Kerk en religie

Kerk en religie
©: Wurkgroep Histoarysk Dronryp

Sint Salvius. Sinds 1879 draagt de kerk van Dronryp de bijnaam ‘d Alde Wite. Kerk en toren werden toen voorzien van okergeel geverfde blokpleister van portlandcement. In 1956 werd die van de toren weer verwijderd., maar de bijnaam ‘d Alde Wite bleef. Voor 1879 heette de kerk Sint Salvius naar een vrij onbekende Frankische heilige die begin 7e eeuw bisschop van Amiens was. Ook andere Friese kerken dragen de namen van Frankische heiligen zoals bijvoorbeeld Sint Martinus. Begrijpelijk, aangezien het de Franken waren die Friesland het Christendom brachten. De eerste sporen van een stenen kerk op de plek van de Sint Salvius stammen uit de eerste helft van de 12e eeuw en zijn van een tufstenen koor in romaanse stijl, waarschijnlijk de eerste uitbreiding van een ouder houten kerkje uit de 11e of mogelijk al van het eind van de 10e eeuw. Beiden bouwsels van bescheiden omvang die binnen het grondplan van de huidige kerk lagen. Eind 12e eeuw wordt het houten schip van de kerk vervangen door een veel bredere bouw van tufsteen , even breed als de huidige kerk. Voor het eerst krijgt de kerk dan een toren. Net als op veel andere dorpen is dat een zadeldaktoren. Een groot deel van de noordmuur van deze kerk is bewaard gebleven en nog altijd zichtbaar in het huidige kerkgebouw. Omstreeks 1386 wordt het oude koor afgebroken en verbreed en de oude kerk met maar liefst 18 meter in oostelijke richting verlengd. Daarmee krijgt de kerk zijn huidige afmetingen. De stijl is nog steeds romaans met ramen met ronde bogen, al zijn de ramen in de uitbreiding aanzienlijk hoger dan die in de oude bouw. In de tweede helft van de veertiende eeuw verrijst aan de noordkant van het koor een sacristie. Rond 1504 wordt de kerk nog eens ingrijpend verbouwd. De hele kerk wordt een kleine drie meter hoger gemaakt en krijgt een nieuwe kap en in de zuidmuur nieuwe spitse gotische vensters. Zo ontstond het voor ‘d Alde Wite typerende verschil tussen een gesloten noordmuur met kleine vensters en een opvallend open zuidmuur. Mogelijk heeft dat te maken met de specifieke ligging van de kerk, niet midden in de bebouwing, maar aan de noordrand van het dorp. Ook de belangrijke Hobbema State, waar toen de familie Hobbema en later de familie Glins woonde en Osinga State lagen ten zuiden van de kerk, met de gevel in de richting van de kerk. De verbouwing van de kerk werd voor een groot deel door de bewoners van deze staten gefinancierd en het is dus niet denkbeeldig dat zij een belangrijke stem hadden in hoe de naar hun staten toegekeerde kant van de kerk er kwam uit te zien: groots en voornaam. In 1546 tenslotte krijgt de kerk zijn huidige toren, bestaande uit drie geledingen: twee vierkanten en een achtkant. Wederdopers en Menisten. De eerste aanzetten tot een hervorming van de kerk kwamen in Friesland niet van Calvinisten of Lutheranen maar van de kant van de wederdopers. Zij erkenden de kinderdoop niet maar stonden een doop op volwassen leeftijd voor en lieten zich daarom overdopen als zij als kind gedoopt waren. Vandaar de naam ‘Wederdopers’. Zij stonden een radicale hervorming van kerk en maatschappij voor en werden daarom aanvankelijk fel vervolgd. Zo werd in maart 1535, midden in de nacht, Andries Claessoon opgepakt. Hij had zich over laten dopen en belegde in zijn huis ook samenkomsten van wederdopers. Zijn roerende goederen werden in beslag genomen, zijn huis in brand gestoken en op 16 maart werd hij in Leeuwarden tot onthoofding veroordeeld. Later kwam de