Tijdperk


Op 10 december 1910 komt bij de gemeente een aanvraag binnen van Sipke Simons Kooistra voor het bouwen van ‘ene stelphuizinge’ op perceel “It Werp” onder Folsgare (Skeender 2) Hiermee wordt een derde Kooistra boerderij gerealiseerd in de Folgaasterhem.

“It Werp” is een perceel dat is ontstaan in de zuidelijke slenk van de Middelzee tegen de Breede dijk aan en betekent buitendijksland. Het perceel is in 1850 eigendom van de Kooistra’s geworden met de koop van de boerderij op Suderbuorren  (Easthimmerwei 23).

Sipke Simons Kooistra is getrouwd met Trijntje van Wijngaarden. Ze wonen op de boerderij Scheender State en willen het rustiger aan gaan doen. Ze maken  plaats voor hun zoon Sije Simons Kooistra en Antje Gerbrandy uit Bozum.Sije en Antje hebben besloten om in mei 1911 te gaan trouwen. Sipke en Trijntje verhuizen naar de Skeender.

Sije en Antje worden de volgende generatie Kooistra’s op Scheender State. Sije was niet de beoogde opvolger, maar zijn oudere broer Simon wordt dominee en dat telt zwaarder dan boer worden. 

In januari stuurt Sipke Simons een verzoek naar de gemeente voor het bouwen van een wagenhuis achter de boerderij op de Skeender. Alles wordt goedgekeurd.

Begin 1911 wordt met de bouw begonnen door Wytse de Boer, de timmerman uit het dorp. De boerderij heeft een doorlopende gang die de scheiding is tussen het woongedeelte en de stal. Aan de linkerzijde van het woongedeelte bevindt zich de pronkkamer, in het midden is een slaapkamer met een trap naar boven en rechts is de woonkamer. Aan de oostzijde is de hoofdingang, achter de gang is de keuken met een deur naar het wagen pad langs de hooivakken. 

DORPSWAPEN EN -VLAG VAN MENALDUM

Met het opheffen van de gemeente Menaldumadeel in 2018, verdween niet alleen het gemeentehuis uit Menaldum, maar ook het gemeentewapen werd bijgezet in de archieven van de staat. Dit gemeentewapen echter bevatte een voor Friesland uniek stuk: de liggende en omziende eenhoorn. Om de eenhoorn voor Menaldum te bewaren stelde de Fryske Rie foar Heraldyk voor aan Plaatselijk Belang Menaldum, om in een nieuw dorpswapen en -vlag de eenhoorn terug te brengen naar zijn oorsprong.

Bijzonder is, dat de eenhoorn een in deze positie een evenknie heeft in het Lam Gods in het dorpswapen van Berlikum. Dit Lam ligt in de dakgoot van een kerkgebouw en ziet, evenals de eenhoorn, om. Twee wapens en vlaggen, die een beeld dragen dat aan elkaar gelijk is. Beiden zijn een beeld van Christus. In het wapen van Berlikum is dat duidelijker dan in het Menaldumadeelse wapen. Want het Lam draagt een kruisvlag.

In het ontwerp dorpswapen Menaldum zien we de liggende en omziende eenhoorn in de bovenste helft van  het schild.  

Net als in het voormalige gemeentewapen in blauw. De deling van het schild laat ons kantelen zien. Deze zijn een herinnering aan de versterkte huizen (stinzen en states) die in en rondom Menaldum hebben gestaan. In de Historie gaat door het eigen dorp door de heer A. Algra staan ze op een rijtje genoemd: Orxma, Gralda, Jukema, Donia, Galama, Hemmema en Martena.

Het gemeentewapen van Menaldumadeel is in 1938 gewijzigd. Het wapen van 1818 toonde ons een rode liggende eenhoorn met groene hoorn in een zilveren schild, vergezeld van twee groene kiavers en een blauwe ruit. De kiavers zijn in het nieuwere gemeentewapen veranderd in een St. Jacobsschelp en een eikel, beide van goud en de blauwe ruit is van zilver geworden. Als herinnering aan dat oude wapen zijn in het dorpswapen de twee groene kiavers teruggekomen. Deze geven de agrarische sector van het dorp weer. De rode ster in de schildvoet wil het oude bestuurscentrum van Menaldumadeel in herinnering brengen en houden. Deze ster is de zgn. Leidster. Menaldum het leidende dorp in de gemeente.

De vlag toont ons de liggende eenhoorn in blauw net zoals in de gemeentevlag. Deze vlag is verticaal gedeeld en de dorpsvlag bezit een gekanteelde horizontale deling in de kleuren van het schild: blauw en goud/geel.

DORPSWAPEN EN -VLAG VAN MENALDUM

Met het opheffen van de gemeente Menaldumadeel in 2018, verdween niet alleen het gemeentehuis uit Menaldum, maar ook het gemeentewapen werd bijgezet in de archieven van de staat. Dit gemeentewapen echter bevatte een voor Friesland uniek stuk: de liggende en omziende eenhoorn. Om de eenhoorn voor Menaldum te bewaren stelde de Fryske Rie foar Heraldyk voor aan Plaatselijk Belang Menaldum, om in een nieuw dorpswapen en -vlag de eenhoorn terug te brengen naar zijn oorsprong.

