsken dy’t op ‘e fyts of mei de auto fan Ysbrechtum nei Nijlân ta ride, komme lâns in opfallend monumint. In monumint wêrfan it net foar eltsenien daliks dúdlik wêze sil wat de betsjutting en oarsprong is. As je de muoite nimme om it better te besjen, sjogge je in izeren skulptuer fan in grutske hoanne op in hege stiennen sokkel. De plakette op it monumint makket dúdlik dat it om in monumint foar de omkommen minsken yn de Twadde Wrâldoarloch giet. Ek yn Wymbritseradiel hat de oarloch in soad slachtoffers makke. Dêrom moast der in tinkteken komme. Yn 1946 wurdt troch it gemeentebestjoer in kommisje oansteld dy’t de taak hat it oprjochtsjen fan in oarlochsmonumint te realisearjen, mei as doel de omkommen minsken fan de Twadde Wrâldoarloch út de gemeente Wymbritseradiel te betinken en de befrijing libben te hâlden. 

It architektenburo Goodijk en de Vries út Snits kriget de opdracht. Se komme mei in ûntwerp foar in betinkteken dat bestiet út in 10 meter hege pylder wêrop in kraaiende hoanne komme moat te stean mei in passende tekst yn de pylder. Foar de kraaiende hoanne wurdt byldhouwer Willem J. van der Valk út Eelderwolde oanlutsen en foar de tekst wurdt A.Tamminga frege. Om in gaadlik plak te sykjen wêr’t it monumint stean moat, meitsje boargemaster Tjaberings en byldhouwer van der Valk mei de auto in omreis troch de gemeente. It monumint kriget in plak op de krusing fan Rykswei 43 en de Brededyk. It stiet hjir tusken de doarpen Nijlân, Tsjalhuzum, Ysbrechtum en Folsgeare yn, oan de drokste dyk yn de gemeente en yn in wrydske omjowing.

Op 27 maaie 1781 is it in drokte fan belang op de pastorijpleats yn Folsgeare. It is dan ek in besûndere dei foar Folkert Feikes en Yfke Gerrits. Harren soan Feike Folkerts en harren dochter Yfke Folkerts sille hjoed tagelyk trouwe yn de tsjerke. De tsjinst sil ûnder lieding stean fan dûmny Petrus Wigeri, syn frou Catharina Gratiana Eelcoma komt ek mei. 

Feike Folkerts trout mei Baukje Symons út Nijlân. Hja folgje Folkert Feikes op as boer en boerinne op de pastorijpleats. Harren bern Folkert 1783 (stoarn), Trijntje 1784, Yfke 1786, Folkert 1788, Siemen 1792 en Gerrit yn 1796 wurde hjir berne. Yn 1799/1800 komt in grutte buorkerij oan de Tsjaerddyk (nûmer 31) te keap. Nei it lang yn him omgean litten te hawwen, beslút Feike Folkerts de stap te weagjen  om boer te wurden op in eigen buorkerij.

Yn 1811 nimt Feike Folkerts de namme van der Meer oan. Hy sil dizze namme keazen ha, om’t hy tsjin “de Meeren” oer wennet, wat no it Marlân  neamd wurdt.

De bern wurde grut en fine harren eigen paad. Trijntje en Yfke trouwe mei de broers Rintje Jans en Douwe Jans Boschma. Folkert trout mei Aukje Terpstra en wurdt boer yn Nijlân. Siemen sil tegearre mei Gettje van der Goot buorkje op Pikesyl ûnder Abbegea.

Feike Folkerts en Baukje Symens ha no allinne harren jongste soan Gerrit noch thús. Nei syn trouwen mei Riemke Klazes Bosma op 8 maaie 1824, jout Feike Folkerts it stjoer út hannen. Gerrit Feikes wurdt boer op de âlderlike buorkerij. It jier 1824 wurdt tryst ôfsletten as Gerrit syn mem Baukje Symens op 30 desimber ferstjert. Feike Folkerts is noch tsjûge fan de berte fan Klaas Gerrits op 5 april 1825. Hy ferstjert op 14 july 1825. It jonge pear stiet der yn koarte tiid allinne foar.

Folsgare, de naam

Dorpswapen en -vlag

Folsgeasters

Taede Ruurds Abma

Meinte Ruurds Abma

Meinte Jelles Abma

Gerben Abma

Gerben Willem Abma

Marco Rypma 

Wout Zijlstra

Wout jr. en Katinka Zijlstra,   de Zijlstra Gym

Clasina S. Flapper

Jouke Boschma

Willem Sjerps Twijnstra

De Twijnstra broers

Kees van de bakker

Minne Minnema

Jentje Everts versus Hoyte Lolkes

Anne Wytzes

Woningen in de ‘buorren’  aan de Tsjaerddyk

Tsjaerddyk begin 1900

Tsjaerddyk 26  Koemelkerij

Tsjaerddyk Koemelkerij Willem Twijnstra

Tsjaerddyk 28 / 26b   Koemelkerij / Timmerbedrijf 

Tsjaerddyk 30  Koemelkerij / Bakkerij

Tsjaerddyk 32  Rentenierswoning

Tsjaerddyk 34  Schilder

Tsjaerddyk 36   Kruidenier

Tsjaerddyk Kerkhuis zuid

Tsjaerddyk 38   Kruidenier

Tsjaerddyk 40   Smederij

Tsjaerddyk 42  Timmerzaak / Kuiper / slagerij / SRV

Tsjaerddyk 44  Timmerzaak / Streekje

Tsjaerddyk 48   Schoenmaker

Tsjaerddyk 47  

Tsjaerddyk de Tempel

Tsjaerddyk het huis tussen de Tempel en Kerkhuis Noord

Tsjaerddyk Kerkhuis Noord

Tsjaerddyk 39 t/m 33   Nieuwbouw

Woningen buiten het dorp

Easthimmerwei 25

Tsjaerddyk 22 / 24   it Reidpôltsje

School

De eerste School

De tweede School

Kerk

De kerk in Folsgare vanaf 1864 tot heden

De grafstenen van de Foekema’s

De pastorie van Folsgare

Het torenuurwerk van Folsgare

De kerkklok van Folsgare

Het orgel van de Laurentiuskerk

Folsgare en de Barbarijse zeerovers

Boerderijen

Boerderijen in en rond Folsgare

Folsgeasterleane                           Breeuwsma Zathe

Folsgeasterleane                           De terp Strûpenkeal (Afgebrand)

Folsgeasterleane 2                        Afgebrand

Folsgeasterleane 4                        Carpe Diem

Folsgeasterleane 15                      Abma pleats

Tsjaerddyk 21   boerdrerij afgebroken, nu woonhuis

Tsjaerddyk 27   boerderij            

Tsjaerddyk 29   boerderij               Boschma pleats

Tsjaerddyk 31   boerderij

Tsjaerddyk 49                                 Pastorie pleats

Dyckhuistera state en Scheender state, Kooistra boerderij

Skeender 2       Kooistra boerderij

It Werp              Kooistra / Breeuwsma boerderij

Easthimmerwei 1

Esathimmerwei 21

Easthimmerwei 23, Suderburen

Easthimmerwei 25

Easthimmerwei 27, Walma state

Straten

Garastrjitte

Aanleg Folsgeasterleane

Mieddyk

Diversen

Monument   De drie Monniken

Monument de Hoanne

De Tjaardvaart

Dorpshuis Yn’ e Lyte

Folsgare 1940 – 1945

Folsgare aan het spoor

Het gemaal aan de Tsjaerddyk

Walma state bestiet al salang, dat nimmen mear wit hoelang. De state stie der al foardat de âlde Middelseedyk oanlein waard. De namme seit it al “Walma state”, in state boud op de wâl (kant) fan de (Middel)see.

De pleats leit yn it deltagebiet fan de Ald Rien, lyk as it neiste buorskip Suderburen. De noardlike ôfsplissing fan de Ald Rien nei de Middelsee wurdt letter kanalisearre. Dit is de Folsgeasteropfeart. In wetterke dat hjirop út komt, is de âlde opfeart nei de pleats. By it oanlizzen fan de âlde Middelseedyk wurdt gebrûk makke fan de terpen dy’t der al binne. Walma State is ien fan de pleatsen op dizze dyk.

Walma state is fan âlds in aadlike state. De state hat fiskrjochten en rjocht op swannejacht. Op âlde kaarten stiet neist de pleats noch in wier. Yn 1511 wurdt der noch in stinsgrêft neamd.

Ut it Register fan oanbring fan 1511 docht bliken dat Epa Ighaz “eijgen geërffd” eigner is en Albert Hoytes pachtboer op de grutste pleats ûnder Folsgara. De buorkerij omfiemet LXXX (80) pûn lân, wêrfan “36 ponden Hooijland, 31 ponden Grasland en 7 ponden Reijdland”. It lân súdlik fan de pleats wurdt it “lege meden” neamd, dêr’t it rijeedmeer (reidmar) leit. It rijeedland (reidlân) leit tsjin de “die grote Rien”. Fierders is der noch “6 ponden saedlant leggende, om ende om op ende an Epas vors. stins graft”. Dizze stinsgrêft omklammet de stinswier en leit tsjin it “saedland” oan.

In oare namme dy’t brûkt wurdt foar stinswier is ‘wijer’. Dizze namme komme wy tsjin yn it Register fan oanbring by de buorman fan Epa Ighaz op Suderburen. Lolla Taekaz is hjir pachtboer en “dije halve huijssteed mijt die halve wijer hoert Epa voer XIV st “. Dat Epa Ighaz is eigner fan de stins op Walma state en besit de helte fan de wijer (wier) op Suderburen. 

Walma state leit net oan in trochgeande rûte. De âlde Middelseedyk is ein 12e iuw foar it grutste part fuortslein troch in stoarmfloed, nei alle gedachten yn 1170.  It rinpaad fan Folsgeare nei Easthim is de iennige lânferbining. It paad is ûngeskikt foar it ferfier fan guod. It is te smel en foar in grut part fan it jier ûnbegeanber. Ferfier oer wetter is de wichtichste ferbining oant yn 1914 de Easthimmerwei oanlein wurdt. Neidat de beweechbere brêge yn Easthim yn 1953 ferfongen wurdt troch in fêste brêge, is it foargoed oer mei it ferfier fan guod oer it wetter.

Suderburen is in buorskip ûnder it letter stichte Folsgeare. Yn 1700 is de noardlijke buorkerij, 42 pondemaat grut, yn gebrûk by Anske Thomas. De súdlike buorkerij, 25 pondemaat grut, wurdt brûkt troch Dirk Jacobs.  Yn 1708 hawwe beide buorkerijen deselde eigner en brûker. Letter wurde se  gearfoege ta ien grutte buorkerij.

Taeke Jans Westendorp is op 4 july 1797 berne yn Piaam. Hy trout yn 1819 mei Marijke Sibbles van der Werf. Nei harren houlik hiere hja de buorkerij op Suderburen fan Lambertus de Haan en Eeltje de Hengst. Hjir wurdt yn 1820 zoon Jan berne en yn 1823 Sible Taekes.

Marijke kriget yn oktober 1825 in soan dy’t Taeke Taekes neamd wurdt. In direkt gefolch fan de oerstreaming is in grutte útbraak fan syktes. Taeke Taekes wurdt siik en ferstjert yn oktober 1826, ien jier âld. Marijke kriget yn desimber 1826  in jonge dy’t wer Taeke neamd wurdt. Marijke Sibles van der Werf ferstjert op 5 novimber 1828 op 29-jierrige leeftyd. De buorlju Klaas Feddes Breeuwsma en Gorrit Pieters van der Goot fan Walmastate dogge oanjêfte fan har ferstjerren.

Sible Taekes Westendorp, de twadde soan fan Taeke Jans en Marijke Sibles van der Werf, is ien fan de haadpersoanen yn it boek “De Oerpolder” van Hylke Speerstra. Hjiryn wurdt syn libben beskreaun mei syn frou Margaretha Tjebbes Hettinga út Nijlân op de buorkerij Groot Welgelegen yn It Heidenskip.   

Yn 1831/1832 wurdt der troch de eigners in nije pleats delsetten. De âlde  kopromppleats wurdt ferfongen troch in grutte stjelp pleats. Wannear’t Taeke Westendorp op’e nij trout op 5 maart 1832 mei Sipkie Jarigs Meyer, kastleinsdochter fan herberch ‘het Hoogehuis’ út Snits, begjinne hja op in nije pleats. Twa moanne nei it houlik wurdt Geertruida berne en yn 1833 folget Dominicus. De hierpriis fan de nije pleats leit in stik heger as dy fan de âlde. Taeke Jans beslút te ferhúzjen. De húshâlding giet nei Eksmoarre dêr’t yn 1836 Juliana Maria berne wurdt.

Over de boerderij die vroeger achter het huis op Easthimmerwei 25 stond, is weinig bekend. De boerderij lag, samen met een aantal andere boerderijen op de oude Middelzeedyk. 

Het vroegste dat op schrift staat over deze boerderij is, dat hier in 1511 Hero Fongersz woont en dat de boerderij vier en veertig pondemaat en twee einsen groot is, inclusief 2 pondemaat  “Saedlant leggende, om ende om an Hero fros  huijs ende Heem“. Het weiland ligt vanaf de boerderij tot aan de Mieddyk en het “hoijland” ligt in het Meerland (Marlân). De boer moet over het Tiltsje, Suderbuursterleane, door het dorp Folsgara naar de Tsjaerddyk om bij het land te komen, aangezien er geen verbinding over de Mieddyk is. 

Hoe de boerderij er uit zag, kunnen we lezen in een advertentie van 24 oktober 1787  in de LC:

De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 30 October 1787 ’s Na demiddags om 1 Uur, in het  Waapen van Sneek by de Finale Palm slag verkopen

Een uitmuntende ZATHE en LANDEN met de Huizinge, Schure, Hovinge en wydere annexen gelegen in Folsgare, groot in het geheel, 40 een tweede Pondematen belast met 19 Floreen by JELLE PYTTERS bewoond Petry en May 1793 vry van

Huur, te huur doende boven de lasten a 222 Car. Guldens waarop per Pondem. geboden is 111 g.gls.

Jelle Pytters (Pieters) is de zoon van Pytter Jelles en Ytie Jorrits. Pytter en Ytie zijn in 1757 getrouwd in Oosthem en boeren daarna in Westhem / Wolsum. Zoon Jelle wordt geboren in 1759. In 1768 is Pytter Jelles boer onder Folsgare op de boerderij achter Easthimmerwei 25. Jelle trouwt in 1783 met Meike Beints uit Jirnsum.  Ze volgen dan Jelle zijn vader op. Verder is er weinig over de familie bekend. Na Jelle Pytters komt Yme Keimpes op de boerderij. Daarna komt deze in de verkoop.    

LC 10-12-1800:

Eene uitmuntende Vrugtdoende en zeer geryflyke ZATHE en LANDEN met deszelfs HUIZINGE en HOVINGE cum annexis, staande en geleegen onder den Dorpe Folsgara , in het geheel groot na naam 69 Pondematen alle kostelyke Greidlanden belast met 17 1/2 Stuivers Schattinge wordende by Yme Keimpes cum uxore bewoond tot St Petry en May 1801 en kan alsdan vry van Huuringe door den Koper worden aangevaard.

Yn de Folsgeasterhim steane yn de 15e /16e iuw yn it ferlingde fan de Ringdyk rjochting Folsgeare twa pleatsen, Scheender state en Dyckhuistera state. Scheender state wurdt fóar 1700 ôfbrutsen. De namme Scheender state giet letter oer nei Dyckhuistera state, dy’t dan dus Scheender state neamd wurdt.

De âlde Middelseedyk rûn fan Tirns ôf rjochttroch lâns Folsgeare rjochting Easterbuorren. Yn in stoarmfloed ein 11e iuw is der in dyktrochbraak. De Grienedyk en de Brededyk wurde om it gat hinne oanlein.