beweging onder invloed van Menno Simonsz (1469 – 1561), pastoor te Witmarsum, in vreedzamer vaarwater terecht. In Dronrijp bleven ze een kleine minderheid. Te klein voor een eigen kerkgebouw. Eén van de bekendste Rypster Menisten was Alma Tadema. De reformatie. In 1580 kozen de Staten van Friesland partij voor de in 1568 begonnen opstand tegen Spanje. De Rooms- Katholieke eredienst werd verboden, de kloosters gesloten en onteigend en de kerken overgedragen aan de calvinisten. In 1583 kreeg Dronrijp zijn eerste gereformeerde predikant in de persoon van Oebelius Ipius. De calvinisten vormden aanvankelijk een uiterst kleine minderheid. Was de rooms- katholieke kerk een volkskerk die voor iedereen openstond, aan het lidmaatschap van de gereformeerde kerk werden strenge eisen inzake de levenswandel gesteld. Wie zich daar niet aan hield, diende zich ten overstaan van de kerkenraad te verantwoorden. De meeste mensen vonden dat weinig aantrekkelijk. Bovendien was nog helemaal niet duidelijk hoe de opstand uiteindelijk zou uitpakken. Dus de meerderheid keek liever de kat uit de boom. In 1600 telt de gereformeerde kerk nog maar 80 lidmaten. Pas in de tweede helft van de 17e eeuw groeide de nieuwe gereformeerde kerk uit tot een brede volkskerk. Al bleven velen zich afzijdig houden. Zij leefden zonder enige kerkelijke binding. ‘d Alde Wite na de reformatie. De invoering van de gereformeerde eredienst had grote gevolgen voor de inrichting van ‘d Alde Wite. Het altaar, tot dan toe de centrale plek in de kerk, verloor zijn functie. Centrum werd de in 1636 gemaakte nieuwe eikenhouten preekstoel, maar die kwam niet in het koor te staan maar in het midden van de zuidmuur. Daarmee verloor het koor zijn functie. Zo kwam er ruimte om daar in 1650 aan de oostkant een portaal aan te brengen. Het altaar zal toen zijn gesloopt. De altaarsteen (voorzien van wijdingskruisjes op de hoeken) werd binnenin de vloer verwerkt en direct achter de deur geplaatst. Een vorm van diepe minachting voor de katholieke eredienst. Aan de westkant van de kerk bouwden de beroemde Duitse orgelbouwers gebroeders Baader in 1652 – 1657 een groot nieuw orgel. Dorpsschrijnwerker Hilbrandt Lieuwersz maakte de orgelkast. Belangrijke families lieten een rijk versierde herenbank in de kerk plaatsen. Al deze veranderingen waren het gevolg van een machtsverschuiving in de gereformeerde kerk. Hadden aanvankelijk alle leden stemrecht, midden 17e eeuw trokken enkele rijke adellijke families alle macht aan zich. Zij beriepen de predikant, kozen de schoolmeester, verhuurden het kerkenland en bepaalden wat er met de gebouwen gebeurde. Met alle sinds die tijd in de kerk aangebrachte adellijke elementen als rouwborden, herenbanken en grafkelders ging de Sint Salvius steeds meer op een slotkapel lijken. De katholieken na de reformatie. Een deel van de Rypsters is altijd de katholieke kerk trouw gebleven. In 1711, als de katholieken in Dronryp weer een eigen kerk mogen bouwen, bestaat de katholieke gemeenschap volgens Hoyte Roucoma uit 135 personen. Op een totaal van 750 inwoners een behoorlijke groep. In 1580 raakten ze van het ene moment op het andere alles kwijt: hun pastoor moest vluchten, ze waren hun kerk kwijt en de bisdommen werden opgeheven. Ook een aantal gelovigen ontvluchten Dronryp, onder wie Wytze van Cammingha en zijn zuster Rins. Osinga State en Hobbema State blijven echter wel in zijn bezit. Rondtrekkende paters Jezuïeten uit Leeuwarden en later broeders Franciscanen uit Franeker nemen de zorg op zich voor de katholieken in Dronrijp en