Bijzonder is, dat de eenhoorn een in deze positie een evenknie heeft in het Lam Gods in het dorpswapen van Berlikum. Dit Lam ligt in de dakgoot van een kerkgebouw en ziet, evenals de eenhoorn, om. Twee wapens en vlaggen, die een beeld dragen dat aan elkaar gelijk is. Beiden zijn een beeld van Christus. In het wapen van Berlikum is dat duidelijker dan in het Menaldumadeelse wapen. Want het Lam draagt een kruisvlag.

In het ontwerp dorpswapen Menaldum zien we de liggende en omziende eenhoorn in de bovenste helft van  het schild.  

Net als in het voormalige gemeentewapen in blauw. De deling van het schild laat ons kantelen zien. Deze zijn een herinnering aan de versterkte huizen (stinzen en states) die in en rondom Menaldum hebben gestaan. In de Historie gaat door het eigen dorp door de heer A. Algra staan ze op een rijtje genoemd: Orxma, Gralda, Jukema, Donia, Galama, Hemmema en Martena.

Het gemeentewapen van Menaldumadeel is in 1938 gewijzigd. Het wapen van 1818 toonde ons een rode liggende eenhoorn met groene hoorn in een zilveren schild, vergezeld van twee groene kiavers en een blauwe ruit. De kiavers zijn in het nieuwere gemeentewapen veranderd in een St. Jacobsschelp en een eikel, beide van goud en de blauwe ruit is van zilver geworden. Als herinnering aan dat oude wapen zijn in het dorpswapen de twee groene kiavers teruggekomen. Deze geven de agrarische sector van het dorp weer. De rode ster in de schildvoet wil het oude bestuurscentrum van Menaldumadeel in herinnering brengen en houden. Deze ster is de zgn. Leidster. Menaldum het leidende dorp in de gemeente.

De vlag toont ons de liggende eenhoorn in blauw net zoals in de gemeentevlag. Deze vlag is verticaal gedeeld en de dorpsvlag bezit een gekanteelde horizontale deling in de kleuren van het schild: blauw en goud/geel. 

Orxma State 

Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken.

De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog.

Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens.

Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Een gedeelte van de serviceflat is in 2018 afgebroken.

De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en in 2023 terug geplaatst.

Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg

"Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664)

"Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780

"De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960)

Website van Tresoar

"Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981)

“Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 

Website van Menaldumdorp

Orxma State 

Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken. De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog. Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens.

Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Het Dienstencentrum  is in 2018 afgebroken. De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en is in 2023 terug geplaatst.

Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg

"Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664)

"Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780

"De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960)

Website van Tresoar

"Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981)

“Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 

Website van Menaldumdorp

Dyksterbuorren 15 en 17

Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie. Volgens de aangepaste woonkaart is er een zoon van Jan en Trijntje Bijlsma samen met Ietje Plat uit Vrouwenparochie komen wonen op 27 Sept. 1930 . Het huisnummer was toen Menaldum 300 .

De foto  is het huidige Dyksterbuorren 15. Hier heeft tot 1957 het postkantoor van Joh. Meijer gezeten, die toen is verhuisd naar Ljochtmisdyk 3.

Links op de foto bij pand nr. 19  is nog aan de rechter gevel te zien dat de boerderij er heeft gestaan.

Het kadasterkaartje geeft de locatie Nr. 17 aan. In dit pand , het voorhuis van de oorspronkelijke boerderij , had Rintje Zondervan van 13 mei 1935 tot aan zijn overlijden in 1989 een timmerbedrijf en een winkel.

Het pand Dyksterbuorren19  op de foto is gebouwd in 1875 en hier heeft de schrijver Ype Poortinga gewoond. (over hem meer in een ander venster )

De boerderij gezien vanaf de hoek Dyksterbuorren en daaronder vanaf de  Berltsumerdyk

Bronnen;

Hisgis.nl (Fryske akademy )

Archief Waadhoeke

Foto`s ; Documentatie Menaam

Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie.

Age Jans de Vries uit Joure is in 1836 bij timmerman Johannes Paulus Spiering in dienst als timmerknecht in de nieuwe timmerzaak op Tsjaerddyk 44. Hij krijgt verkering met Baukjen Ades Jorwerda, die dienstmeid is in het dorp. “It is mienens” en ze trouwen in 1837 in Folsgare waar ze ook gaan wonen. Hun tweede kind Aede wordt op 29 juni 1842 geboren. Aede wordt door zijn vader opgeleid om net als hem timmerknecht te worden. Aede groeit voorspoedig op en leert lezen en schrijven op de nieuwe school.