Op de resten fan’e dyk wurde letter de twa earder neamde pleatsen boud. De noardlike pleats hjit Scheender state nei de slinke dy’t yn de Middelsee ûntstien is. De súdlike pleats hjit Dyckhuistera state, om’t dizze boud is op de resten fan de Middelseedyk.

Op de âlde Middelseedyk binne fan 1977 ôf de wenningen Ekersein 13, 15, 17, 19 en 21 boud.

Scheender State

Yn 1640 is de hear Nauta eigner fan Scheender State. Gerlse Douwes is brûker. Yn 1698 binne de erven jonkhear Tjalling van Sixma en Bavius Nauta elts foar de helte eigner.  Claes en Dirck Jacobs binne de brûkers. Koart foar 1698 is Scheender State  nei alle gedachten ôfbrutsen.

Floreen nûmer 35 wurdt yn 1700 sa beskreaun:

Claes Willems c.s eigenaar van negen p/m lands genaamd het Dou’ land lopende met de oostkant aan Nauta afgebroken huisstede wordende bij Jentie Heeres gebruikt bezwaard met vier floreen. Jhr Tialling van Sixma ende Juffr Nauta eigenaars van een Zathe lands groot twee en dertig p/m wordende bij Jan Teedes gebruikt hebbende de grietman Tjiaards van Aijlva erven ten zuiden Frans Staak ten westen de Groenedijk ten noorden en de Rijdweg naar Sneek ten oosten bezwaard met vijftien floreen (Rijdweg naar Sneek = Brededyk)

Dyckhuistera state

Widdofrou Teed Gerloffs is yn 1511 meijer (hier- of pachtboer) op Dyckhuistera state.  Goffe Piers van Sjaerdema is de eigner, hy wennet yn Toppenhuzen. Goffe Piers is troch fererving eigner wurden fan de Sjaarda huzen dy’t yn Abbegea, Folsgeare en Toppenhuzen stien hawwe. Dizze huzen of stinsen binne fóar 1500 ferwoastige yn de striid tusken de Skieringers en de Fetkeapers.

Yn it benefisjaal boek fan 1543 stiet dat de tsjerke fan Folsgeare lân noardlik fan it Middelpaad besit. It lân dêrneist wurdt as Goffe Piers syn lân oantsjutten. Goffe Piers syn soan Hobbe Zyarda (Sjaarda), troud mei Fokel van Roorda, erft Dyckhuistera state yn Folsgeare fan syn heit. De grêfsarken fan Hobbe en Fokel lizze ûnder de flier fan de tsjerke yn Folsgeare. Dêrtroch witte wy dat Hobbe op 27 novimber 1557 en Fokel op 8 july 1558 ferstoarn is. 

It is 29 jannewaris 1864. In spannende dei foar Sijmen Sipkes Kooistra, boer op Folsgeasterleane 4, Teade Ruurds Abma, boer op Folsgeasterleane 2 en Klaas Ruurds Abma, boer te Tsjalhuzum. It melken is gau hastich dien makke en yn it sneinske pak steane hja klear om mei elkoar nei Snits ôf te reizgjen.

Hjoed sil notaris C.J. Jorritsma de akte fan boelskieding fan Hiltje Klazes Wiersma, widdofrou fan Ruurd Freerks Abma, iepenbier meitsje. As de notaris klear is mei it foarlêzen fan de akte, beseft Sijmen Sipkes Kooistra dat hy fan de buorkerij moatte sil. De buorkerij dêr’t hy mear as tweintich jier buorke. Tweintich jier, dêr’t Sijmen in soad tsjinslach yn hat en  twa kear widner wurdt. Yn 1842 trout hy mei Baukjen Ruurds Abma. Nei har ferstjerren trout Sijmen  yn 1856  wer mei Johanna Gosses Bootsma.  Dit houlik duorret mar fiif jier. Johanna ferstjert yn 1861. Sijmen trout op’e nij, no mei Sytske Postma út Folsgeare. Hja is widdofrou.

Sijmen syn buorman, Teade Ruurds Abma, wurdt de nije eigner fan de buorkerij.

Sijmen Sipkes wol fierder buorkje en beriedt him mei syn heit Sipkes Gabes Kooistra. Dy  is boer  op Scheender state. Syn heit is wilens 73 jier en wol it wol wat rêstiger oan dwaan op in lytsere buorkerij. Hjirtroch kin Sijmen Sipkes boer wurde op Scheender state.

Syn heit keapet yn maaie 1864, tegearre mei Klaas Feddes Breeuwsma, perseel C nûmer 46, grut twa bunder en njoggen en sechstich roeden. It greidelân wurdt opsplitst in twa stikken. It súdlike part, nûmer C 585, komt by de buorkerij fan Klaas Feddes Breeuwsma. It noardlike stik, nûmer C 586 wurdt eigendom fan Sipke Gabes Kooistra. Beide stikken grûn wurde skieden troch in stikje nij groeven sleat.

Op 15 jannewaris 1819 sitte Fonger Klases Ringnalda en syn frou Jischjen Freerks Plantinga by de tafel om te oerlizzen oer harren takomstich wenplak. Hja wenje op  Gerbada state oan de Tsjerkebuorren 44 yn Easterwierrum, mar de state wurdt sloopt en sil ferfongen wurde troch in nije pleats. Fonger Klases wol bliuwe, mar syn frou wol graach werom nei de omkriten fan Abbegea, dêr’t har famylje wennet. Hja hat in oplossing foar al syn beswieren en breidet har riddenaasje ôf mei it fersyk oan har man om de oare deis nei Snits ta te gean. Douwe Jeljers Douma hat in buorkerij te keap oan de Tsjaerddyk (21) ûnder it doarpke Folsgeare.  Hja freget Fonger Klases om dy ris te besjen.

Fonger Klases is net ûntefreden oer de buorkerij yn Folsgeare. It hûs mei skuorre is rom en mei de oanboude skuorre der by is der romte genôch.

By de buorkerij heart 23 pûnsmiet lân. De 16 pûnsmiet lân noardlik fan de Tsjaerddyk is bêst greidelân. De kwaliteit fan de 7 pûnsmiet lân súdlik fan de  Tsjaerdfeart is ûnwis. It lân leit leech en yn in wiete simmer is it mar de fraach oft de ‘swarte mole’ it lân drûch hâlde kin. 

Fan de Tsjaerddyk ôf sjocht hy yn de fierte de tsjerketoer fan Abbegea. Fia de ‘Gelderse weg’ troch it Marlân nei de Rige, dêrnei trochrinnend nei de  Abbegeasterketting, kin syn frou yn in oere nei Abbegea rinne. Hy is boer en in man fan in bytsje wurden. Hy wit dat dit is wat syn frou wol. Fonger begjint mei Douwe Jeljers Douma te ûnderhanneljen.  Hja komme der gau út en ein jannewaris 1819 wenje Fonger Klases en Jischjen Freerks mei harren bern Rinske 21, Klaas 19, Freerk 16, Jan 15, Marten 7 yn Folsgeare.

Goed hûndert jier lyn sit Minne Minnema jûns by kearsljocht te skriuwen. Hy hat krekt in rekken foar Meinte Ruurds Abma, boer op Carpe Diem, útskreaun foar it leverjen fan sekken mail en lynmoal.

Minne Jelles Minnema wordt geboren op 29 juli 1889 en Aaltje Sybrens Sybranda bijna een jaar later op 15 juli 1890. Minne Jelles zijn vader Jelle Minnema is getrouwd met Trijntje Hoekstra. De vader van Aaltje Sybrens, Sybren Sybranda, is getrouwd met Sjoerdje Stastra. Beide echtparen wonen in Scharnegoutum, waar beide vaders arbeider zijn.

Minne is nog maar tien jaar oud, als zijn vader overlijdt. Minne moet daarom al vroeg meehelpen de kost te verdienen en hij wordt boerenknecht in Jutrijp.  Aaltje haar vader is vrachtrijder geworden. Hij heeft voor haar een plekje gevonden in Dearsum, waar ze als boerenmeid aan de slag gaat.

Minne wordt goedgekeurd voor de militaire dienst en gaat op 23 december 1908 in dienst.  Op 9 oktober 1909 wordt hij afgekeurd ingevolge artikel 101 der Militiewet 1901. Minne en Aaltje houden contact en als ze genoeg gespaard hebben, trouwen ze op 15 mei 1915 in de gemeente Wymbritseradiel.

It jonge pear komt op 15 maaie 1915 yn Folsgeare te wenjen, dêr’t Minne arbeider wurdt. Ein novimber 1916 keapet Minne, tegearre mei twa oaren, fjouwer hûzen mei hiem yn Twellegea dy’t se ferhiere sille. Op 21 jannewaris 1917 wurdt yn Folsgeare soan Jelle berne. Op 14 maaie 1917 ferhuzet de húshâlding nei Twellegea, dêr’t op 6 oktober 1918 Sybren berne wurdt. Fanút Twellegea ferhúzje se op 12 maaie 1919 mei harren twa bern nei Wiuwert, dêr’t Minne wer as arbeider oan de slach giet.

Folsgeare bestiet yn 1850 út in pastorijpleats mei dêrneist de tsjerke en de skoalle. Tsjin’e skoalle oer is de timmersaak fan Johannes Paulus Spiering (no Tsjaerddyk 44), oan de oare kant fan de opfeart / Mieddyk wennet Hans Kreger dy’t kûper is (Tsjaerddyk 42). Dêrneist stiet de herberch/winkel fan Epeus Couperus (Tsjaerddyk 38), de winkel fan Kornelis Sjerps Piersma (Tsjaerddyk 36) en as lêste de slachterij fan Willem Sjerps Twijnstra. Oan de noardkant, dêr skean tsjinoer, steane it tsjerkehûs noard en “de Tempel”.

Willem Sjerps Twijnstra en syn frou Japke Pieters Boomsma hawwe fjouwer soannen: Pieter Willems, Freerk Willems, Sjerp Willems en Gerrit Willems.

Oer dizze broers giet dit finster.

Pieter Willems stiet op 23 maart 1850 mei Trijntje Gorrits van der Goot foar de ambtner fan de boargerlike stân en se jouwe elkoar it jawurd. Dit houlik is yn in streamfersnelling rekke troch it ferstjerren fan Pieter Willems syn baas, timmerman Johannes Paulus Spiering yn desimber 1849. Pieter Willems wol no de timmersaak oernimme en mei de stipe fan syn skoanheit, dy’t boer is op Walma State, sil dat net in  probleem wurde.

Yn 1864 makket timmerman Pieter Willems de bou fan de nije tsjerke yn it doarp dien. Hjirnei makket hy noch in pear wenningen oan de Tsjaerddyk. Hy bout yn 1870 de smidderij nêst de kûperij fan syn broer Freerk. Yn 1871 folget it hûs njonken it hiem fan de pastorijpleats dêr’t syn broer Gerrit Willems komt te wenjen (Tsjaerddyk 47) Gelokkich is hy lykwols net, want de nije tsjerke is oan it

fersakjen en opnij opbouwe komt tichtby. De reaksjes út it doarp meitsje dat Pieter Willems yn 1872 it beslút nimt om op te hâlden as timmerman yn Folsgeare. Hy ferkeapet syn timmersaak oan Auke van der Velde. Pieter Willems ferhuzet earst nei Abbegea, wêrnei’t hy wer timmerman wurdt yn Huzum ûnder Ljouwert.

Yn 2002 kriget doarpsbelang de fraach wêrom’t Folsgeare net in eigen wapen en flagge hat.  Feike van der Velde wurdt frege in ûntwerp te meitsjen. Feike ferwiist it doarpsbelang troch nei de Fryske Rie foar Heraldyk.

In doarpswapen is in wapen dat gjin offisjele status hat, mar wol troch it doarp, nei tastimming fan de gemeente dêr’t it oanbelangjende plak ûnder falt, brûkt wurde mei.

De oanfraach foar in  wapen of flagge begjint mei it freegjen fan advys by de Fryske Rie foar Heraldyk. De Rie is in ûnderdiel fan de Fryske Akademy yn Ljouwert, dy’t dizze yn 1956 ynsteld hat.

De Rie is net in oerheidsorgaan en hat gjin wetlike taken en foegen. It is it âldste provinsjale heraldysk kolleezje yn Nederlân en bestiet út spesjalisten, dy’t op grûn fan harren saakkundigens ta lid fan de Rie beneamd binne.

Allinne de Nederlânske ‘Hoge Raad van Adel’ hat in yn de wet fêstleine taak oangeande aadlike wapens en oerheidswapens.

De Rie is in riejaande kommisje dy’t yn Fryslân wapens en flaggen fan de  provinsje, gemeenten, wetterskippen, stêden, doarpen  en famyljes registrearret.

De Rie advisearret ek  oer de foarmjowing fan nije wapens foar oerheden, doarpen, famyljes en ferieningen en/of makket ûntwerpen hjirfoar. Foar famyljewapens jildt as betingst dat de famylje yn Fryslân wenje moat en de Nederlânske nasjonaliteit hat, of in Fryske namme ha moat as se bûten de provinsje wenje. Dizze wapens wurde yn it Genealogysk Jierboek publisearre dat troch de Fryske Akademy útjûn wurdt.

Dêrneist jout de Rie advizen oer flaggen, flaggeprotokollen, wimpels, banieren en findels en (kleur)advizen oer wapens.

Folsgare is om de alfde iuw hinne ûntstien oan’e râne fan’e Middelsee.

Wêr komt de namme  Folsgare/ Folsgeare wei?

De Plaatsengids en Wikipedia ferwize beide nei it Aldfryske gâra = geer, in kilich, puntich tarinnend stik lân dat yn besit is fan in persoan mei de namme Foldo of bewenne waard troch immen mei dy namme.

Yn’e Encyclopedie van Friesland (1958) ûnder redaksje fan Prof. Dr. J.H. Brouwer stiet ûnder Folsgare / Folsgeare:  gare = landtong, met mansnaam?

It twadde part fan’e namme:

Ut de list mei skriuwwizen fan it doarp docht bliken dat it efterheaksel earst foaral foaral “gara”  wie y.p.f.  “gare”.  De feroaring fan “gara” nei “gare” hat yn’e rin fan’e tiid syn beslach krigen.

De Plaatsengids  en Wikidedia wize der op dat yn it Aldfrysk “gâra” betsjut:  kilich, puntich tarinnend stik lân.

De Encyclopedie van Friesland skriuwt dat “gare” oerde betsjut.

In greide krekt westlik fan Schenerstate, hat yn’e Floreen kohiers fan 1700 de fjildnamme “de Gare”. Dit stik lân grinsget oan’e noardkant fan it Middelpad of Legedyk. Dizze namme is faaks de oarsprong foar de nammewiksel fan it efterheaksel fan it doarp. De âlde betsjutting wie grif yn’e rin fan’e jierren net mear fan tapassing of bekend en beide, it doarp en de greide  sille in oerde west ha.

“Te gaer” betsjut yn it Aldfrysk “by elkoar komme”.

“Gear” yn it Frysk hat deselde betsjutting as “Gara” , dat de Fryske namme hat de âlde betsjutting oernommen.

Yn 1902 wurdt besletten om achter yn de tsjerke in houten sket te pleatsen om sa in foarportaal te kreëarjen. Der is noch wol wat diskusje oft it seildoek of hout wurde moat mar de mearderheid giet foar in houten sket. Der is no in iepen romte, mar as dêr in plafond yn pleatst wurde soe, ûntstiet der in flier dêr’t in oargel op stean kinne soe. Yn septimber 1907 wurdt der in bûtengewoane ledegearkomste útroppen mei as ûnderwerp: it oanskaffen fan in oargel foar de tsjerke fan Folsgeare.