bedienen geregeld bij gelovigen thuis de mis. Begin 1700, krijgt Dronrijp in de persoon van Pastoor Van Oosten voor het eerst weer een pastoor. Hij gaat wonen bij Tjeerd Clasen, aan waar nu Hearewei 1 is, bij de molen. Tussen dit huis en de ernaast gelegen boerderij van Ulbe Bantes kan in 1711 voor het eerst weer een nieuwe katholieke kerk gebouwd worden. De kerk werd gebouwd door een gereformeerde timmerman, maar een katholieke timmerman deed het binnenwerk, vertelt Roucoma. Het kerkje was gewijd aan Bonifatius, maar werd in de volksmond ‘Sint Ulbes’genoemd. Op 10 september 1734 geeft het Hof van Friesland de katholieken van Dronrijp officieel toestemming hun eredienst uit te oefenen , zij het ‘soo bedeckt als mogelijk’ en zonder aanstoot te geven aan de gereformeerden. Een voormalige brouwerij aan de Dûbele Streek, op de plek waar tegenwoordig het parochiehuis staat, en eigendom van de heer Van Cammingha, wordt hun nieuwe schuilkerk. Harmonie tussen de verschillende confessies. Uit de genoemde dorpskroniek van Hoyte Roucoma blijkt dat de verschillende confessies - naast katholieken en gereformeerden maakt Roucoma ook nog melding van een enkele Menist en Lutheraan - in redelijke harmonie met elkaar leefden. Zo laat Roucoma in 1694 een nieuwe stoel maken bij een katholieke timmerman en vertelt hij dat zijn katholieke buurman Rynk Pyters trouwt met de Lutherse Marie en dat ze hun kinderen vervolgens gereformeerd laten dopen. Natuurlijk waren er grenzen tussen de confessies en de gereformeerde kerkenraad en predikanten probeerden de katholieken geregeld de voet dwars te zetten en hun vrijheden in te perken, maar echt gelukt is dit nooit. Pas aan het eind van de 19e en de 20e eeuw – de Gereformeerde Kerk heet dan inmiddels Nederlandse Hervormde Gemeente en moet een nieuwe zelfstandige zich Gereformeerde Kerk noemende gemeenschap naast zich verdragen - worden de tegenstellingen weer scherper. Gemengde huwelijken worden afgekeurd en wanneer men de timmerman of de schilder nodig heeft, wordt men geacht iemand van de eigen geloofsgemeenschap te bestellen. Ook je boodschappen doe je bij iemand van de eigen club. Maar ook toen vond men wegen om iemand van een andere geloofsgemeenschap ook te gunnen. Dan kreeg bijvoorbeeld Ganzinga de opdracht de voorgevel te schilderen, maar mocht het katholieke schildersbedrijf Van der Geest de achtergevel verven. Een volwaardige plek voor de katholieken. Vanaf 1815 krijgen de katholieken in Nederland eindelijk meer vrijheden en in 1838 geeft koning Willem I de katholieken in Dronrijp toestemming voor de bouw van een nieuwe kerk. Het Rijk geeft daarvoor zelfs een forse subsidie en op woensdag 9 oktober 1838 kan de nieuwe kerk worden ingewijd. Het is, net als bijvoorbeeld de Groate Kerk in Sint Jacobiparochie, een zogenaamde Waterstaatskerk, gebouwd onder toezicht van deskundigen van het ministerie van waterstaat. Ruim een eeuw later, in 1938, krijgt deze kerk een nieuwe voorgevel en een nieuwe hogere toren, in dezelfde stijl als die van de tegelijkertijd gerealiseerd nieuwe pastorie; de oude pastorie wordt verbouwd tot parochiehuis. Hervormden en Gereformeerden. Sinds 1815 heette de calvinistische kerk van Nederland niet langer Gereformeerde Kerk, maar Nederlandse Hervormde Kerk. Koning Willem I en de Nederlandse staat hadden een belangrijke vinger in de pap bij het bestuur van deze kerk. Het bestond niet langer uit vertegenwoordigers uit de regio maar uit een aristocratische elite die aan de leiband van de koning liep. Predikanten kregen een staatstraktement