In 1852 verhuist het gezin naar Oosthem. Als Aede 18 jaar oud is overlijdt zijn vader, nog maar 53 jaar oud. Aede is nu als oudste zoon plotseling gezinshoofd en moet de kost verdienen voor het gezin. Zijn toekomstplannen worden hierdoor uitgesteld maar uitstel betekent geen afstel. Als hij 34 jaar is, is hij weer vrij om zijn leven op te pakken. Hij trouwt met de 20 jarige Marijke Zandstra en gaan in  Folsgare op het ’t Streekje wonen waar hij als timmerknecht begint bij Auke van der Velde. In 1877 verhuizen ze naar Hichtum waar Age Aedes wordt geboren. Na zijn geboorte gaan ze in 1879 weer terug naar Folsgare.

Aede de Vries koopt in 1879 de westelijke helft van het perceel van de voormalige slagerij/bakkerij (kadaster no 713). Op dit perceel staat de oude koestal van de slagerij en hierin begint hij zijn klusbedrijf. Hij moet echter van de grond af beginnen maar krijgt o.a. door de kerkvoogden werk aan de kerk, toren en de kerkhuizen toebedeeld. Na een paar jaar gaat het goed met het bedrijf en hij bouwt rond 1880/1881 een woonhuis voor zijn bedrijf (Tsjaerddyk 28).

Naast de kerk in Folsgare staat een boerderij die de “pastorieboerderij “ wordt genoemd. Tijdens de kerstening van Fryslân, zo rond het jaar 750, werden er steeds meer kerken gesticht. Bij de stichting van de kerk hoorde een pastoriehoeve / boerderij. Dit was reeds in 819 bepaald in een handvest van Lodewijk de Vrome. Hij bepaalde dat bij elke te bouwen kerk een hoeve in vol bedrijf moest zijn gelegen, ten behoeve van het onderhoud van de pastoor. Het onderhoud van het pastoriegebouw in het algemeen, evenals van de kerk en toren, werd uit de kerkgoederen (patroons goederen) bekostigd.  Vaak was de pastoor naast priester ook boer en zeker in Fryslân kwam het ook vaak voor dat hij een vrouw en kinderen had.

In Folsgare ligt de pastorieboerderij naast de huidige kerk. In 1511 is hij 48 pondemaat groot, wat duidt op een welgestelde parochie. Het land dat bij de boerderij hoort, ligt in de Nieuwlander polder ten noorden van de hoeve en in latere tijd zal het land in het Marlân ten zuiden van de Tsjaerddyk er aan

toegevoegd worden.  In 1511 is het land verdeeld in ‘Grasland, Hoijland en Saedland’. Het ‘Grasland’ ligt tussen de Tsjaerddyk en het Middelpad. ‘Het ‘Hoijland’ ten zuiden van de Tsjaerddyk in ‘die Meeren’ met een klein perceel ten noorden van het kerkhof. Het ‘Saedland’ ligt langs het Middelpad. 

Het voorhuis van de pastorieboerderij zal gebouwd zijn omstreeks de 16e / 17e eeuw.  In het kerkarchief staat in het jaar 1746 de uitgaven post “Betaald voor onderhoud van huys van de Pastorije Zathe”.

De schuur van de boerderij is volgens een gedenksteen in de muur herbouwd in 1873. In het kerkarchief wordt een opmerking gemaakt dat de eerder gebouwde schuur door brand zou zijn verwoest.

Per 1 januari 1886 wordt de openbare school in Folsgare door de gemeente opgeheven. Dit bericht komt niet als donderslag bij heldere hemel, want de ouders hebben aangegeven dat ze christelijk onderwijs voor hun kinderen willen. Hiertoe was al een commissie opgericht tot bevordering van christelijk onderwijs te Folsgare. Wanneer de statuten op 7 maart 1886 bij koninklijk besluit worden goed gekeurd,  is de vereniging een feit. In september 1886 komt het bestuur weer samen.. De voorzitter Ds. E. C. Gravenmeijer opent de vergadering met gebed. Op de agenda staat als voornaamste punt: de bouw van de nieuwe school. Op de aanbesteding zijn veertien inschrijvingen binnengekomen. De laagste inschrijving is van timmerman Asma uit Heeg en de bouw zal hem worden gegund, tot er iemand opmerkt: “Is hij niet Rooms? ”. Dan valt er een stilte, dit hadden ze niet voorzien.  Dit feit is zo ernstig, dat de bouw wordt gegund aan de volgende op de lijst, timmerman Walsmeer uit Wons.  

De nieuw te bouwen school komt tegenover de oude school te staan. Net als bij de eerste school mag het niet ten koste gaan van een stuk weiland en daarvoor zal het laatste doorlopende stuk Tsjaardvaart worden gedempt.

De eerste steen wordt gelegd op 22 oktober 1886 door H.E. Gravenmeijer, de zoon van de voorzitter. Op 20 april 1887 wordt de school geopend. Het tijdelijk aangestelde hoofd van de christelijke school, J. Wielinga uit Gauw, wordt nu vervangen door de eerste onderwijzer aan de nieuwe school, Johannes Steenbergen uit Wommels.