De rju earwearde dûmny van Reeuwijk hat de tsjerkfâden der op wezen, dat Folsgeare ien fan de pear tsjerkegemeenten is, dy’t noch net in tsjerkoargel hat. Dûmny hat fernommen dat de evangelyske feriening yn Boalsert har oargel te keap oanbiedt foar net al te folle jild. In goede gelegenheid om in oargel ynklusyf kreake foar it lytse bedrach fan fl. 950,- oan te tugen. De kosten foar it ôfbrekken en de opbou komme hjir oerhinne, de totale kosten sille likernôch fl.1400,- à fl.1500,- wêze. Nei in stûfe diskusje wurdt oergongen ta stimming. De measten binne foar, al is it entûsiasme net grut. Der binne fiif tsjinstimmers. De tsjerkfâden sille mei in saakkundige in ûndersyk ynstelle. Falt dit goed út, dan sille de hearen Abma en Zoethout mei in yntekenlist omgean. Is it omkearde it gefal dan is de saak sletten. Der komt gjin yntekenlist en gjin oargel.

Begjin 1920 stiet de oanskaf fan in oargel wer op de wurklist. Dûmny Karres bepleitet de winsklikheid ta it pleatsen fan in oargel yn de tsjerke.  Hy stelt út om in oargelfûns op te rjochtsjen. It jild hjirfoar soe fûn wurde kinne út frije bydragen fan de leden yn Folsgeare en yn de sustergemeenten. Hy stelt himsels beskikber om mei ien fan de leden in ynsamling te hâlden. De tsjerkfâden steane der lykwols net efter want de finansjele posysje fan de tsjerke is net al te bêst. Besletten wurdt om de behanneling fan dizze kwestje ta de kommende gearkomste út te stellen. Op de gearkomste fan maart 1921 krigen de tsjerkfâden de opdracht om te freegjen wat it tsjerkoargel fan Abbegea kostje moat om dêrnei fierdere plannen meitsje te kinnen.

Gerrit Rypma en Rinske Rypma-Goudberg trouwe yn  1966 en sette harren tawenjen yn Folsgeare op Tsjaerddyk 48. Op 13 maart 1967 wurdt Marten Cornelis  (Marco) berne.  De húshâlding bliuwt net yn Folsgeare,  mar ferhuzet yn 1971 nei Tirns nûmer 35.   

Yn 1977 komt de famylje Rypma werom nei Folsgeare en wennet dan oan‘e Folsgeasterleane nûmer 9. Marco syn heit hat dêr in hûs boud.

Nei de middelbere skoalle beslút Marco in oplieding yn boukundige rjochting (oant en mei útfierder) te folgjen. Oanslutend giet hy oan it wurk yn’e bou en hat tegearre mei syn heit in timmerbedriuw

Yn 1990 ferhuzet de húshâlding nei Tsjaerddyk 31b.

Al op de legere skoalle hat Marco in soad ynteresse foar muzyk en sjongen. Op de middelbere skoalle folget hy sjonglessen oan it sintrum foar de keunsten yn Snits. Marco kriget les fan Foppe Wiersma en letter fan Bea van der Wal. Stimulearre troch Bea nimt Marco it beslút om dochs troch te gean yn’e musyk.

Bea bringt him yn kontakt mei Mya Besselink, dosinte klassike sang oan it konservatoarium yn Maastricht. Hy wurdt dêr ta syn blidens oannommen en folget de oplieding solosang en opera (1995 – 1999). Syn haadfak wurdt solosang (stemfak tenoar). Dêrnjonken behellet hy ek it diploma ‘Dramatische Expressie’ (opera). Tagelyk studearret Marco bastuba en folget lessen by Piet Joris (1995/1997).

Yn 1999 studearret Marco ôf,  mar hy giet troch mei lessen te folgjen by Adi le Gue. Boppedat wurdt hy in skoft coacht troch Caroline Kaart.

Taede Ruurds Abma is op 30 juni 1826 in Folsgare aan de ‘leane’ geboren en wordt aangegeven op 1 juli 1826 door zijn vader Ruurd Freerk Abma met de getuigen Fedde Oeges Breeuwsma en Hendrik Uiltjes Hoekstra, beiden boer en buren van de ouders Ruurd Freeks Abma en Hiltje Klazes Wiersma.

Ruurd Freeks Abma oud zeven en veertig jaren boer wonende te Folsgare welke ons een kind van het mannelijke geslacht heeft voorgesteld, den dertigsten der maand Juny dezes jaars des avonds ten zes uren uit hem declarant en Hiltje Klazes Wiersma zijne Huisvrouw te Folsgare geboren, en aan het welk hij verklaard heeft de voornaam te geven van Tade.

Taede is het tiende kind van Ruurd Freerks en Hiltje Klazes en voor een naam moeten ze wat verder terug in de tijd. Hij wordt vernoemd naar zijn overgrootvader Tade.

Zijn beppe Baukje Taedes is in 1811 overleden. In de nalatenschap van Meinte Ruurds Abma staat een notitie waarin vermeld staat dat Baukje Taedes is geboren op 6 mei 1744. Uit het doopboek van de Hervormde gemeente Oudega, Idzega en Sandfirden blijkt dat haar ouders Tade Murks en Geertje Goverts zijn.  

Taede Ruurds wordt in de geboorte akte door zijn vader aangeven met de naam Tade precies zo als Baukje haar vaders naam geschreven wordt bij haar inschrijving in het doop register van Sandfirden.

Taede blijft de jongste van het gezin en is bijna zeven jaar oud als zijn vader Ruurd Freerks Abma, 54 jaar oud, op 16 maart 1833 overlijdt.

Aangevers zijn Taeke Jans Westendorp, oud zeven en dertig jaren, boer op Suderburen, en Wiebren Lolkes van Wieren, oud dertig jaren, boer op Strûpenkeal, beiden buren van de overledene.

Taede is boerenzoon en groeit net buiten het dorp op aan de ’leane’. Er is nog geen school en hij  krijgt les van zijn moeder en oudere broers en zusters. Het boerenwerk is een onderdeel van zijn opvoeding en als jongste zoon zal hij later als boer op de ouderlijke boerderij komen.      

Taede Ruurds is al op 18-jarige leeftijd gekozen tot kerkvoogd. Het maakt niet uit of je Teerde of Taede schrijft hij hoort nu wel bij de mensen die iets in de melk te brokkelen hebben.

Meinte Jelles  Abma wurdt berne  op 2 septimber 1930. Hy is it fiifde bern yn de húshâlding fan Jelle Ruurds Abma en Doutje Tjitses Bouma. Hy wurdt grut op in buorkerij, krekt bûten Folsgeare, oan’e ein fan de saneamde ‘Reade Leane’

( sjoch ek finster:  Folsgeasterleane 15 )

Meinte giet nei de legere skoalle yn Folsgeare, nei de Rehoboth-mulo yn Snits en docht dêrnei noch de  A-afdieling fan de Ryks-HBS yn Snits.  Hy begjint syn karriêre op de gemeentesekretary fan Snits. Hy is, lyk as syn heit dy’t gemeenteriedslid is yn Wymbritseradiel, in “wisse prater” en hâldt net fan grutsprekkerij.  Nei acht moanne giet hy nei Schoonebeek yn Drinte dêr’t hy in jier bliuwt. Dêrnei wurket hy goed twa jier yn Zoelen, in doarp yn de gemeente Buren, provinsje Gelderlân.  It neikommende steanplak, foar in tiidrek fan trije jier, is Eibergen yn de  gemeente Berkelland yn de Achterhoek. Dêrwei ferhuzet hy nei de gemeente Westland,  wer foar in skoft fan trije jier. Tusken de bedriuwen troch hellet hy yn’e jûnsoeren de diploma’s ‘Gemeente Administratie’ en ‘Gemeente Financiën’.

Fan 1 juny 1960 ôf giet hy oan it wurk yn de gemeente Maartensdijk as haad gemeentefinânsjes en as loko-sikretaris.

Yn 1968 trout hy mei Gijsje Berdina Johanna (Bep) de Nooij, ferpleechster, út Den Haach. As Haachse komt se yn in suvere Fryske famylje terjochte en leart by it útfanhûzjen  yn Folsgeare, it Frysk te ferstean. Meinte en Bep adoptearje twa bern fan Kreta. De âldste kriget de namme Jelle Michalis en de jongste Meinte Gerben Willem. Meinte studearret yn syn frije tiid tusken de bedriuwen troch rjochten yn Utert en hellet yn oktober 1970 syn doktoraal bestjoersrjocht mei as haadfakken steats- en administratyf rjocht.

Meinte Abma hat ambysjes en mei tweintich jier bestjoersûnderfining sollisitearret hy nei de boargemastersfunksje yn Hennaarderadeel. Hy wurdt oannommen en Meinte Abma komt mei syn húshâlding yn 1973  werom nei Fryslân. 

Wout jr. en Katinka Zijlstra, broer en suster, binne berne oan ‘e Folsgeasterleane en opgroeid oan’e Tsjaerddyk.

As bern fan Wout Zijlstra, de sterkste man fan Nederlân, wurdt de sport harren mei de brijleppel ynjûn. Se wurde lid fan atletykferiening Horror yn Snits. Se meitsje in hiele soad trainingsoeren op’e baan en behelje in protte súksessen op it alderheechste nivo yn Nederlân. Beide blonken benammen út yn it kûgelstjitten en diskussmiten. Wout hie him dêrneist talein op’e mearkamp.

Katinka likegoed as Wout krige lêst fan blessuereleed en beide ha dêrom it beslut nommen dat it genôch wie, dat it tiid wie foar wat oars. Ze traine sels noch wol om yn goede kondysje te bliuwen, mar gjin topsport mear.

Nei it dien meitsjen fan syn VWO oplieding yn Snits, folget Wout no de stúdzje Natuurwetenschap- en Innovatiemanagement oan’e universiteit fan Utert.  Faak is hy dêr net, it grutste part fan ‘e oplieding bestiet út selsstúdzje.

Katinka folge in VMBO oplieding teoretysk en die dêrnei in oplieding yn’e soarch. Ze hat oanslutend in tal jierren wurke yn’e thússoarch.

Wout sr. rûn al in skoftsje om mei it plan om in punt te setten efter in geweldich libben yn’e krêftssport. Yn 2019 wie hy al opholden mei de trainingsjûnen troch de wike. De coronakrisis ( 2020-2022) twingt him no om hielendal op te hâlden mei de krêfttrainingen yn syn buorkerij. Ek de strongman-trainingen ( it omkiperjen fan bannen, it slepen en tillen fan swiere gewichten en molkbussen) op syn hiem en yn syn greide binne foarby. Hy set syn fitnesspullen te keap en docht foargoed de doarren ticht.    

Sjerp Gerbens en Sjoukje Willems trouwe op 31 oktober 1786 yn Jorwert.  Se wurde dêr boer en boerin en yn 1787 wurdt Antje Sjerps berne. Yn 1788 ferhúzje se nei Baard, in doarpke dat wat fierderop leit. Nei de komst fan twa dochters wurdt harren soan  Willem Sjerps berne yn 1792. Nei noch trije dochters, krije se wer in soan yn 1802, Gerben Sjerps. Dêrnei komme der noch in dochter en in soan.

Antje Sjerps trout yn 1809 mei Hielke Pieters Wiersma út Abbegea. Hielke Pieters is boeresoan en it pear begjint mei de stipe fan Hielke Pieters syn heit Pieter Rienks, in eigen boerebedriuw yn Abbegea.

Willem Sjerps giet, krekt as syn âldste suster, om 1812 hinne nei Abbegea en wurdt dêr boerefeint. Hy moetet hjir Japke Pieters Boomsma, dochter fan Pieter Gerrits Boomsma en Antje Freerks Bouwma,  boer op’e pastorijbuorkerij.

Willem Sjerps en Japke Pieters trouwe yn 1816 en begjinne in winkeltsje yn it doarp. Dit bringt te min op en in jier letter regelet skoanheit dat Willem Sjerps boer wurdt op’e tsjerkebuorkerij oan’e Rige fuort by Abbegeasterketting.

Yn 1817 wurdt Antje Willems berne. Dêrnei komme der noch sân bern fan wa’t der trije jong ferstjerre.

Yn 1830 ferhuzet de famylje Twijnstra nei Folsgeare. Yn it doarp steane, útsein in tsjerke en in pastorijbuorkerij, noch mar fiif hûzen. Oan’e súdkant fan’e Tsjaerddyk is in timmerbedriuw (Tsjaerddyk 42), in winkel / herberch (Tsjaerddyk 38), in slachter (Tsjaerddyk 36 e.f),  oan’e noardkant in komelkerij (de lettere Tempel) en in tsjerkehûs.

De húshâlding Twijnstra lûkt yn by Kerst en Jacob Arjens en Willem Sjerps wurdt slachter fan berop. In Folsgeare wurde der noch ris seis bern berne. Der ferstjerre twa bern.

Op 30 april 1847 kriget Anneke Sytzes Osinga, frou fan Hilbrand Rintjes Boschma, in soan dy’t Jouke neamd wurdt. Jouke Hilbrands, de ien nei jongste fan’e húshâlding, belibbet syn jeugd op in buorkerij oan’e Tsjaerddyk ûnder Folsgeare. Hy giet nei  de iepenbiere skoalle yn Folsgeare, oprjochte yn 1843, kriget les fan master Reitsma en letter Nauta.Thús leart Jouke it boerebedriuw fan syn heit en âldere broers.

Jouke wurdt op 30 april 1867 oproppen foar de nasjonale milysje.It is lottingsdei en Jouke lûkt nûmer 57. In leech nûmer, dat betsjut dat hy yn tsjinst moat.

Jouke trout op 4 maaie 1867 mei Botje Rinkes Groenveld út Heech. It pear komt yn Easthim te wenjen dêr’t op 17 augustus 1867 harren earste bern Rink Joukes berne wurdt.     

Jouke Hilbrands kin gjin frijstelling fan tsjinst krije mar der is in mooglikheid om je ferfange te litten troch in ‘remplaçant’. In remplaçant is immen, dy’t him dat jier net hoecht te melden en frijwillich tsjinst nimt. Fan dizze plakferfanging wurdt by  notariële akte “een contract van plaatsvervanging” opsteld. Jouke hat Tjeerd Deinum út Nijlân yn’e earm nommen om foar him in plakferfanger te sykjen. Tjeerd hat Jan Berkenbos ree fûn om tsjin betelling de tsjinst fan Jouke oer te nimmen en lit in “contract van  plaatsvervanging” opmeitsje:

“Op heden den zeven en twintigste juni des jaars een duizend acht honderd zeven en zestig, compareerden voor ons Ansko van der Plaats Notaris residerende te Leeuwarden:Tjeerd Deinum, koopman wonende te Nijland als bij monde gelastigde van Jouke Boschma van boerenbedrijf wonende te Oosthem, loteling voor de dienst bij de nationale militie over dezen jare in bovenstaande gemeente en al daar getrokken hebbende nummer 57 het welk tot den actieven verpligt door voltrokken huwelijk meerderjarig geworden requirant ter eenre en Jan Berkenbos, smidsknecht wonende te Sneek requireerde ter andere zijde”  

Jan Berkenbos nimt foar f 250,--  de tsjinst fan Jouke Boschma oer.

In kuier oer de Tsjaerddyk begjin 1900 fan nûmer 48 ôf nei 26 oan’e súdkant en fia de noardkant wer werom.

Op de begjinfoto stiet links de wenning fan it haad fan’e skoalle en rjochts de skoalle nei de ferbouwing yn 1908.

Op’e eftergrûn in pleatske, no Easthimmerwei 1, dat boud is op’e krusing fan’e Tsjaerddyk, Suderbuursterleane, Kerkwech en de Bredeleane (Skeender) dêr’t Douwe Eppinga en Tjitske van der Wal mei harren bern Marten en Trijntje yn 1904 te wenjen kaam binne.

As hja om 1910 hinne ta it rút út sjogge, ha se rom sicht op’e Tsjaerddyk. De Suderbuursterleane is noch in net ferhurde rinpaad (Easthimmerwei) dat ophâldt by it brechje oer de Folsgaaster opfeart. Harren soan Marten sil letter timmerman wurde yn it doarp.