en werden voortaan opgeleid aan Rijksuniversiteiten. Ze moesten ‘een geleerde stand in de maatschappij’ vormen die ook kennis had van letterkunde, algemene geschiedenis, wiskunde, redeneerkunde (logica) en landhuishoudkunde, de wetenschap van het boerenbedrijf, zodat ze een bijdrage konden leveren aan de opvoeding van het volk, de opbouw van de natie en de vooruitgang. De dominee steeg daardoor in maatschappelijk aanzien en kwam op één lijn met de dokter en de notaris, maar kwam ook verder van de gewone mensen te staan. Een ontwikkeling die zich weerspiegelt in de bouw van tal van monumentale pastorieën. Ook in Dronrijp wordt in 1875 aan Hearewei 35 zo’n monumentale pastorie gebouwd. Een eindje verderop wonen de dokter en de notaris ook in zo’n monumentaal pand. Pas in de loop van de 20e eeuw verandert dat weer. Een dominee van nu hoort absoluut niet meer tot de elite. Verzet tegen deze staatsbemoeienis bleef niet uit. In 1834 maakte Hendrick de Cock, predikant van orthodox – calvinistische signatuur te Ulrum, zich los uit het verband van de Hervormde Kerk, en krijgt overal navolging. Zo ontstaan de Christelijke Gereformeerde Kerken. Rond 1886 scheidt zich met de Doleantie (van het Latijnse werkwoord ‘dolere’ dat treuren betekent, nl. over de toestand van de Hervormde Kerk) onder leiding van Abraham Kuiper nog eens een grote groep af van de Hervormde Kerk. Dolerenden en afgescheidenen samen vormen in 1892 de Gereformeerde Kerken in Nederland. Deze ontwikkelingen laten ook in Dronrijp hun sporen na. Op 10 januari 1897 wordt ook hier een Gereformeerde Kerk geïnstitueerd. Eerste initiatieven tot het stichten van een Gereformeerde Kerk dateren al van 20 jaar eerder. Zowel vanuit Beetgum, Boksum, Franeker als Winsum is in de twintig jaar daarop geprobeerd ook in Dronrijp voet aan de grond te krijgen, maar de belangstelling blijkt slechts gering. Pas in de loop van de jaren negentig komt daar verandering in. In 1896 kan een stukje grond aan de Harlingertrekvaart worden gekocht, waarop een houten kerkje wordt gebouwd, in de volksmond al spoedig Lombok genoemd, naar het Indonesische eiland waar het koloniaal gezag in diezelfde tijd een strafexpeditie uitvoerde tegen opstandelingen. In 1903 krijgt de Gereformeerde Kerk van Dronryp in de persoon van N. Diemer voor het eerst een eigen predikant. In de tien jaar dat hij de gemeente diende, heeft hij veel betekend voor de opbouw van de gereformeerde kerk van Dronrijp. Het ledental steeg en onder zijn leiding stichtten Gereformeerden en Orthodox – Hervormden een eigen Christelijke School en werd er aan de Hearewei een nieuwe stenen kerk gebouwd die de naam Rehoboth (de Heer heeft ruimte gemaakt) kreeg. Een andere groep orthodoxen bleef binnen de Hervormde Kerk, maar keerde zich wel af van de plaatselijke gemeente en stichtte een zogenaamde Evangelisatiebeweging. In 1928 bouwden zij een eigen kerkgebouw aan de Puoldyk; ‘Het Mosterdzaadje’. In 1970 verenigde deze groep zich weer met de Hervormde Gemeente en in 2006 gingen Gereformeerden en Hervormden samen verder als de Protestantse Gemeente van Dronrijp. De huidige Protestantse Gemeente Dronrijp e.o. is tot stand gekomen uit de Hervormde Gemeente Dronrijp en de Gereformeerde Kerk Dronrijp/Menaldum e.o.

Locatie

Dronryp

Colofon

Dronryp 'historische beschrijvingen' - 2018

© Foto voorblad: Wurkgroep Histoarysk Dronryp

Gerelateerde informatie


Foto’s





Reageren

Via onderstaand formulier kunt u een reactie achterlaten voor de auteur of de eigenaar van het item. (Wurkgroep Histoarysk Dronryp)