Het gebied ten noorden van de Breede dijk was rond de 11e eeuw nog Middelzee. Het getij zette er tweemaal daags slib af. Hierdoor ontstond een stuk buitendijks land waar de boeren in de zomer hun jongvee op konden laten grazen. Het Werp was de naam die de bewoners van Foldesgara gebruikten om dit stuk land aan te duiden. Werp is een algemene naam in Friesland voor natuurlijk of door mensen opgehoogd land. Eeuwen later, als de Middelzee er allang niet meer is, wordt op 14 september 1852 op Scheender state na melkerstijd de koets ingeslagen voor Sipke Gabes Kooistra. Zijn vrouw Yke Ruurds Abma is de vorige avond rond tien uur bevallen van een zoon. Sipke Gabes gaat, op 61 jarige leeftijd, naar Sneek om aangifte te doen van de geboorte van zijn jongste zoon Gabe Sipkes. Met de getuigen Jan Pieters Deinum, executeur uit IJsbrechtum en klerk Feike Boschma tekent hij de akte.

Hoewel Sipke Gabes al op leeftijd is, is hij nog een krasse vent. Hij ziet de  jonge Gabe Sipkes opgroeien tot een grote sterke kerel. Gabe is en blijft echter de jongste van de kinderen, zijn toekomst is niet op Scheender state. De boerderij is bestemd voor zijn oudste broer Simon Sipkes. Gabe verlaat Scheender state en vertrekt naar Bolsward.

Op 1 december 1879 gaan Fedde Oeges van de Breeuwsma boerderij (achter de boerderij op Easthimmerwei 21) en schoenmaker Lucas Elzinga naar Sneek om aangifte te doen van het overlijden van Sipke Gabes Kooistra. Hij is na een kort ziekbed op 88 jarige leeftijd overleden.

Een week na de begrafenis vraagt zijn vrouw Yke Ruurds Abma de notaris om langs te komen. Het bezit van Sipke Gabes moet worden geïnventariseerd en onder de nabestaanden worden verdeeld. Simon Sipkes is al boer geworden op Scheender state toen zijn vader nog leefde. Voor hem zal er niet veel veranderen. De jongste zoon Gabe Sipkes moet wachten tot 1885 voor hij aanspraak kan maken op zijn erfdeel.

Op 22 mei 1870 trouwt Sybe Cornelis zijn dochter Trijntje met smidsknecht Lourens Lutgendorff uit Sneek. Sybe wil dat het jonge stel na hun huwelijk een goede start kan maken. Hij heeft daarom een overeenkomst gesloten met timmerman Pieter Willems Twijnstra uit Folsgare. Pieter Willems bouwt aan de Tsjaerddyk een smederij en Lourens Lutgendorff zal het pand voor tenminste vijf jaar huren, voor een bedrag van fl 169, - per jaar. Sybe Corenelis Nijdam staat , als eigenaar van een scheepswerf in Sneek, voor het jonge stel  garant. Lourens en Trijntje vestigen zich volgens plan na hun huwelijk aan de Tsjaerddyk. Lourens Lutgendorff is een zeer eigenzinnig persoon en hij ligt al snel met de kerkvoogden en andere mensen in het dorp overhoop. Na vijf jaar houdt Lourens Lutgendorff het dan ook voor gezien in Folsgare en koopt hij de smederij van Ynte Roode in Makkum.

Timmerman Pieter Willems Twijnstra vertrekt uit Folsgare en wordt boer in Abbega. Hij wil van de smederij af en zet de zaak te koop. Reinder Hendriekus Monkel, stadsomroeper uit Sneek, brengt een bod uit van fl 1661, - . Dit bod wordt afgewezen en het pand wordt uit de verkoop gehaald. Na het vertrek van  Lourens Lutgendorff  in mei 1875, komt Albert de Hond als nieuwe huurder in het bedrijfspand voor een termijn van twee jaar. Hij betaalt een aanzienlijk lager huurbedrag van fl 140, - per jaar. Twijnstra wil toch van het pand af en in 1876 komt het weer te koop. Petrus Jentjes Greydanus, landbouwer te Oosthem, wordt voor fl 1740, - de nieuwe eigenaar.

Op de zijkant van de gevel, boven het winkelraam, hangen twee borden waarop reclame wordt gemaakt voor “Van Nelle Koffie en Thee”. Eronder staan Anne Sjirks en zijn zoontje Sjirk Annes

In 1841 bouwt timmerman Johannes Paulus Spiering in Folsgare tegenover het kerkhuis een winkel met daar achter een woning. Hij heeft het perceel gekocht van Roel Uiltjes die ernaast woont en hoopt later een koper voor het pand te vinden. Als het pand klaar is, huren Kornelis Sjerps Piersma en zijn vrouw Hjebbeltje Sjoerds Sjaarda de winkel. Kornelis werkt als arbeider en zijn vrouw Hjebbeltje bestiert de winkel en het huishouden.