Sjend yn’e rjochting fan’e Tsjaerddyk leit links earst de afgroeven terp ‘it tsjerke pôltsje’ dêr’t de pastorij stie dy’t yn 1701 ôfbrutsen is. ( finster: De pastorij fan Folsgeare) It stikje grûn is eigendom fan’e tsjerke en wurdt ferhierd oan Yde van de Lageweg mei de bepaling dat der gjin bargen holden wurde meie.

Yn it earste hûs oan’e linkerkant wenje Ruurd Rientses Abma en Johantje Martens Visser mei harren bern. Lucas Elzinga hat dit hûs om 1878 hinne bouwe litten. Ruurd Rientses ferkeapet manufaktueren mar hat net in winkel. Hy giet mei in rêchsek fol mei lapen stof by de doarren del. 

Hjirnêst stiet de skoalle mei de bibel, boud yn 1886. ( finster: Twadde skoallegebou fan Folsgeare) Master van der Brug is yn 1904 oan skoalle kaam en makket de ferbouwing yn 1908 mei. Der komt in twadde lokaal, dat der moat ek in twadde learkrêft komme. Dit wurdt  juffer Elisabeth van der Molen. 

Tusken de lettere Tempel en it tsjerkehûs oan’e noardkant fan’e  Tsjaerddyk is yn 1832 noch in stikje grûn dat net bebouwd is.

 

Om 1848 hinne bout timmerman Johannes Paulus Spiering in hûs op dit lytse perseel. It pân komt net oan’e dyk te stean mar kriget in lyts foartúntsje, dêr’t hy twa linebeammen plantet as sinneskerm.

 

Johannes Spiering en syn frou vrouw Trijntje Harmens Dijkstra komme mei harren soan Paulus Johannes te wenjen yn it hûs. Timmerman Spiering ferstjert yn 1849.

 

Pieter Willems Twijnstra nimt de timmerzaak  fan Spiering (no Tsjaerddyk 44) oer. Trijntje Harmens ferkeapet it hûs en ferhuzet yn 1851 mei har soan nei Easthim. It hûs wurdt ferhierd. Yn 1855 komt Grietje Sipkes Bleeker, sûnt 1846 widdo fan Meinte Klases Zijlstra, dêr mei har twa bern Klaas en Sytske te wenjen. Yn 1860 komt it hûs yn’e ferkeap.

 

It pân wurdt kocht troch Klaas Gerrits van der Meer. Hy ferkeapet de wenning wer yn 1861 oan Durk Okkes Baarda, dy’t der mei yngong fan 12 maaie 1862 oer beskikke kin. Durk is op 4 maaie 1861 troud mei Fedtje Fokkes van der Meer. Durk en Fedttje krije yn Folsgeare twa soannen, Fokke en Okke. Fokke wurdt al op jonge leeftyd skuonmakkersfeint by Douwe Lucas Elsinga. Hy wurdt letter skuonmakker yn Itens en trout yn 1887 mei Trijntje Eisma. It pear komt foar koarte tiid werom nei Folsgeare. Fokke hat dan in skuonmakkersfeint nedich.

 

Okke giet al jong mei nei de buorkerij en wurdt krekt as syn heit boerefeint. Yn 1893 ferkeapet Durk Okkes it hûs oan Taede Ruurds Abma ( boer op Carpe Diem, Folsgeasterleane 4).

Durk en Fedttje ferhúzje nei Spannum, dêr’t Durk Okkes yn 1897 ferstjert.

 

Hoewol’t de toer fan’e Laurentiustsjerke  en de klok al âlder binne, komt der earst yn 1755 in oerwurk mei wizerplaat.  Under lieding fan ds. P. Wigiri, tsjerkfâd Oege Jens Breeuwsma en de tsjerkeriedsleden wurdt der yn dat jier besletten om in toer oerwurk oan te keapjen foar  “de toorn tot Folsgara “.  Twa mastersmeden út Snits, Hans Martens Joustra en Andries Lammers krije opdracht om in oerwurk te meitsjen.

Ynklusyf wurklean, materialen, heakken foar de wizerplaten, ‘gewigten’, ‘touweschijven’ ensfh. kostet dit de tsjerkemienskip 390 Carolus gûne. 

Mooglik wie goedkeap, djoerkeap want… al mei gauwens folget de iene reparaasje op’e oare.

De earste ûnkosten oan it oerwurk komme al yn 1759. De wizers fan’e klok wurde yn dat jier fergulde troch Folkert Reitsma. Yn 1763 wurdt it oerwurk reparearre troch master oerwurkmakker Tjalling Rodenhuis út Drylts en yn 1766 komme master oerwurkmakker Gerrit Johannes en mastersmid Melis Wallis Oppedijk del, beide út Drylts.

Yn 1775 wurdt troch Pytter Zeijlstra in wizerplaat ferve. Yn 1779 reparearret  Gerrit Johannes nochris it oerwurk. Jan Lierks komt yn 1780 om it oerwurk te reparearjen.

Yn 1784 wurdt it oerwurk troch Freerk Ynses nei Wybe Gabes yn Wommels brocht foar grut ûnderhâld. Johannes Camphuis út Snits wurdt yn 1791 útnoege om ris te kommen en nei it oerwurk te sjen. It docht bliken dat de wizerplaten net fan geweldige kwaliteit binne, want yn 1793 komt B. Izerda del foar it ferguldzjen fan’e wizerbuorden.

De tsjerketoer fan Folsgeare stiet al iuwen as beaken yn it doarp. Boppe yn dizze toer hinget sûnt 1535 in klok dy’t  ûnfersteurber troch giet mei syn wurk te dwaan.

Op’e bopperâne fan’e klok stiet it neikommende skreaun:

 Jhezus Maria Johannes Gheert van Wou ende Johan ter Steghe goten

mij toen men schreef 15 ende 35 daer bij.

De klok is yn 1535 getten troch Geert van Wou en Johan ter Steghe. Geert van Wou is de soan fan’e ferneamde klokkejitter mei deselde namme út Kampen.  Geert van Wou sr.( 1450 – 1527) wurdt beskôge as de wichtichste klokkejitter dy’t Europa kend hat.

Yn dy tiid waard in klok fakentiden noch op it plak sels getten. De wegen wiene te min en te ûnfeilich om in klok te ferfieren. Se woene boppedat in eachje yn it seil hâlde op’e gearstalling fan it brûns. It plak dêr’t de klok makke waard, wie meastal op it tsjerkhôf of yn in romte ûnder de toer.

It lieden fan’e klok kin opdield wurde yn it tiidlieden, it sneinslieden en it lieden by besûndere gelegenheden lykas by ferstjerren, gefaar, rou ensfh.

It tiidlieden is it trije kear deis lieden fan’e klok. Dat bart moarns oan it begjin fan’e wurkdei, dêrnei om tolve oere foar it middeisskoft en as lêste jûns oan’e ein fan’e wurkdei.

Yn dizze tiid binne der noch gjin horloazjes en is dit lieden de hiele dei troch foar de minsken it hâldfêst. By de middeisklok fan tolve oere witte de arbeiders op it lân dat it itensskoft is, de memmen sette it iten op’e tafel, de bern meie út skoalle wei.

De koster gie trije kear deis nei de toer om de klok te lieden. Yn it tsjerke argyf stiet te lêzen dat Here Jentjes betelle wurdt foar in “jaar  klockluiden”. Hjirfoar kriget hy 7 carolusgûne. Jentjes hat dit betelle lieden dien fan 1743 oant 1755. Dêrnei wurdt it kloklieden net mear spesifyk neamd. It lieden heart by alle wurksemheden dy’t in koster achte wurdt te dwaan.

It tiidlieden is yn Folsgeare opholden mei de komst fan it elektroanyske lieden fan’e  klok ( 1947).

Nei de 2e W.O. bestiet Folsgeare noch hieltyd út ien strjitte, de Tsjaerddyk, dy’t gauris ek de Buorren neamdwurdt. Oan dizze strjitte stean de tsjerke, de skoalle, de pastorij pleats en sechtsjin, meast âldere, wenningen. It doarp hat lykwols ferlet fan nije wenningen want hierwenningen binne der hast net mear. De Tempel is ôfbrutsen en de wenningen oan it Streekje binne âld. Fan’e twa hierwenningen fan’e tsjerke, is it hûs oan’e noardkant ferkocht en it hûs oan’e súdkant fan’e Tsjaerddyk is âld en tige lyts.

Dorpsbelang is der drok mei dwaande om nijbou te realisearjen. Yn 1948 is it safier dat der oan’e noardkant fan’e Tsjaerddyk, nêst it eardere tsjerkehûs, tsjin it hûs fan oannimmer Marten Eppinga oer, twa blokjes fan twa ûnder ien kap wenningen boud wurde sille.

Fanút syn wenkeamer kin Eppinga folgje hoe’t de bou fan’e wenningen troch boubedriuw Feenstra út Nijlân ferrint. As der tidens de bou in swiere stoarm oer it doarp lûkt, lizze de kajuten fan’e nijbou op strjitte. Nettsjinsteande de tsjinslach wurde de sosjale hierwenningen yn 1949 oplevere. Se krije de nûmers  Folsgeare 10, 9, 8 en 7.

Dizze nûmers wurde yn 1974 omsetten yn Tsjaerddyk 33,  35,  37 en 39 .

De wenningen wurde yn it begjin brûkt as arbeiderswenningen foar de boeren yn en om Folsgeare hinne.

Yn septimber 1949 ferhúzje Hendrik Johannes Oppenhuizen en Annigje Tjalsma mei harren fiif bern  fanút Easthim nei it earste nijbouhûs yn Folsgeare, sjoen fan Nijlân ôf, nummer 33. Hendrik wurket by Hessel Boschma op Walma State.

 

Strûpenkeal is in terp fuort by Folsgeare. Fan it fiadukt oer de A7 ôf, by de ôfslach Snits kommend fan’e kant fan Boalsert, is in bochtsjend restant fan’e âlde molesleat te sjen en rjochts stiet in terp yn it lânskip, mei beammen der om hinne. It is in foar dizze omkriten in tige hege terp, goed 3 meter. Foar in soad minsken in ûnbekend, mar tagelyk unyk monumint.

Foardat de terp oanlein waard, hat der al bewenning west op dit plak. Tusken fynsten yn’e terpsoal fan’e terp kamen skerven út’e lette izertiid / begjin Romeinske tiid foar it ljocht, tagelyk mei inkele tsientallen brokstikken rau-izer dat wolf neamd wurdt. Dizze wolf is produsearre yn leechûnen, dy’t folle waarden mei izeroer dat ryklik foarhannen wie yn en lâns de Ald Rien of Groote Rijn.

Foar de minsken dy’t harren hjir goed twa iuwen foar it begjin fan’e jiertelling nei wenjen setten, sil de oanwêzichheid fan grutte hoemannichten izeroer in trochslachjaande faktor west hat. Fynsten fan Romeinske munten noardlik fan’e terp, jouwe oan dat de bewenners kontakt hân hawwe mei de bûtenwrâld.

 

Der binne om Strûpenkeal hinne mear as ien feanterpen fûn, wat oanjowt dat it in, foar dat tiidrek, tichtbefolke gebiet west hat.Troch in feroaring fan klimaat koart nei it begjin fan’e jiertelling, stiigt it seewetterpeil en wurde dy iere bewenners fan hûs en hiem ferdreaun. Op en om’e orizjinele terp wurde noch altyd ierdewurk skerven werom fûn út dat tiidrek.

 

Troch in feroaring fan klimaat koart nei it begjin fan’e jiertelling, stiigt it seewetterpeil en wurde dy iere bewenners fan hûs en hiem ferdreaun. Op en om’e orizjinele terp wurde noch altyd ierdewurk skerven werom fûn út dat tiidrek.

 

Der binne noch gjin diken, de minsken wenje mei it fee yn dizze tiid fan in soad oerstreamings heech en drûch op’e terp. It foardiel fan’e oerstreamings is, dat it seewetter sâlt efter lit yn it fean. Sâlt is yn dy tiid in tige weardefol artikel. It winnen fan sâlt út it fean wurdt ‘zelnering’ neamd. It fean mei sâlt wurdt útgroeven en ferbrând yn in spesjale ûne. De oerbleaune jiske wurdt mongen mei wetter en wer útsean oant it sâlt oerbliuwt. Dit einprodukt wurdt brûkt foar eigen gebrûk of as betelmiddel.

 

 

Yn 1859 wurdt troch de tsjerkfâdij de bou fan it nije tsjerkehûs oan de Tsjaerddyk opdroegen oan timmerman Pieter Willems Twijnstra út it doarp. It hûs komt  tusken de winkels van Epeus Couperus en Sjirk Annes Cnossen te stean. Ein 1859, as it hûs oplevere is, stjoert Pieter Willems de rekken mei in bedrach fan fl 555, 56 nei de tsjerkfâdij. De rekken wurdt betelle mei de opbringst fan in partij terpierde.

It nije tsjerkehûs is in stik lytser as it tsjerkehûs oan’e noardkant fan’e Tsjaerddyk. Dit docht ek bliken út de hierpriis yn 1860. Dy fan it tsjerkehûs noard is fl. 45,-  en fan it hûs oan’e súdkant fl.25, - De earste hierder fan it nije tsjerkehûs is Grietje Sipkes Bleeker, widdo fan Meinte Klazes Zijlstra, dy’t der tegearre mei har dochter Sytske komt te wenjen. Sytske wennet dêr mei har mem oant har houlik yn 1869 mei Willem Wieringa, dy’t skipper is yn Loënga. Na harren trouwen geane se nei Snits ta te wenjen en Sytske rekket al gau swier. As se acht moanne hinne is, komt Willem nei in koart siikbêd te ferstjerren op 20 maart 1870. In moanne letter, op 28 april 1870, wurdt Pieter Willem berne. Sytske is widdow, mei in poppe, sûnder ynkommen, yn in foar har frjemd fermidden. Se seit de hier op en begjin july 1870 komt se werom yn Folsgeare en trekt  mei Pieter Willem yn  by har mem. Har mem is keapman fan berop en Sytske wurdt naaister om in ynkommen te hawwen. Pieter Willem leart fan syn mem it fak dat se sels ek hat en hy wurdt letter dan ek kleanmakker fan berop. Yn juny 1882 ferstjert Grietje Sipkes Bleeker. Se is dan77 jier.  Sytske wennet dêrnei tegearre  mei har soan Pieter Willem yn it tsjerkehûs. Sytske trouwt yn 1884 op ’en nij mei Douwe Feenstra en yn 1885 ferhuzet de húshâlding nei Nijlân.

 

 

Eartiids stiene der yn it gebiet oan’e eastkant fan Folsgeare oant Snits in soad pleatsen dy’t troch rinderspaden mei elkoar ferbûn wiene. Om’t dizze rinderspaden in grut part fan it jier ûnbegeanber wiene, gie it ferfier oer it wetter. De measte pleatsen binne ferdwûn en it gebiet is foar it grutste part bedriuwenterrein wurden. Der binne nije wegen oanlein en yn plak fan hynders en karren sûze der no daagliks tûzenen auto’s oer de neistlizzende autodyk.

Mar noch net alles is ferdwûn. Iensum stiet der noch ien pleats as in oantinken oan eardere tiden. Dizze pleats hat de  namme “Carpe Diem”. Der wurdt net mear buorke, mar de pleats hat oant de dei fan hjoed de útstrieling fan in grutsk ferline.  

De pleats hat in lange skiednis. Ut’e argiven witte wy dat der op dit stee al hiel lang buorke wurdt. Yn 1511wenne hjir in Broer Hottyaz. Yn 1778 is de pleats eigendom fan Johannes Hendriks en wurdt hierd troch Heere Cornelis. Yn 1786 lit Johannes Hendriks der in nije pleats del sette en hy set yn 1787 de neikommende advertinsje yn de LC.

De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 11 December ’s Namiddags om één uur in de Witte Arend te Sneek by strijkgeld verkopen.