Kornelis en Hjebbeltje hebben de zaken goed voor elkaar en kopen in 1843 de zaak van Johannes Spiering. De winkel loopt goed zodat Kornelis stopt met zijn baan bij de boer en zich helemaal op de winkel stort. In 1853 overlijdt Hjebbeltje (die in het dorp Habeltje genoemd wordt). Kornelis is zijn steun en toeverlaat kwijt en kan het huishouden en de winkel niet alleen af. In 1856 zet hij de winkel te koop en verhuist in 1858 naar Oosthem. Hij verhuist in 1872 weer naar Folsgare en overlijdt daar op 80-jarige leeftijd(1880)

Sjirk Annes Cnossen en Eelkjen Johannes Grijpsma komen na hun huwelijk in 1856 naar Folsgare waar ze de winkel van Kornelis Piersma overnemen.

Trijntje, de oudste dochter van Sjirk Annes, (geboren 1859) gaat in 1874 naar Abbega, waar ze dienstmeid wordt. In 1880 komt ze zwanger weer thuis en bevalt van zoon Sjirk. Wie de vader is, blijft onbekend en haar moeder Eelkjen raakt hierdoor zo van slag dat ze in Franeker moet worden opgenomen. Kleinzoon Sjirk overlijdt op 6 november 1880, drie maanden oud en op 26 november overlijdt Eelkjen in Franeker.

Het gezin Cnossen heeft een zware tijd achter de rug maar met de steun van de kleine gemeenschap van Folsgare komt het leven weer op de rails.  Grietje, de jongste dochter ( geboren 1865), zorgt voor haar vader en haar jongste broertje Anne Sjirks ( geboren 1869). 

Deze Anne Sjirks trouwt in 1895 met Antje of Anna Annes de Jong uit IJsbrechtum. Hij is dan koopman en winkelbediende bij zijn vader.

Op 27 mei 1781 is het een drukte van belang op de pastorieboerderij in Folsgare. Het is dan ook een bijzondere dag voor Folkert Feikes en Yfke Gerrits. Hun zoon Feike Folkerts en hun dochter Yfke Folkerts gaan vandaag tegelijk trouwen in de kerk. De dienst zal worden geleid door predikant Petrus Wigeri, zijn vrouw Catharina Gratiana Eelcoma komt ook mee.

Feike Folkerts trouwt met Baukje Symons uit Nijland. Zij volgen Folkert Feikes op als boer en boerin op de pastorieboerderij. Hun kinderen Folkert 1783 (overleden), Trijntje 1784, Yfke 1786, Folkert 1788, Siemen 1792 en Gerrit in 1796 worden hier geboren. In 1799/1800 komt een grote boerderij aan de Tsjaerddyk (nummer 31) te koop. Na lang wikken en wegen besluit Feike Folkerts de stap te wagen  om boer te worden op een eigen boerderij.

In 1811 neemt Feike Folkerts de naam van der Meer aan. Hij zal deze naam gekozen hebben, omdat hij tegenover “de Meeren” woont, wat nu het Marlân  wordt genoemd.

De kinderen worden groot en vinden hun eigen weg. Trijntje en Yfke trouwen met de broers Rintje Jans en Douwe Jans Boschma. Folkert trouwt met Aukje Terpstra en wordt boer in Nijland. Siemen gaat samen met Gettje van der Goot boeren op Pikesyl onder Abbega.

Feike Folkerts en Baukje Symens hebben nu alleen hun jongste zoon Gerrit nog thuis. Na zijn trouwen met Riemke Klazes Bosma op 8 mei 1824, geeft Feike Folkerts het roer uit handen. Gerrit Feikes wordt boer op de ouderlijke boerderij. Het jaar 1824 wordt triest afgesloten wanneer Gerrit zijn moeder Baukje Symens op 30 december overlijdt. Feike Folkerts is nog getuige van de geboorte van Klaas Gerrits op 5 april 1825. Hij overlijdt op 14 juli 1825. Het jonge echtpaar staat er in korte tijd alleen voor.

De kinderen worden groot en vinden hun eigen weg. Trijntje en Yfke trouwen met de broers Rintje Jans en Douwe Jans Boschma. Folkert trouwt met Aukje Terpstra en wordt boer in Nijland. Siemen gaat samen met Gettje van der Goot boeren op Pikesyl onder Abbega.

Feike Folkerts en Baukje Symens hebben nu alleen hun jongste zoon Gerrit nog thuis. Na zijn trouwen met Riemke Klazes Bosma op 8 mei 1824, geeft Feike Folkerts het roer uit handen. Gerrit Feikes wordt boer op de ouderlijke boerderij. Het jaar 1824 wordt triest afgesloten wanneer Gerrit zijn moeder Baukje Symens op 30 december overlijdt. Feike Folkerts is nog getuige van de geboorte van Klaas Gerrits op 5 april 1825. Hij overlijdt op 14 juli 1825. Het jonge echtpaar staat er in korte tijd alleen voor.