Een Stemdragende ZATHE en LANDEN, met een Nieuwgebouwde Huizinge en Schuure gelegen te Folsgare, groot over het geheel 61 en drie vierde Pondematen, alle beste griedlanden belast met 25 floreen, te huur doende boven alle lasten 330 Gl. by Heere Cornelis bewoond, Petry en May 1797 vry van Huur.

 

 

 

 

 

 

 

 

Op 25 desimber 1778 wurdt yn Hidaard Ruurd Freerks berne, it njoggende bern fan Freerk Murks Abma en Gerritje Roelofs. Ruurd Freerks  leart ûnder it tasjend each fan syn âldere broers en susters it boerebedriuw thús op de buorkerij. Hy ûntwille;et him ta in goede boer en hat each foar de mienskip. Om’t hy it njoggende bern is, it de kâns tige lyts dat hy boer wurde sil op’e âlderlike buorkerij.

Lykwols, Ruurd Freerks leart  Hiltje Klazes Wiersma. ( berne 26 febrewaris 1781) út Folsgeare  kennen. Har âlden  Claes Harmens en Baukje Teades wenje op in buorkerij oan’e Folsgeasterleane nû 2, te sjen op’e kaart fan Eekhoff (1850) It is in beskieden buorkerij mei 35 pûnsmiet lân der om hinne. Oer de opfeart fanôf de Ald Rien is de buorkerij goed berikber oer it wetter.

Claes Harmens en Baukje Teades binne der tige mei ynnommen dat harren iennige dochter thús komt mei boeresoan Ruurd Freeks. It stel trout op 25 oktober 1801.

Nei de berte fan trije bern, sjocht Ruurd Freerks ris om him hinne. As de bern grut binne, is de buorkerij te lyts om se in takomst jaan te kinnen.

Syn buorman Douwe Harmens buorket op in buorkerij (Strûpenkeal) besuden Ruurd Freerks.  Dizze is ek 35 pûnsmiet grut en de buorkerij leit prachtich op in grutte terp tsjin de  Ald Rien oan. De buorkerij komt yn’e ferkeap om’t ien fan’e eigners stoarn is.

Ruurd Freeks en Hiltje beslute om de buorkerij te keapjen.  Douwe Harmens wennet dêr foarearst oant de bern fan Ruurd Freerks en Hiltje grut binne.

De húshâlding wurdt útwreide mei noch twa bern.Yn’e jierren dêrnei wurde der noch trije bern berne.

Aldste dochter Gerritje Ruurds trout yn 1820.  Ruurd en Hiltje krije dêrnei noch twa bern.

 

 

 

 

 

Midden 19e eeuw stond aan de Tsjaerddyk een huis dat in de volksmond “de Tempel” werd genoemd. Het huis kreeg waarschijnlijk deze naam, omdat er op een klein oppervlak zoveel mensen woonden. In dit venster wordt de historie van het gebouw en zijn bewoners beschreven.

 

In 1751 trouwt timmerman Edger Scheltes uit IJsbrechtum met een meisje uit Folsgare, Ymkje Freerks. Het stel gaat in Folsgare wonen ( Tsjaerddyk 42). Edger timmert veel voor de kerk. Dat is terug te vinden in het kerkarchief als hij reparaties heeft uitgevoerd.  In 1783 komt Edger  te overlijden en volgens het kerkarchief volgt zijn jongste zoon Freek hem op als timmerman. Tot  het jaar 1791 wordt hij regelmatig genoemd bij kerkreparaties.  

 

De oudste zoon Schelte Edgers is boer en heeft een koemelkerij  op de Tsjaerddyk. Zijn bedrijf omvat de huidige huisnummers 41-47. Schelte  blijft vrijgezel,  maar  woont niet alleen. Hij heeft een huishoudster, Pietje Baukes, afkomstig uit Hennaard. Haar ouders zijn Bauke Sybes en Hiltje Jans. Pietje haar vader is kuiper in Hennaard. 

In 1811, als iedereen van Napoleon een achternaam moet aannemen, noemt hij zich daarom ook Kuipers. Ook Schelte moet in 1811 een achternaam kiezen. Hij kiest voor de naam Dijkstra, waarschijnlijk omdat hij aan de Tsjaerddyk woont.

 

Behalve van de koemelkerij op de Tsjaerddyk nr 41-47, is Schelte Edgers ook eigenaar van de winkel annex timmerzaak op  Tsjaerddyk nr. 42 en het perceel daarnaast. Dit perceel, nu Tsjaerddyk nr. 38-40, wordt als moestuin gebruikt.

 

In 1818 overlijdt Schelte op 65 jarige leeftijd. Hij heeft blijkbaar een goede en warme band met zijn huishoudster Pietje Kuipers gekregen, want al zijn bezittingen gaan naar Pietje Kuipers.

Zij krijgt niet alleen het onroerend goed. Pietje erft ook een voor die tijd fors bedrag aan geld. Pietje Baukes Kuipers is van huishoudster nu boerin geworden en is blijkbaar daarmee ook een stuk aantrekkelijker op de huwelijksmarkt. In 1820 trouwt Pietje op 44 jarige leeftijd met de veel jongere Hendrik Uiltjes Hoekstra uit Terherne. Hendrik is pas 29 jaar en als zoon van een schipper zal hij niet erg rijk zijn. Hij vindt in Pietje een goede partij.

 

 

De tsjerke yn Folsgeare is neamd nei de hillige Laurentius. Dizze hillige wie diaken by paus Sixtus II en hie de soarch oer de fûnlingen, earmen en wezen. Tsjerken dy’t neamd binnen nei dizze hillige, ha gauris in hege âlderdom.

De paus waard op 6 augustus fan it jier 258 finzen nommen en de holle ôfslein.

Laurentius koe earst noch ûntkomme. Hy naam al it jild mei en ferparte dat ûnder de earmen. Fuort dêrnei waard hy ek pakt. Om’t de Romeinske Valerianus jildkrapte hie, waard Laurentius útkloarke. Doe’t bliken die dat hy al it pauslike jild fuortjûn hie, waard de keizer poerlilk. Hy liet Laurentius bewurkje mei gleone refters. Dy liet lykwols neat los.  Dêrom waard hy op in roaster lein, dêr’t in fjoer ûnder opstookt waard. Nei in skoftsje tiid- alteast sa wol de leginde- rôp Laurentius: ,,Keere mij om, er is slechts één zijde gaar!’’

Ein 18e iuw is de tsjerke, boud om 1532 hinne, brekfallich wurden en de ûnderhâldskosten nimme ta. It gebou is boppedat te lyts wurden om alle tsjerkgongers altyd in plak jaan te kinnen. It wurdt tiid foar in nije en gruttere tsjerke.

Yn 1769 noegen de tsjerkfâden fan Folsgeare in predikant út om mei him ideeën út te wikseljen hoe’t de nije tsjerke der út sjen moatte soe. Fia it tagongsbrechje oer de grêft geane se troch de súdyngong, de manne-yngong, nei binnen ta.  It earste advys is dat de frouwe-yngong oan’e noardkant, dy’t net mear brûkt wurdt, ferfalle kin. Dan steane se yn’e midden fan’e tsjerke stil by de preekstoel, dy’t neffens de predikant better efter yn’e tsjerke komme kin op it plak dêr’t no de grêftombes fan Hobbe Zyarda en syn frou Foeckel fan Roorda steane. As se wer bûten steane en nei de toer sjogge dy’t der tige min by stiet, advisearret de predikant om dizze te ferfangen troch in slanke toer mei in spits.

 

 

 

Timmerman Johannes Paulus Spiering út Folsgeare bout om 1842 hinne in dûbele wenning nêst de winkel fan Sjerp Piersma (Tsjaerddyk 36). De wenningen binne net like grut, wenning a) is in starterswenning en wenning b) in iengesinswenning. De bleek, it stalt, de reinwetterbak, it sekreet en de jiskebak efter de wenningen binne foar  mienskiplik gebrûk.

 

As de bou yn 1842 klear is, melde Murk Lykles Postma, boere-arbeider, en Stijntje ten Kate harren foar de iengesinswenning.  Op 12 maaie 1862 ferhúzje se nei Easthim.

 

Gerrit Willems Twijnstra en Anke Joukes Boschma wurden de nije bewenners. Nei it ferstjerren fan Anke Joukes yn 1869 nimt Afke Hoogma as ynwenjende tsjinstfaam de soarch foar de húshâlding oer. Yn 1870 ferhúzje se nei it nijboude hûs njonken de Tempel (Tsjaerddyk 47).

 

Theunis Smeding en Aaltje Couperus komme dêrnei yn’e wenning. Aaltje is de dochter fan Epeus Couperus, winkelman op Tsjaerddyk 38.

 

Zytse Asses Vierstra is de earste bewenner fan de starterswenning. Hy is frijfeint en wurket by de boer. Yn 1851 trout hy mei Johanna Haitsma. Yn 1857 ferhúzje Zytse en Johanna mei de bern nei Easthim.

 

De neikommende bewenners binne Pieter Gerrits Oppenhuizen en Trijntje Klazes Breeuwsma, dochter fan Klaas Feddes Breeuwsma, boer yn Folsgeare (no Wallemadyk). Hja binne yn 1857 troud en dit is harren earste wenning. Yn 1859 ferhúzje se nei Wolsum.

 

Wytse Jelles de Boer en Janke Bergsma komme no yn’e wenning. Op 16 maaie 1862 ferstjert Wytse Jelles, Janke kriget tsien dagen letter in dochterke. Janke ferhuzet mei har berntsje nei Easthim.

 

Dêrnei wennet Jouke Osinga foar de tiid fan in jier yn’e wenning.

 

Janke is yn 1864 op’en nij trouwd met Folkert Jonkmans en tegearre mei Folkert komt se werom nei de wenning oan’e Tsjaerddyk. Mei 3 bern ferhuzet it pear yn 1873 nei Harns.

 

Andries Smeding en Grietje van der Zee wenje nei harren houlik yn 1873 yn’e wenning.  It pân wurdt yn 1875 troch Epeus Couperus te keap setten.

Andries Smeding wennet op dat stuit yn’e starterswenning, syn broer Theunis yn de iengesinswenning. It pân wurdt kocht troch Douwe Feenstra.

 

Geboren te Amsterdam 5 mei 1916 – overleden te Auschwitz 19 november 1942

Betty is geboren in een Joods gezin. Vader was vermoedelijk een diamantslijper. Ze had drie broers. Betty was een vriendelijk meisje, dat van pianospelen hield. Betty was 23 jaar toen ze Wouter Glashouwer uit Woudsend leerde kennen. Wouter was in 1939 opgeroepen voor militaire dienst en gedetacheerd bij een regiment Huzaren in Amsterdam.

Wouter en Betty trouwden op 11 februari 1942 te Amsterdam. Ze gingen, met haar piano, inwonen bij de familie Glashouwer hier op de hoek. Het huis staat er niet meer. Wouter werkte bij boer Okma en Betty deed het huishouden. Zij vertoonde zich regelmatig op straat met jodenster.

In november 1942 kwam politie Attema aan de deur en vertelde Betty dat hij ze over een half uurtje op zou komen halen om naar Sneek te brengen, omdat ze een jodin was. Vluchten of onderduiken kwam bij Betty niet op, alhoewel dat wel gekund had. Betty dacht misschien, ik ben met een niet-jood getrouwd, ik zal wel gauw weer thuis zijn. Toen Attema voor de tweede keer kwam, stond Betty tot zijn verbazing al klaar met haar koffer. Attema kon niet anders dan haar te begeleiden naar Sneek.

Betty zou haar man Wouter nooit meer terugzien. Op 16 november werd zij op transport gesteld naar Auschwitz, waar ze bij aankomst direct om het leven werd gebracht. Slechts 9 maanden was Wouter met Betty getrouwd. Pas op 5 november 1950 werd het overlijden van Betty in het bevolkingsregister ingeschreven. Wouter is later hertrouwd, ging bij Philips werken en overleed op 51-jarige leeftijd.

Ook Betty`s ouders en haar broers ondergingen hetzelfde lot.

Op dit plak binne yn 1933 Albert en syn frou Foukje Brink in bakkerij anneks winkel begûn. Op hûsnr. 11 stiet ûnderwyls in oare wenning . “Altyd dy hearlike rook, benammen as der sûkerbôle bakt waard", kaam de buorfrou har yn ’t sin. Troch de wike waarden de bestellingen foar bûtenút thûs besoarge troch soan Hyltje. De bewenners yn it doarp moasten de bôle sels helje, mar krigen dan in stik koarstekoeke as beleanning mei. Dat wie in soarte fan krûdkoeke dêr ’t de bakker de kanten fan ôfsnijde om wei te jaan oan de klanten. It wurdt dêrom ek wol kantkoeke neamd.

De winkel en bakkerij wiene it klopjende hert fan it doarp. Albert en Foukje wiene echte doarpsminsken en stiene altyd iepen foar de minsken fan it doarp. Sa hat Albert Brink him ek moai wat jierren ynset as foarsitter fan doarpsbelang. De bakkerij wie ek in soarte fan doarpsromte: mei sinteklaastiid koe men sjoele en balgoaie yn ’e bakkerij. Dy tradysje giet noch altyd troch, al is it plak feroare. Bakker Brink krige as earste in telefoan. As men belje woe, koe men dêr telâne, of de bakker kaam by dy lâns as der in berjocht foar dy wie. Jo wisten net better, sa groeiden wy op en it koe bêst. It hûs bestie, útsein de bakkerij, út in wenkeamer, in koken-keamer, in sliepkeamer en in winkel. De bern sliepten boppe op ’e souder.

De oven fan de bakkerij waard earstoan ferwaarme troch it ferbaarnen fan hout en turf. Letter waard de oven ferwaarme troch middel fan in oaljebrâner. De oalje waard opslein yn oaljefetten achter de bakkerij. Yn de oarlochsjierren waarden de ruten fan de bakkerij fertsjustere en learden ûnderdûkers de doarpsbewenners it skaken.

De hjoeddeiske tsjerke is fan 1770 en stiet op it stee fan in eardere Romaanske tsjerke. Net dat dizze âlde tsjerke no sa boufallich wie, neffens in tekening út 1723 (J. Stellingwerf), mar miskien moast it klokhûs wol fernijd wurde. Dit stie op in stiennen ferhevenheid tsjin de tsjerke oan. Hjoeddedei stiet it klokhûs los fan ‘e tsjerke. De tsjerke en klokhûs binne no eigendom fan de Stichting Âlde Fryske Tsjerken. Ienkear yn ‘e fjouwer wike is der hjoeddedei yn dizze tsjerke in tsjinst fan de Protestantse Gemeente fan Terkaple.

Eartiids, oan’t en mei de fyfticher jierren fan de 20ste ieu, foarme Goaiïngaryp mei it doarp Broek ien tsjerke gemeente. De dumny wenne yn de pastory te Goaiïngaryp. Wol wiene der twa tsjerken, ien yn Goaiïngaryp en ien yn Broek. De dumny waerd mei in roeiskou, yn waer en wyn, hinne en wer brocht. Dumny preke de iene sneins de moans yn Goaiïngaryp en de oare sneins de middeis yn Broek. Boppe de yngong fan ‘e tsjerke, op it súden, is in stien ynmitsele mei it opskrift: `De eerste steen deser Nieuwe kerke was gelegd door Frans Julius Johan van Eisinga aet 18 Kleinzoon van de heer Grietman Vegelin van Claerbergen`. Vegelin van Claerbergen wie doedestiids grietman fan ‘e grietenij Doniawerstal, wer’t Goaiïngaryp ta hearde. It bysûndere fan dizze nije tsjerke binne de seis brânskildere finsters, makke troch Ype Staak út Snits.

Yn elts finster steane nammen fan bestjoeders en kolleesjes yn ’e provinsje Fryslân en sels dy fan stêdhâlder Willem V. Nijsgjirrich oan dit finster is de hjir yn fermelde spreuk: `Honi soit qui mal i pense`, dy’t docht tinken oan it Ingelske Keningshûs (orde van de Engelse kouseband).