Folsgare, de naam

Dorpswapen en -vlag

Folsgeasters

Taede Ruurds Abma

Meinte Ruurds Abma

Meinte Jelles Abma

Gerben Abma

Gerben Willem Abma

Marco Rypma 

Wout Zijlstra

Wout jr. en Katinka Zijlstra,   de Zijlstra Gym

Clasina S. Flapper

Jouke Boschma

Willem Sjerps Twijnstra

De Twijnstra broers

Kees van de bakker

Minne Minnema

Jentje Everts versus Hoyte Lolkes

Anne Wytzes

Woningen in de ‘buorren’  aan de Tsjaerddyk

Tsjaerddyk begin 1900

Tsjaerddyk 26  Koemelkerij

Tsjaerddyk Koemelkerij Willem Twijnstra

Tsjaerddyk 28 / 26b   Koemelkerij / Timmerbedrijf 

Tsjaerddyk 30  Koemelkerij / Bakkerij

Tsjaerddyk 32  Rentenierswoning

Tsjaerddyk 34  Schilder

Tsjaerddyk 36   Kruidenier

Tsjaerddyk Kerkhuis zuid

Tsjaerddyk 38   Kruidenier

Tsjaerddyk 40   Smederij

Tsjaerddyk 42  Timmerzaak / Kuiper / slagerij / SRV

Tsjaerddyk 44  Timmerzaak / Streekje

Tsjaerddyk 48   Schoenmaker

Tsjaerddyk 47  

Tsjaerddyk de Tempel

Tsjaerddyk het huis tussen de Tempel en Kerkhuis Noord

Tsjaerddyk Kerkhuis Noord

Tsjaerddyk 39 t/m 33   Nieuwbouw

Woningen buiten het dorp

Easthimmerwei 25

Tsjaerddyk 22 / 24   it Reidpôltsje

School

De eerste School

De tweede School

Kerk

De kerk in Folsgare vanaf 1864 tot heden

De grafstenen van de Foekema’s

De pastorie van Folsgare

Het torenuurwerk van Folsgare

De kerkklok van Folsgare

Het orgel van de Laurentiuskerk

Folsgare en de Barbarijse zeerovers

Boerderijen

Boerderijen in en rond Folsgare

Folsgeasterleane                           Breeuwsma Zathe

Folsgeasterleane                           De terp Strûpenkeal (Afgebrand)

Folsgeasterleane 2                        Afgebrand

Folsgeasterleane 4                        Carpe Diem

Folsgeasterleane 15                      Abma pleats

Tsjaerddyk 21   boerdrerij afgebroken, nu woonhuis

Tsjaerddyk 27   boerderij            

Tsjaerddyk 29   boerderij               Boschma pleats

Tsjaerddyk 31   boerderij

Tsjaerddyk 49                                 Pastorie pleats

Dyckhuistera state en Scheender state, Kooistra boerderij

Skeender 2       Kooistra boerderij

It Werp              Kooistra / Breeuwsma boerderij

Easthimmerwei 1

Esathimmerwei 21

Easthimmerwei 23, Suderburen

Easthimmerwei 25

Easthimmerwei 27, Walma state

Straten

Garastrjitte

Aanleg Folsgeasterleane

Mieddyk

Diversen

Monument   De drie Monniken

Monument de Hoanne

De Tjaardvaart

Dorpshuis Yn’ e Lyte

Folsgare 1940 – 1945

Folsgare aan het spoor

Het gemaal aan de Tsjaerddyk

Walma state bestaat al zolang, dat niemand meer weet hoelang. Het stond er al voordat de oude Middelzeedijk werd aangelegd.. De naam zegt het al “Walma state” een state gebouwd op de wal (oever) van de (Middel)zee.

De boerderij ligt in het deltagebied van de Ald Rien, net als het naastgelegen buurschap Suderburen. De noordelijke aftakking van de Ald Rien naar de Middelzee wordt later gekanaliseerd. Dit is de Folsgaasteropvaart. Een kreek die hierop uit komt, is de oude opvaart naar de boerderij. Bij de aanleg van de oude Middelzeedijk wordt gebruik gemaakt van de terpen die er al zijn. Walma State is één van de boerderijen op deze dijk.

Walma state is vanouds een adellijke state. De state heeft visrechten en recht op zwanenjacht. Op oude kaarten staat naast de boerderij nog een wier. In 1511 wordt er nog een stinsgracht genoemd.

Uit het Register van aanbreng van 1511 blijkt dat Epa Ighaz “eijgen geërffd” eigenaar is en Albert Hoytes pachtboer op de grootste boerderij onder Folsgara. De boerderij omvat dan LXXX (80) ponden land, waarvan “36 ponden Hooijland, 31 ponden Grasland en 7 ponden Reijdland”. Het land ten zuiden van de boerderij wordt het “lege meden” genoemd, waaraan het rijeedmeer (rietmeer) ligt. Het rijeedland (rietland) ligt tegen de “die grote Rien”. Verder is er nog “6 ponden saedlant leggende, om ende om op ende an Epas vors. stins graft”. Deze stinsgracht omsloot de stinswier en lag tegen het “saedland” aan.