Op it westen fan de tsjerke stiet it klokhûs. Yn ‘e beneficiaal boeken út 1543 wurdt dit klokhûs al neamt. Der is doedestiids jild lient troch it ferkeapjen fan in perseel lân `tot strutuijr ende timmeringhe eens nijeuws klockhuijs`. En hjiryn hinget de swiere Salvatorklok fan 1135 kg, de swierste klok yn in klokhûs yn Fryslân. Dizze klok is, neffens it opskrift op ‘e klok, yn 1527 getten troch Gerardus van Wou út Kampen, in tige ferneamde klokkejitter.

De klok is yn ‘e oarloch troch de Dútsers út it klokhûs helle en opslein yn Giethoorn. Noch kin men de Letter M (de M fan monumint) sjen op ‘e klok. Nei de oarloch is de klok lokkich werom kaem en hinget no wer yn folle glory yn it klokhûs. Yn ‘e tsjerke stiet in hiel âld oerwurk út de sechstjinde ieu, dy’t om it healûre de tiid oanjouwt troch it slaan fan in hammer tsjin de klok. Yn ‘e hele oeren gelyk oan de oeretiid en yn it hjeloere ien slach. Eartiids waerd dit oerwurk twaris deis opwûn troch de skoalmaster en krige yn 1834 hjirfoar 20 goune jiers fan de gemeente Doniawerstal. Letter is dit oernommen troch de koster fan ‘e tsjerke. Hjoeddedei wurdt dit dien troch frijwilligers. De swiere Salvator klok wurdt noch let in oere foar it begjin fan de “preek” en by in begraffenis. En op âldjiersdei. By stil waer is it moaie lûd fan dizze klok fier te hearren oer gea, mar en poel.

==================UIT Vrij veld===========

Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier)

Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders.

 

Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling.

De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig.

De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen.

De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden.

Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “.

Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette.

Afgravingen

Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant.

 Op het bordje op de foto van de Berltsumerdyk stond de waarschuwing "pas op voor de trein ". Hierlangs liep een spoorlijntje van de Slappeterpsterdyk naar de Menaldumervaart waarmee afgegraven terpaarde naar een schip werd vervoerd.

Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde

De Hege Wier,

De Hege Wier is te vinden aan de Zandweg ( Sanwei )te Menaam.

De oudste vermelding van de Hege Wier dateert uit 1640.

In 1640 komen we jonker Keimpe van Donia op de Hemmemastins te Bessum als eigenaar tegen en is Sjoerd Ebles de pachter.

Zestig jaar later, in 1700, is de gravin Carelson eigenaresse en Bauke Jarigs pachter. Bauke is pachter van de sate, met een oppervlakte van ruim 39 pondemaat.

Nog in 1832 en 1850 zien we op de kadastrale kaarten dat naast de wier een boerderij lag. Zowel de boerderij als de wier hadden elk een eigen gracht, overeenkomstig het aangetroffen patroon bij andere stinzen en stinswieren.

Het buurtschap Coutum is een buurtschap met vijf tot tien boerderijen, dat ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd wordt. De Hege Wier bestaat nog steeds en ligt op een heringericht terrein aan de Zandweg.

Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld.

In 2012 zijn er bij het terponderzoek in de terp bij de voormalige Kooipleats aan de Rijksstraatweg vondsten gedaan uit de Late IJzertijd en de vroege Middeleeuwen.

 

 

Bronnen: Skiednis fan Menameradiel en Stads en Dorpskroniek.

Tekst : P.N.Noomen

De website Hisgis

Met dank aan Klaas Berkenpas ==================UIT Vrij veld===========

Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier)

Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders. Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling.

De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig.

De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen.

De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden.

Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “.

Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette.

Afgravingen

Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant.

Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde

 

De Hege Wier,

 

 

 

Aan de Sanwei tussen Menaldum en Beetgum ligt een hoge heuvel.

Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld.

==========Uit vrij veld==============

  Gemeentehuis

 

Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit. 

 

Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt.

De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.

 

 

Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  gemeentehuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma. 

 Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum. 

In 1860 is hij gardenier in Wier. 

Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824). 

Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd.

Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken. 

 

 

 

  

 

==========Uit vrij veld==============

  Gemeentehuis

 

Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit. 

 

Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt.

De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.

 

 

Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  stadhuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma. 

 

Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum. 

In 1860 is hij gardenier in Wier. 

Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824). 

Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd.

Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken. 

 

 

 

  

 

==================UIT Vrij veld===========

Gralda state

Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf.

Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend.

Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn.

Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State.

In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot.

Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum.

In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar.

In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens de “tegenwoordige staat “ vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal.

 

Klaas Posthuma , een schilder die in Menaldum heeft gewoond heeft diverse Friese states en stinzen geschilderd , zo ook Gralda State.

Bronnen:

Tekening ; J.Stellingwerf

Tekst: Jan Leemburg

Schilderij ; Klaas Posthuma

“Tegenwoordige staat van Friesland “

“Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema

“Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma

==================UIT Vrij veld===========

Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf. Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend.

 Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn.

Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State.

In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot.

Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum.

In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar.

In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens d “tegenwoordige staat “vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal.

Bronnen:

Tekening ; J.Stellingwerf

Tekst: Jan Leemburg

“Tegenwoordige staat van Friesland “

“Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema

“Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma

=============uit vrij veld=========

Stinzen rondom Menaldum

 

 * Fleringa of Galema

Op het  kaartje uit de Schotanus atlas van 1718 is te zien dat er op deze plaats een “Edele Stins “ stond. Het “Teikens “overzicht wat hier bij hoort geeft dit ook aan. Wat opvalt dat op het overzichtskaartje hier boven van de Kadaster Tijdreis in 1850 Fleringa wordt aangegeven op een andere locatie.

 

 

 

In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.

In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.

 

De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal. 

Er is een bouwvergunning bewaard uit 1925. Toen heeft de eigenaar mej. A.V. Bieruma Oosting te Oranjewoud de oude ‘voorhuizinge’ van de boerderij laten afbreken en een nieuw voorhuis laten bouwen. Architect was J. Brouwer en de bouwer. S. Zondervan uit Menaldum.

De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot. 

De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen V 04 )

 

 

Op de foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer. 

Bronnen:

Tekst: Jan Leemburg en Piet Boerrigter

Website van Menaldum

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972

“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen

Schotanus atlas

HISGIS website Fryske Academy

 

  *  Wuytze state

 

Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.

Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.

In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten. 

 

Bronnen;

P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009

 

  *  Epinga state ( Epingahuys (Menaldum FC62))

Epinga-state was nog in de 16de eeuw een belangrijke eigenerfde state. Hij lag op de terp Epinga-terp (1543) en had zwaanrecht (1529). D.J. van der Meer identificeerde hem met de sate FC62. Eerst recent werd ontdekt dat de Lidlumer kronikeur Sibrandus Leo dit huis bedoeld zal hebben, toen hij een familie Van Epingahuys noemde als stichters van Klooster Anjum (13de eeuw) en kloosterlingen in Lidlum. 

 

   *  De Hege Wier te Coutum aan de Zandweg (Menaldum FC3, SC5)

De nog bestaande Hege Wier ligt op een heringericht terrein. In 1832 en 1850 lag naast de wier nog een boerderij. Volgens het ook bij andere stinzen en stinswieren aangetroffen patroon hadden boerderij en wier elk een eigen gracht. 

 

Plan XXVII . Menaldum (Fr.) . Binnende omgrachting ten noordenvan de eveneens omgrachte boerderij bevindt zich nog altijd een "hoge wier " als overblijfsel van een stinsheuveltje.

Dit kaartje en de omschrijvingkomt uit het boek van H.Halbertsma ( Terpen tussen Vlie en Eems )

De Hege Wier ligt aan de Zandweg in de uit vijf à tien boerderijen bestaande buurschap Coutum, ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd In 1640 was jonker Keimpe van Donia op Hemmemastate te Bessum eigenaar, Sjoerd Ebles de pachter. In 1700 was de gravin Carelson eigenaresse, Bauke Jarigs pachter. De sate was toen ruim 39 pondemaat groot.

 

  *  Hemmema te Bessum of Donia (Menaldum FC1, SC1)

De eerste maal dat Hemmema te Bessum onder Menaldum, maar vlakbij Beetgum gelegen,(Er werd als grap gezegd dat als de toren van Beetgum omvalt ,ligt hij in Menaldum) ,  wordt genoemd, is in de huwelijkse voorwaarden van Hannyke, een bastaardzoon van Ritzke Jelmera van Ameland, en Thiede, de dochter van Doekka Hemmema, in 1439. Doeke Hemmema was toen al gestorven. Geregeld werd welke goederen Hannyke en Thiede zouden inbrengen. Thiede zou land te Berlikum inbrengen en afgesproken werd dat Hannyke en Thiede zouden wonen up Hemmemma statthem to Bessem, totdat Thiedes broers volwassen zouden zijn. Dan zou Hannyke de state aan hen overdragen. 

Hannyke stierf spoedig, waarna Thiede hertrouwde met Douwe Sybrensz to Baerdt alias Aesgema. Hemmema te Bessum kwam aan haar broer Hette Hemmema, die op Hemmema te Berlikum woonde, en na diens dood aan Alef Hettez Hemmema, die er later ook woonde; Alefs broer Doecke Hettez Hemmema woonde ondertussen op Hemmema te Berlikum. In 1505 werd Alef als één van de edellieden in Menaldumadeel genoemd. In 1511 bezaten zowel Alef Hemmema als zijn zwager Syrck Keympez Donia als "heerschappen" belangrijke goederen onder Menaldum. Syrck, gehuwd met Syts Hettes Hemmema, woonde al lang in Menaldumadeel, waarschijnlijk ook voor zijn huwelijk al. Zo was hij er in 1478 mederechter. Of Syrck, dan wel Alef in 1511 op Hemmema woonde is niet bekend. Een broer van Syts en Alef Hemmema, Riurd Hemmema, verdronk in de fossa Popmana in Menaldum, dus de Popmasloot of Berlikumervaart. 

Syrcks zoon Keimpo Sircxz Donia was in 1517 Vetkopers gezind: zijn huys to Betugum, waarmee waarschijnlijk Hemmema werd bedoeld, werd in dat jaar daarom tijdelijk geconfisqueerd en aan de stad Leeuwarden overgedragen. Uiteindelijk kreeg Keimpo het huis weer terug. Herhaaldelijk kocht hij eigendommen in Menaldumadeel. Tot zijn dood in 1561 bewoonde hij de state. Hij werd in de kerk van Menaldum begraven. Na hem woonden er nog verschillende generaties Van Donia. 

Op de kaarten van Sibrandus Leo (1579) en Winsemius (1622) wordt Hemmema als adellijk huis Donia aangegeven. In 1718 lag het huis binnen ruime singels, met een oprijlaan naar de Zandweg, in 1850 deels Leeuwensingel genoemd naar de wapenhoudende leeuwen op de inrijpalen. Van het huis is geen afbeelding bewaard gebleven; een inventaris van 1664 noemt 17 vertrekken, waaronder 't sael, een taxatie van 1682 de adelyke huisinge, schuure, pickierstal, thuininge, hovinge, grachten, zingels, opreed, bomen en plantage, sampt schiphuis, Hemmemastate genaamt. Het huis werd voor 1788 afgebroken, de schuur rond 1859. 

 

   *  Goerda (Menaldum FC28, SC44)

Goerda is een duidelijk voorbeeld van een state die bewoond werd door een familie op de overgang van adel en eigenerfden. In de 16de eeuw werd de familie tot de eigenerfden gerekend, maar reeds in de 15de eeuw waren er verwantschappelijke betrekkingen met de Jongema's te Bozum en Rauwerd, de Juwsma's te Camminghaburen en de Andringa's uit Akkrum.

In het begin van de 15de eeuw moet NN Goerda te Menaldum hebben geleefd. Hij had twee dochters: Eebel en Doed. De eerste was verwant met Kempo en Hessel Jongema, hoofdelingen te Rauwerd en Bozum; de tweede was getrouwd met Juw Syoukaz van Juwsmahuis te Camminghaburen. 

Eebel was in 1479 al gestorven, Doed wordt in 1511 nog genoemd als eigenares van Goerda. Zij woonde zelf in Camminghaburen, terwijl Goerda waarschijnlijk werd gebruikt door schoonzoon Feyka Tziards Andringa, gehuwd met Katherina Juwsma, de dochter van Doed en Juw. Feyka werd daarom in 1496, toen hij met anderen uit Menaldum zich bij het verdrag met Groningen aansloot, Ffeyka Goerde genoemd. 

De volgende generatie eigenaars bewoonde Goerda niet meer: Tiaerdt Feyckes Goerda, de zoon van Feyke en Katherina, woonde in Goutum, waar hij een boerderij van de Juckema's pachtte. Zijn vijf kinderen erfden bij zijn dood, tussen 1534 en 1537, elk één vijfde deel van Goerda sate. Vanaf 1551 werd de sate bewoond door zijn dochter Bauck Tiaerts, gehuwd met Feycke Gerckes Hoptilla, die zich ook Goerda ging noemen. Zij kochten van hun medeërfgenamen de landerijen, en in 1552 ook het huis van Goerda aan, zodat ze de sate konden nalaten aan hun dochter Jelck Feyckedr, getrouwd met Siurd Siurds Friesma uit Idaard, die er ook gingen wonen en zich eveneens Goorda of ook wel Gorda van Friesuma liet noemen. In 1578 werd zijn zoon als aanzienlijke eigenerfde aangeslagen; Goerda blijkt dan in het Lyaersma sextendeel van Menaldum te liggen. 

In 1640 was Goerda een gewone boerderij. Op de kaart van 1718 werd het huis nog aangegeven, in 1832 was het afgebroken.

 

 

  *  Gralda state

 Zie venster V 05

 

  *  Orxma State 

 Zie venster V 06

 

 

 

 

 

=============uit vrij veld=========

 

 

Stinzen rondom Menaldum

 

Wuytze state

 Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.

Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.

In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten. 

 

 

Bronnen;

P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009

 

Fleringa of Galema

 

 

 

In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.

 

In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.

 

 

De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal. 

De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot. 

De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen )

 

Op bijgaande foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer. 

 

Bronnen:

Tekst: Jan Leemburg

Website van Menaldum

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972

“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen

 

 

Gralda state

 

Zie venster V 05

 

 

Orxma State 

 

Zie venster V 06

 

 

 

 

 

Molens bij Menaldum

 

Rondom Menaldum hebben diverse molens gestaan, sommige zijn afgebroken en andere staan nu op de monumenten lijst.

   * De Kievit

 Locatie:       X 172813  Y  582391

                    N 53.227825 O  5.653937

 

Deze molen van 1802 staat aan de Gernierswei ( Sanwei )  in de voormalige Berlikumer polder en is in 1975 als laatste van de 7 molens uit Menaldumadeel gerestaureerd door de Stichting Molens Menaldumadeel.

Het is een 8 kantige grondzeiler gedekt met riet.

 

    * De Rentmeester

 

Locatie;       RD X 174354 Y 580304

                    N 53.209019 O 5.676886

Deze molen, een achtkante grondzeiler met als functie poldermolen stond in de Noordpolder te Dronrijp en is gebouwd in 1833. Omdat hij daar geen bestemming meer had en in verval geraakte is hij in 1981 verplaatst naar Menaldum tevens gerestaureerd en maalvaardig gemaakt.

 Op deze locatie , de Zuidoosterpolder ,stond een Kooimolen gebouwd in 1857 en afgebrand in 1969.

Dit was een achtkante bovenkruier , riet gedekt. Gebouwd door de Fa. J.Westra uit Leeuwarden.

Deze molen bemaalde de zuidoosterpolder , 330 na groot . In 1943 verkeerde hij in goede staat.

 

   * De Hoekstermolen

 

Deze molen stond aan de Slappeterpsterdyk aan de Oude- of Slappeterper vaart bij de boerderij Fleringa state van Jan v/d Wal. Het was een achtkante bovenkruier , riet gedekt.

De molen was gebouwd in 1783 en in 1969 gesloopt.

Volgens de Leeuwarder courant werd de bouw van de molen aanbesteed op 21 juli 1783 om 13:00 uur in de Vergulden Hoorn te Dronrijp. Molenbouwer was Pyter Pyters uit Ried. Eerder op diezelfde dag werd in Menaldum het graven van de zogenaamde molen-aar , de afwateringssloot voor de molen aanbesteed.

 Bij deze molen ben ik geboren op 21 februari 1941 ,de middelste van 7 kinderen . Voor mij Janke Piet en Annie , na mij Tine, Sierd en Gosse. Wij hebben daar een prachtige tijd gehad met onze ouders Ane en Antje, zo verteld Botte Boomsma op 16-11-2015

 Deze foto kregen wij van de familie v.d. Wal, bewoners van Fleringa State aan de Ljochtmisdyk 45. De Hoekstermolen stond in het land in de buurt van genoemde boerderij.

Jarenlang heeft de familie A. Boomsma hier gewoond. Dochter Annie, die de foto zag op de laatstgehouden hobbymarkt, vertelde dat als ze zomers op bed moesten er een ladder tegen de zijgevel werd geplaatst en zij door het deurtje gingen om zo op de zolder te komen waar de bedden van de kinderen stonden.

 

  * De Korenmolen van Meerstra

 Locatie :      RD X 174043  Y 580537

                    N  53.211123  O 5.72245

 

Foto collectie Peter Koster

 Deze molen stond aan de Mieddyk ( nu nr. 39 ). De molen is een Stellingmolen en is gebouwd in 1863. De constructie is een achtkante boven kruier en het kruiwerk is een buitenkruier.

De Fam. Meerstra heeft de boerderij, schuur , en de pelmolen met lijnzaadpletterij te koop aangeboden op 18 Oktober 1915, maar adverteerde op 15 en 19 November nogmaals op afbraak te koop een beste WINDKORENMOLEN.

De molen is in 1915 gesloopt en overgebracht naar Etten-Leur.

De maalstenen zijn in Menaldum achtergebleven enterecht gekomen bij de slagerij van de Fam. Baarda, die er zijn messen op sleep.

Slager Yde Baarda was tot 1974 slager , waarna zijn zoon Anne de slagerij voortzette. Ook hij heeft nog messen geslepen op de molensteen.

 

Op de ansichtkaart  is de Mieddyk te zien , dat is het pad dat aan de rechterkant van het water loopt, de Menaldumervaart. Met op de achtergrond de molen.

De woningen links zijn die aan de Warnserbuorren.

 Foto collectie Peter Koster

 

  * De Korenmolen van Menaldum

 

Locatie :      Rd X 173153  Y 581203

                    N 53.217139 O 5.658961

 

 

Op de tekening van Ruurd Juckema uit 1626 staat de molen op de hoek van de Rypsterdyk en de Ljochtmisdyk

Deze molen is gebouwd voor 1664 en verdwenen voor 1718. Het was een type Standardmolen.

De standerdmolen of standaardmolen, in West- en Oost-Vlaanderen staakmolen genoemd en in Limburg kas(t)molen is een richtbare windmolen en het oudste houten type windmolen in de Lage Landen.

De naam is ontleend aan de standerd of staak, een rechtop staande ongeveer 60–80 cm dikke stam met een zogeheten stormpen. De molenkast rust grotendeels op de bovenkant van de standerd. Voor het afschuiven is er op de standerd een stormpen aangebracht. Een tweede steunpunt voor de kast om de standerd is de zetel halverwege de standerd. Het midden van de kast zit niet op de standerd, maar meer naar achteren ter compensatie van het gewicht van het wiekenkruis. Hierdoor is de molen afhankelijk van de hoeveelheid in de kast opgeslagen maalgoed min of meer in evenwicht

Uit de standerdmolen is de wipmolen ontstaan. Aan de vorm van het dak, de hoogte van de voet, de vorm van de trap, de lengte-breedteverhouding van de kast en het afdak boven het luiwerk kan men zien in welke streek de molen staat.(Wikipedia )

 

Geschiedenis :

9 april 1714

 Gedeputeerden schrijven het gerecht van Menaldumadeel aan om de pelsteenen uit de molen te Berlikum en Menaldum te laten halen.

 NB. De aangegeven locatie is een zeer ruwe schatting naar de Schotanus- kaart van 1664, niet meer op de versie van 1718.

 

   * Vierhuisterpolder molen

 

Locatie :      RD X 174587 Y 581669

                    N 53.221275 O 5.680456

 De molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928.

Het was een achtkante boven kruier riet gedekt type Grondzeiler.

1811 – 1832 Lammert Jacobs Dijkstra mede eigenaar.

Geschiedenis :

Bemaalde de Vierhuisterpolder ( 80 ha )

 

 * Westerwirder molen

 

Locatie :      RD X 175255 Y 581986

                    N 53.224099 O 5.690477

 

Deze achtkante bovenkruier Riet gedekt van het type Grondzeiler is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850.

1811 – 1832 ; Erven Dirk Martens Koopmans

Geschiedenis:

Bemaalde de Westerwirderpolder ( 75 ha )

 

  * Sijbout Molen

 Deze molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1874 . Het is niet bekend van welk type deze molen is geweest.

De molen bemaalde de Sijboutspolder ( 55 ha ).

Volgens de TMK van ca. 1850 stond de molen aan de andere zijde van de vaart.

 

   *  Molen van Neno Viëtor

 

Locatie :      RD X 173420 Y 579816

                    N 53.204667 O 5.662879

 

De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850

 

   * Molen van Bouwe v/d Meulen

 

Locatie :      RD X 172144 Y 582436

                    N 53.228251 O 5.643922

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1811 – 1832  Bouwe Aukes van der Meulen ( bakker )

 

   * Molen van Jan Brouwer

 

Locatie :      RD X 172369 Y 581514

                    N 53.219959 O 5.647241

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1811 – 1832  Jan Brouwer ,rustend predikant.

 

    * Molen van Rutger Fopma

 

Locatie :      RD X 174096 Y 580821

                    N 53.213673 O 5.673055

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1832 ; Erven Rutger Sijmons Fopma

 

    * Ringpolder molen

 

Locatie :      RD X 171761 Y 582296

                    N 53.227005 O 5.638180

Standplaats 2 km NW der kerk ,Meerswal- zuid.

NB. De aangegeven locatie is gebaseerd op de Topographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Nederlanden (TMK) van ca. 1850

 

Deze molen van een onbekend type is gebouwd na 1850 en verdwenen na 1928.

Geschiedenis :

Bemaalde de Ringpolder (30 ha )

 

    * Molen van Polder 18

 

Locatie :      RD X 174061 Y 581433

                    N 53.219174 O 5.672567

Standplaats : 1 km ONO der kerk

 Dezemolen vaneen onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928. En bemaalde de polder 18 ( 20 ha )

 

    * Polder 25A molen

 

Locatie :      RD X 172449 Y 581682

                    N 53.2211466 O 5.648448

Standplaats : 1,1 km NW der kerk

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de polder 25A ( 10 ha )

 

    *  Andringa Molen

Standplaats : 0,8 km  ONO der kerk

 

De molen is van een onbekend type en is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de Andringapolder ( 65 ha )

 NB, De locatie is een ruwe schatting naar de waterstaatskaart van1873

 Bronnen :

Allemolens.nl  , Ten Bruggencate

 

    * De Hercules windmotor

 

Deze molen stond aan de Bitgummerdyk. Het gemetselde onderstel staat er nog steeds.

Op de foto van de Earnseker is de molen te zien.

 

De geschiedenis; Als opvolgers van de klassieke typen Nederlandse wind- en watermolens, waaronder de stellingmolen, grondzeiler en wipmolen, kunnen de Amerikaanse windmotor en de moderne windturbine genoemd worden.

De windmotor is in de Verenigde Staten door Daniël Halladay ontwikkeld en werd gebruikt voor irrigatie doeleinden. In 1876 werd hij getoond op de 7e wereldtentoonstelling te Philadelphia en vanaf 1883 ging men de windmotor in grote series produceren.

In Nederland werd hij gebruikt als poldermolen. Tussen 1902 en 1925 zijn er ongeveer 200 van deze windmotoren geplaatst, vooral daar waar een stoomgemaal te groot en te duur zou zijn. Dit was met name in Noord-Holland en Friesland het geval.

 

Door de toenemende bevolkingsgroei werden in de vroege Middeleeuwen vanuit het Noorden de Zuidelijker gelegen veengebieden ontgonnen voor landbouw. Zo ontstonden rond 1100 de dorpen Ypecolsga en Indyk.

Door inklinking en oxidatie daalde de veenbodem waardoor het bouwland regelmatig onder water kwam te staan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat boeren hun bedrijf verplaatsten naar de hoger gelegen zandrug langs de Ee, die ontstaan was tijdens de laatste ijstijd. Rond het jaar 1200 is toen het dorp Woudsend ontstaan.

Door de zeer gunstige ligging aan de Ee, het toegangswater vanaf de Zuiderzee naar midden Friesland, ontstonden er naast de agrarische activiteiten ook visserij en handel. Woudsend wordt voor het eerst in de geschiedschrijving genoemd in het jaar 1337. Er werd in dat jaar een klooster van de orde van de Karmelieten gesticht, met (volgens oude kaarten) de naam “Jerusalem”. Het doel van het klooster was praktische zielzorg en onderwijs, niet alleen voor het kleine dorp Woudsend. Door de gunstige ligging konden de Karmelieten een groot deel van Zuid-Friesland bedienen. Het was een klein klooster met een 20-tal geestelijken, toegewijd aan de maagd Maria en aartsengel St. Michaël. Met de bouw van de kloosterkerk is tevens de parochie van Woudsend ontstaan.

De kloosterlingen hebben het niet gemakkelijk gehad.  In de 15e eeuw had men veel last van de burgeroorlog. De machtsstrijd tussen de steden, hoofdelingen en families zorgde ook in de omgeving van Woudsend voor plundering, brandstichting en moord. Het geweld ging door in de 16e eeuw.
In 1523 werd naast het klooster een bolwerk gebouwd, om de stroperijen van schepen door Gelderse krijgslieden een halt toe te roepen. In 1572 bezetten de Watergeuzen het klooster in de strijd tegen de Spanjaarden. Maar toen was er al niet veel meer van het klooster over. De reformatie in 1580 betekende het officiële einde van het klooster en daardoor vielen alle bezittingen aan de staat.
Uit de “staat van goederen” blijkt dat alleen de prior er nog verbleef, als een “gebroken” man. Het klooster was een ruïne, de kerk was oud en vervallen. Verder bezat het klooster nog twee schamele woninkjes en een windmolen. De prior heeft nog tot 1593 in het klooster gewoond, waarna het werd afgebroken.

De protestanten hielden hun kerkdienst tot 1660 in de oude kloosterkerk. In dat jaar is er een nieuwe kerk gebouwd, die al na 177 jaar door de slechte bouwstaat moest worden afgebroken. In 1837 is op dezelfde locatie de huidige NH kerk gebouwd, die nu de naam “De Karmel” draagt. Het oorspronkelijke klooster blijft door deze naamgeving in de herinnering voortbestaan. Het enige tastbare dat aan het klooster herinnert is een rode zandsteen, die daar in 1916 is opgegraven. Op de voorkant is een Petrusfiguur afgebeeld, met in zijn linkerhand het evangelie en in de rechterhand een sleutel. De achterkant is van slechtere kwaliteit en draagt een voorstelling van Maria met het kindeke Jezus. De steen is destijds geschonken aan het Fries Museum.

Bron: Gedenkboek in 1937 uitgegeven bij het 600-jarig bestaan van de Parochie van Sint Michael te Woudsend.     

===========Uit vrij veld===============

Feintsje fan Menaem

 

Op zijn oude fiets door bos en open veld, al zwaaiend naar de meisjes de wijde wereld in. Wie Menaam zegt, krijgt direct te horen, “Oh ja, It Feintsje fan Menaem”.Twee bekende Friese schrijvers, een trouwerij en een Duits volksmelodietje waren destijds de ingrediënten voor het bekende Menamer liedje.

 

Het was de Friese schrijver en verhalen verzamelaar Ype Poortinga (1910-1985) die in 1940 in Menaam kwam wonen

 

Hier ontmoete hij zijn toekomstige vrouw Rinske Wiersma. In 1943 trouwde hij met haar. Speciaal voor deze bruiloft had collega dichter en politicus Fedde Schurer (1898 – 1968) een liedje voor zijn collega Ype geschreven. Op de melodie van het Duitse volksliedje “Der Jäger aus Kurpfalz” schreef Fedde de tekst “In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld”. En zo is het Feintsje fan Menaem voor eeuwig met Menaam verbonden. Japke Tichelaar-Berkenpas (1929-2017) was destijds aanwezig op de bruiloft en vertelde hier vaak over. Het liedje werd sindsdien overal bekend. Maar het bleef vooral bij de tekst op een vrolijke melodie.

 

Het was de Menamer Timen Dijkstra die eigenlijk vond dat ieder dorp of stad wel recht heeft op een eigen standbeeld. Groningen heeft zijn paard, Assen zijn Bartje en in Harlingen zit een jongen met zijn vinger in de dijk. En Menaam? Tijd voor actie dacht Timen.

In het dorpsboekje “Menaem yn’t Ljocht” waarvan Timen in die tijd redacteur was, zette hij zijn plan op papier. Met financiële zaken heeft Timen niets en hij wist dat het nodige geld op het kleed moest komen. Er waren in die tijd al zoveel acties in het dorp geweest. Timen en zijn dorpsgenoten hadden al een mooie plaats in gedachten. Bij “De Weme” tussen de rozen of midden in het dorp voor het gebouw van gemeentewerken. “In idee is samar klear” zei Timen, “Mar as der jild komme moat, dan begjinne de problemen”. Dus hoopte hij op steun uit het dorp. En die kwam er. Een commissie ging bezig om het idee uit te werken.

Namens de commissie plaatselijke aangelegenheden was het Jan Bakker die de klus oppakte. Inzamelacties, de financiële thermometer met de actuele stand van zaken en het aanschrijven van diverse fondsen en beeldhouwers. Het bronzen beeld op stenen sokkel zal worden gemaakt door mevrouw Suze C. Boschma-Berkhout (1922 – 1997) uit Leeuwarden. Het complete beeld zou fl 7475,- gaan kosten. De Menamer bevolking wist fl 2486,50 in te zamelen. Met de gemeentelijke bijdrage en diverse fondsen stond de fl-teller op 21 april 1971 op fl 6986,50 Een negatief saldo van fl 463,50 dat alsnog moest worden ingezameld.

Op 26 april schreef de heer Jan Bakker namens de commissie de definitieve bevestiging. Op 15 mei, tijdens de traditionele President J.F. Kennedy wandeltocht, zal het beeld officieel onthuld worden door weduwe W. Schurer – de Vries uit Heerenveen, gevolgd door het wandeldefilé van de Kennedytocht.

Sinds die tijd staat het Menaemer Feintsje aan de Dijksterbuorren in Menaam. Al die tijd is het Feintsje slechts één maal echt op stap geweest. Rond de jaarwisseling 2001/2002 was hij even te fietsen. Gelukkig zou hij snel weer terug zijn. De oudejaarsploeg Bjusterbaarlike Klaaikluten uit Hallum hadden hem tijdelijk geadopteerd, dit tot grote ongerustheid van vele Menamers.