Een andere naam die wordt gebruikt voor stinswier is ‘wijer’. Deze naam komen we tegen in het Register van aanbreng bij de buurman van Epa Ighaz op Suderburen. Lolla Taekaz is hier pachtboer en “dije halve huijssteed mijt die halve wijer hoert Epa voer XIV st “. Epa Ighaz is dus eigenaar van de stins op Walma state en bezit de helft van de wijer (wier) op Suderburen. 

Walma state ligt niet aan een doorgaande route. De oude Middelzeedijk is eind 12e eeuw grotendeels weggeslagen door een stormvloed, waarschijnlijk in 1170.  Het voetpad van Folsgare naar Oosthem is de enige landverbinding. Het pad is ongeschikt voor het vervoer van goederen. Het is te smal en voor een groot deel van het jaar onbegaanbaar. Vervoer over water is de belangrijkste verbinding tot in 1914 de Easthimmerwei wordt aangelegd. Nadat de beweegbare brug in Oosthem in 1953 wordt vervangen door een vaste brug, is het voorgoed voorbij met het goederenvervoer over water.

Suderburen is een buurschap onder het later gestichte Folsgare. In 1700 is de noordelijke boerderij, 42 pondemaat groot, in gebruik bij Anske Thomas. De zuidelijke boerderij, 25 pondemaat groot, wordt gebruikt door Dirk Jacobs.  In 1708 hebben beide boerderijen dezelfde eigenaar en gebruiker. Later worden ze  samengevoegd tot één grote boerderij.

Taeke Jans Westendorp is op 4 juli 1797 geboren in Piaam. Hij trouwt in 1819 met Marijke Sibbles van der Werf. Na hun huwelijk huren ze de boerderij Suderburen van Lambertus de Haan en Eeltje de Hengst. Hier wordt in 1820 zoon Jan geboren en in 1823 Sible Taekes.

Marijke bevalt in oktober 1825 van een zoon die Taeke Taekes wordt genoemd. Een direct gevolg van de overstroming is een grote uitbraak van ziekten. Taeke Taeakes wordt ziek en overlijdt in oktober 1826, één jaar oud. Marijke bevalt in december 1826 van een jongen die weer Taeke wordt genoemd. Marijke Sibles van der Werf overlijdt op 5 november 1828 op 29-jarige leeftijd. De buren Klaas Feddes Breeuwsma en Gorrit Pieters van der Goot van Walmastate doen aangifte van haar overlijden. 

Sible Taekes Westendorp, de tweede zoon van Taeke Jans en Marijke Sibles van der Werf, is één van de hoofdpersonen in het boek “De Oerpolder” van Hylke Speerstra. Hierin wordt zijn leven beschreven met zijn vrouw Margaretha Tjebbes Hettinga uit Nijland op de boerderij Groot Welgelegen in It Heidenskip.

In 1831/1832 wordt er door de eigenaren een nieuwe boerderij neergezet. De oude koprompboerderij wordt vervangen door een grote stelp boerderij. Wanneer Taeke Westendorp hertrouwt op 5 maart 1832 met Sipkie Jarigs Meyer, kasteleinsdochter van herberg ‘het Hoogehuis’ uit Sneek, beginnen ze op een nieuwe boerderij. Twee maanden na het huwelijk wordt Geertruida geboren en in 1833 volgt Dominicus. De huurprijs van de nieuwe boerderij ligt een stuk hoger dan die van de oude. Taeke Jans besluit te verhuizen. Het gezin gaat naar Exmorra waar in 1836 Juliana Maria wordt geboren.

Over de boerderij die vroeger achter het huis op Easthimmerwei 25 stond, is weinig bekend. De boerderij lag, samen met een aantal andere boerderijen op de oude Middelzeedyk. 

Het vroegste dat op schrift staat over deze boerderij is, dat hier in 1511 Hero Fongersz woont en dat de boerderij vier en veertig pondemaat en twee einsen groot is, inclusief 2 pondemaat  “Saedlant leggende, om ende om an Hero fros  huijs ende Heem“. Het weiland ligt vanaf de boerderij tot aan de Mieddyk en het “hoijland” ligt in het Meerland (Marlân). De boer moet over het Tiltsje, Suderbuursterleane, door het dorp Folsgara naar de Tsjaerddyk om bij het land te komen, aangezien er geen verbinding over de Mieddyk is. 

Hoe de boerderij er uit zag, kunnen we lezen in een advertentie van 24 oktober 1787  in de LC:

De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 30 October 1787 ’s Na demiddags om 1 Uur, in het  Waapen van Sneek by de Finale Palm slag verkopen

Een uitmuntende ZATHE en LANDEN met de Huizinge, Schure, Hovinge en wydere annexen gelegen in Folsgare, groot in het geheel, 40 een tweede Pondematen belast met 19 Floreen by JELLE PYTTERS bewoond Petry en May 1793 vry van

Huur, te huur doende boven de lasten a 222 Car. Guldens waarop per Pondem. geboden is 111 g.gls.