It feintsje fan Menaam

In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld,

hy wiuwt tsjin elk jongfaam yn hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Myn ryk-rak fyts fan stâl! Ik ryd him troch de hikkedaam

en set ek fuort fan wâl, ast feintsje fan Menaam.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Men sjocht my thús net wer, sa lang myn wrakke bân it hâld,

Ik swalkje her en der oer hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Sjoch ik in bliere faam, ik ryd der net mei feart bylâns

as 't feintsje fan Menaam, mar 'k gryp myn goede kâns.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Jou ús in lytse klint, in hoekje bou, in geit dêrta,

Al ha 'k gjin reade sint, hoe skoan sill' wy 't dêr ha.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

 

===========Uit vrij veld===============

Feintsje fan Menaem

 

Op zijn oude fiets door bos en open veld, al zwaaiend naar de meisjes de wijde wereld in. Wie Menaam zegt, krijgt direct te horen, “Oh ja, It Feintsje fan Menaem”.Twee bekende Friese schrijvers, een trouwerij en een Duits volksmelodietje waren destijds de ingrediënten voor het bekende Menamer liedje.

Het was de Friese schrijver en verhalen verzamelaar Ype Poortinga (1910-1985) die in 1940 in Menaam kwam wonen.

 

 

Hier ontmoete hij zijn toekomstige vrouw Rinske Wiersma. In 1943 trouwde hij met haar. Speciaal voor deze bruiloft had collega dichter en politicus Fedde Schurer (1898 – 1968) een liedje voor zijn collega Ype geschreven. Op de melodie van het Duitse volksliedje “Der Jäger aus Kurpfalz” schreef Fedde de tekst “In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld”. En zo is het Feintsje fan Menaem voor eeuwig met Menaam verbonden. Japke Tichelaar-Berkenpas (1929-2017) was destijds aanwezig op de bruiloft en vertelde hier vaak over. Het liedje werd sindsdien overal bekend. Maar het bleef vooral bij de tekst op een vrolijke melodie.

 

Het was de Menamer Timen Dijkstra die eigenlijk vond dat ieder dorp of stad wel recht heeft op een eigen standbeeld. Groningen heeft zijn paard, Assen zijn Bartje en in Harlingen zit een jongen met zijn vinger in de dijk. En Menaam? Tijd voor actie dacht Timen.

In het dorpsboekje “Menaem yn’t Ljocht” waarvan Timen in die tijd redacteur was, zette hij zijn plan op papier. Met financiële zaken heeft Timen niets en hij wist dat het nodige geld op het kleed moest komen. Er waren in die tijd al zoveel acties in het dorp geweest. Timen en zijn dorpsgenoten hadden al een mooie plaats in gedachten. Bij “De Weme” tussen de rozen of midden in het dorp voor het gebouw van gemeentewerken. “In idee is samar klear” zei Timen, “Mar as der jild komme moat, dan begjinne de problemen”. Dus hoopte hij op steun uit het dorp. En die kwam er. Een commissie ging bezig om het idee uit te werken.

Namens de commissie plaatselijke aangelegenheden was het Jan Bakker die de klus oppakte. Inzamelacties, de financiële thermometer met de actuele stand van zaken en het aanschrijven van diverse fondsen en beeldhouwers. Het bronzen beeld op stenen sokkel zal worden gemaakt door mevrouw Suze C. Boschma-Berkhout (1922 – 1997) uit Leeuwarden. Het complete beeld zou fl 7475,- gaan kosten. De Menamer bevolking wist fl 2486,50 in te zamelen. Met de gemeentelijke bijdrage en diverse fondsen stond de fl-teller op 21 april 1971 op fl 6986,50 Een negatief saldo van fl 463,50 dat alsnog moest worden ingezameld.

Op 26 april schreef de heer Jan Bakker namens de commissie de definitieve bevestiging. Op 15 mei, tijdens de traditionele President J.F. Kennedy wandeltocht, zal het beeld officieel onthuld worden door weduwe W. Schurer – de Vries uit Heerenveen, gevolgd door het wandeldefilé van de Kennedytocht.

Sinds die tijd staat het Menaemer Feintsje aan de Dijksterbuorren in Menaam. Al die tijd is het Feintsje slechts één maal echt op stap geweest. Rond de jaarwisseling 2001/2002 was hij even te fietsen. Gelukkig zou hij snel weer terug zijn. De oudejaarsploeg Bjusterbaarlike Klaaikluten uit Hallum hadden hem tijdelijk geadopteerd, dit tot grote ongerustheid van vele Menamers.

It feintsje fan Menaam

In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld,

hy wiuwt tsjin elk jongfaam yn hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Myn ryk-rak fyts fan stâl! Ik ryd him troch de hikkedaam

en set ek fuort fan wâl, ast feintsje fan Menaam.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Men sjocht my thús net wer, sa lang myn wrakke bân it hâld,

Ik swalkje her en der oer hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Sjoch ik in bliere faam, ik ryd der net mei feart bylâns

as 't feintsje fan Menaam, mar 'k gryp myn goede kâns.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Jou ús in lytse klint, in hoekje bou, in geit dêrta,

Al ha 'k gjin reade sint, hoe skoan sill' wy 't dêr ha.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

 

==========uit vrij veld=========

 

 

Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.

 

Jouke Bakker was getrouwd met Stijntje Alberda en zij kregen 5 kinderen; Anne ; Jacob , hij werd maar 21 mnd. oud ; Janke ; Jacob  en Meine.

Hij heeft alleen maar de lagere school gevolgd, maar kwam toch in de Tweede Kamer terecht. Op vierjarige leeftijd kon hij al lezen en toen hij acht was had hij de school al doorlopen. Toen moest hij mee geld verdienen en ging bij de boer werken.

Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden.

In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer namens de C.H.U. , 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “De Banier”, later “Land en Volk” op zijn naam staan. 

Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheel onthouders vereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “.

Hij heeft 25 jaar aan de redactie van de “Chr. Historische Nederlander”  meegewerkt en heeft jaren in het hoofdbestuur van de “ Unie “  gezeten. In de oorlogsjaren was hij lid van de commissie voor Kerkelijk Overleg. In de Ned. Vereniging van Kerkvoogdijen is hij 29 jaar hoofdbestuurslid, waarvan 25 jaar voorzitter, terwijl de Friese Ver. van Kerkvoogdijen hem eveneens 25 jaar als zodanig kent.

 In 1925 heeft dhr. Bakker een openluchtspel gemaakt: “ Fryslan ald en nij “. “ `s nachts droomde ik het en de volgende morgen heb ik het opgeschreven “, aldus Jouke Bakker. 

Er werkten een tachtig Menaldumers aan het stuk mee en duizenden mensen hebben het dat jaar gezien in de Prinsentuin in Leeuwarden, in Sneek, Bolsward, Harlingen en Dokkum. 

Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden. Nadat een van de gekozen CHU'ers werd benoemd tot minister, kon Bakker plaatsnemen in de Kamer. Afkomstig uit de kring van de Christelijke Nationale Werkmansbond, die hij mede had opgericht, en waar hij 30 jaar hoofdbestuurslid is geweest.

In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer, 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “ De Banier “, later “ Land en Volk “ op zijn naam staan. 

Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheelonthoudersvereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “.

In 1962 werd de straat met de huisnummers Menaldum 214 A t/m K   Jouke Bakker Strjitte genoemd.  Deze woningen zijn gebouwd in 1948 en 1951.

 

 

==========uit vrij veld=========

Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.

Sinds 1996 staat in Sumar, vlak bij de basisschool, het herdenkingsmonument De Molkbus. Op het gedenkteken staat de volgende tekst te lezen: Dit tinkteken is oprjochte nei oanlieding fan: de molkestaking april/maaie 1943 As oantinken oan har dy’t omkommen binne yn’e striid foar frijheid en rjocht.

"Dat wy rjocht en frijheid hoedzje"


Als de Duitse bezetter in de eerste oorlogsjaren met allerlei dwingende maatregelen steeds meer druk op de Nederlandse en Friese bevolking begint uit te oefenen, ontstaat er langzamerhand verzet. Er ontstaan verzetsorganisaties en ook het "gewone" volk komt meer en meer in verzet. Dat komt o.a. tot uiting als eind april 1943 voormalige Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap naar Duitsland worden weggevoerd, waarna in Friesland de "molkestaking" uitbreekt.
De boeren leveren geen melk meer aan de zuivelfabrieken. Ook Sumarder boeren doen mee.

Op 2 mei dreigt de bezetter met ter dood veroordeling als de stakers blijven weigeren melk te leveren. De burgemeesters krijgen opdracht aan te dringen op beëindiging van de staking. Vanaf 3 mei wordt er weer melk geleverd, maar nog niet door Freerk Wijma uit Sumar.

Als op 4 mei, bij een confrontatie met de Ordnungspolizei, Wijma zich blijft verzetten, wordt hij op zijn eigen erf neergeschoten (zie venster Freerk Wijma). De herdenking van 50 jaar bevrijding in 1995 is in Sumar de aanleiding voor een uitgebreid feestprogramma. Onderdeel hiervan is een initiatief van de beide basisscholen tot het oprichten van een herdenkingsmonument voor de "Molkestaking". Dit initiatief is door de Vereniging van Dorpsbelangen overgenomen en heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat op 4 mei 1996 "De Molkbus" is onthuld. "De Molkbu" is een markant punt in het dorp geworden.

Op 4 mei vindt hier de jaarlijkse dodenherdenking plaats. De herdenking is uitgegroeid tot een waardig moment van terugblikken en gedenken, breed gedragen door de inwoners van Sumar. De leerlingen van de basisschool zijn hierbij ook vertegenwoordigd mede omdat "De Molkbus" bij het oprichten door de scholen is geadopteerd.

Yn de Burkery, in anonym Frysk dichtstik dat fan Feike van der Ploeg wêze sil, wurdt in Beltsumer merke beskreaun, dêr’t Mâle Jan as ien fan de bekendste dravers ek by neamd wurdt

Dat wurk kaam út yn 1774 en doe moat Mâle Jan al jierren bekend west hawwe. Der is yn partikulier besit nammentlik in skilderstik út 1768 fan it hynder bewarre, dat ôfsjoen fan in pear lytse ferskillen yn de eftergrûn, tige liket op de tekening út it Frysk Museum

It mist net dat de iene neffens de oare makke is, of dat se beide troch deselde makke binne. It hynder op de heiling liket dêr lykwols net folle op. Blykber hat Petrus dy oare ôfbyldings net ta foarbyld hân. Syn hynder liket mear op in rashynder as op in hurddraver, sa’t foaral oan de lange sturt te sjen is.

Hurddravers op âlde ôfbyldings hawwe altyd koarte sturten. It gong Joast dêrom faaks foaral om propaganda foar it Fryske hynder yn it algemien, dêr’t er by dizze gelegenheid dit iene legendaryske hynder dan goed foar brûke koe. Hy sil fan Mâle Jan witten hawwe út de publikaasjes fan syn fereare learmaster Van Swinden en oaren, dêr’t er nei ferwiist

Wa’t it skilderstik meitsje litten hat, is te rieden. It kaam sa'n sechstich-santich jier ferlyn op in boekestaltsje yn de Achterhoek foar ’t ljocht. Sokke stikken hongen oars wol yn herbergen. Dat soe dus yn Easterwierrum sels west hawwe kinne. Sa hong der yn it lêst fan de njoggentjinde ieu noch in ôfbylding fan in hynder yn de gelachkeamer fan it Diemermearske Rjochthûs by Amsterdam. Dêr stie op: "De beroemde Tijger, die in één jaar alle Stadszweepen gehaald heeft in Friesland, op Sneek na, daar de baan te kort was. 1798". Dat hynder Tiger is blykber ek nei Hollân ferkocht. Ut it deiboek fan Sluiterman (dat fan 1778 oant 1785 rint), docht bliken dat it eigendom wie fan Klaas Mosk te Beltsum, en yn 1784 en 1785 prizen yn Fryslân wûn.

 Sjoen it byskrift by de tekening yn it Frysk Museum, kin ek oan Rotterdam tocht wurde. Dêr stiet nammentlik ûnder: "Malle Jan de Beroemste Harddraver van Europa te Rotterdam door een liefhebber naar het leve getekend en in kooper gegrift". Soe it sylhouet fan in stêd op ‘e eftergrûn Rotterdam ek wêze? Foar Warkum hat it tefolle tuorren. De Amsterdammer Jacob van der Laan, oan wa’t Hette Eelkes (Altena) Mâle Jan ferkocht, hat grif ek in hynstekeapman west. Sluiterman ferkocht yn 1782 teminsten oan him ek in hynder en kocht fan him in oaren werom. Dat er út Amsterdam kaam, stiet der net iens by. Sa bekend wie er yn Fryslân blykber. Faaks hat dy it dan oan ien yn Rotterdam ferkocht? Altena op syn bar hie it hynder faaks út Easterwierrum. Yn alle gefallen wie it de Easterwierrumer Tsjomme Haijes dy’t neffens de tekst op it skilderstik it hynder draven leard hie.

Easterwierrum wie yn de achttjinde ieu in ferneamd hynstesintrum, faaks wol fan Europeesk nivo, krekt lykas neffens de byskriften Mâle Jan sels. It Fryske hynder hie sûnt âlde tiden rûnom yn Europa al in grutte namme. Yn 1786 neamde Adriana van Overstraten út Bergen op Soom yn har gedicht "Lof van den Vaderlanschen Landbouw", "Vrieslands paardenmarkt Europa’s kermis".

De grutste hynstekeaplju yn Fryslân sille doe yn Easterwierrum wenne hawwe. Dat wienen meiïens ek allegearre boeren. Ien fan har wie Klaas Tsjommes (ca. 1709-1982), de heit fan Haije Klasen en foar ’t neist in omke fan Tsjomme Haijes, dy’t lykwols faillyt blykt te wêzen doe’t er stoar, mar de foarnaamsten hawwe grif de fermoogjende keapman Reinder Tseards (1690/1-1776) en Jouw Gerlofs west mei harren soan en skoansoan Tseard Reinders (ca. 1733-1797).

Fan dizze trije is bekend dat se hiele Fryslân en Grins trochreizgen om hynders en hea en in soad nei Hollân ferkochten. In yndruk fan it fermidden dêr’t se yn ferkearden jouwe de nammen fan it selskip dat op 13 septimber 1780 de middeis by Tseard Reinders op besite wie: útsein de widdo fan Jouw Gerlofs en har dochter en Adema en frou fan Frjentsjer (foar’t neist de skoanâlden fan dy jong widdo wurden dochter) wienen dêr ek de heareboer Sluiterman fan Jorwert, Durk Fontein (tink dy fan Salwert, omdat dy datselde jiers dêr al earder op besite west hie, neistheareboer ek stienbakker en houtseager) mei in net by namme neamde sweager (dr. Georgius Coopmans, dokter te Frjentsjer?) en Hannema fan Harns, Jan foar’t neist, de jeneverstoker.

 Sy hâlden ek hurddravers, en wûnen ek wol prizen. Yn 1781 bygelyks wûn de jonge Reinder Tseards de priis by it belslydjeien te Ljouwert en letter dat jiers op Dokkumer merke, beide kearen mei it hynder fan syn sweager Michiel Ijsselmuiden fan Grou, en Haije Klasen wûn de priis op Ljouwerter merke. Tsjomme Haijes wurdt foarsafier’t nei te gean falt, nea neamd. Soe dy stoarn weze? Of siet er bûten Fryslân?

Hurddraven sels wie trouwens ek in foarname port. Der sieten aristokratyske trekjes oan, of faaks moat men sizze dat it dy yn it begjin fan de njoggentjinde ieu krige. Sa wienen by de lju dy’t yn 1792 en 1793 en fan 1800 oant 1820 meidienen oan de draverij op Frjentsjerter merke, Schwartzenbergh (1809 oant 1811, it earste jier fan Hichtum, dêrnei fan Ljouwert) en Sytzama fan Friens (1817 en 1818), de lettere gouverneur fan ‘e provinsje. It wie echt in Frysknasjonale sport wurden, krekt wat foar de Halbertsma’s en foar in heiling by gelegenheid fan in keninklik besyk. De kening joech sûnt 1823 in gouden swipe foar de hurdraverij te ljouwert. (by side 81) Yn ‘e tekst stiet ynstee fan 53 De Lange 54.