Jelle Pytters (Pieters) is de zoon van Pytter Jelles en Ytie Jorrits. Pytter en Ytie zijn in 1757 getrouwd in Oosthem en boeren daarna in Westhem / Wolsum. Zoon Jelle wordt geboren in 1759. In 1768 is Pytter Jelles boer onder Folsgare op de boerderij achter Easthimmerwei 25. Jelle trouwt in 1783 met Meike Beints uit Jirnsum.  Ze volgen dan Jelle zijn vader op. Verder is er weinig over de familie bekend. Na Jelle Pytters komt Yme Keimpes op de boerderij. Daarna komt deze in de verkoop.    

LC 10-12-1800:

Eene uitmuntende Vrugtdoende en zeer geryflyke ZATHE en LANDEN met deszelfs HUIZINGE en HOVINGE cum annexis, staande en geleegen onder den Dorpe Folsgara , in het geheel groot na naam 69 Pondematen alle kostelyke Greidlanden belast met 17 1/2 Stuivers Schattinge wordende by Yme Keimpes cum uxore bewoond tot St Petry en May 1801 en kan alsdan vry van Huuringe door den Koper worden aangevaard.

In de Folsgaasterhem staan in de 15e /16e eeuw in het verlengde van de Ringdyk richting Folsgare twee boerderijen, Scheender state en Dyckhuistera state. Scheender state wordt vóór 1700 afgebroken. De naam Scheender state gaat later over naar Dyckhuistera state, die dan dus Scheender state wordt genoemd.

De oude Middelseedyk liep vanaf Tirns rechtdoor langs Folsgare richting Oosterburen. Tijdens een stormvloed eind 11e eeuw is er een dijkdoorbraak. De Grienedyk en de Brededyk worden om het gat heen aangelegd.

Op het dijkrestant worden later de twee eerder genoemde boerderijen gebouwd. De noordelijke boerderij heet Scheender state naar de slenk die in de Middelzee is ontstaan. De zuidelijke boerderij heet Dyckhuistera state omdat deze op de  resten van de Middelseedyk is gebouwd.

Op de oude Middelseedyk zijn vanaf 1977 de woningen Ekersein 13, 15, 17, 19 en 21 gebouwd.

Scheender State

In 1640 is de heer Nauta eigenaar van Scheender State. Gerlse Douwes is gebruiker. In 1698 zijn de erven jonkheer Tjalling van Sixma en Bavius Nauta ieder voor de helft eigenaar.  Claes en Dirck Jacobs zijn de gebruikers. Kort voor 1698 is Scheender State  waarschijnlijk afgebroken.

Floreen nummer 35 wordt in 1700 als volgt beschreven:

Claes Willems c.s eigenaar van negen p/m lands genaamd het Dou’ land lopende met de oostkant aan Nauta afgebroken huisstede wordende bij Jentie Heeres gebruikt bezwaard met vier floreen. Jhr Tialling van Sixma ende Juffr Nauta eigenaars van een Zathe lands groot twee en dertig p/m wordende bij Jan Teedes gebruikt hebbende de grietman Tjiaards van Aijlva erven ten zuiden Frans Staak ten westen de Groenedijk ten noorden en de Rijdweg naar Sneek ten oosten bezwaard met vijftien floreen (Rijdweg naar Sneek = Brededyk)

Dyckhuistera state

Weduwe Teed Gerloffs is in 1511 meijer (huur- of pachtboer) op Dyckhuistera state.  Goffe Piers van Sjaerdema is de eigenaar, hij woont in Oppenhuizen. Goffe Piers is door vererving eigenaar geworden van de Sjaarda huizen die in Abbega, Folsgare en Oppenhuizen hebben gestaan. Deze huizen of stinsen zijn vóór 1500 verwoest in de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers.

In het beneficiaal boek van 1543 staat dat de kerk van Folsgare land ten noorden van het Middelpad bezit. Het land ernaast wordt als Goffe Piers z’n land aangeduid. Goffe Piers zijn zoon Hobbe Zyarda (Sjaarda), getrouwd met Fokel van Roorda, erft Dyckhuistera state in Folsgare van zijn vader. De grafzerken van Hobbe en Fokel liggen onder de vloer van de kerk in Folsgare. Daardoor weten we dat Hobbe op 27 november 1557 en Fokel op 8 juli 1558 is overleden. 

Het is 29 januari 1864. Een spannende dag voor Sijmen Sipkes Kooistra, boer op Folsgeasterleane 4, Teade Ruurds Abma, boer op Folsgeasterleane 2 en Klaas Ruurds Abma, boer te Tjalhuizum. Het melken is vlug aan kant gemaakt en in hun zondagse pak staan ze klaar om gezamenlijk  naar Sneek af te reizen.

Vandaag zal notaris C.J. Jorritsma de akte van boedelscheiding van Hiltje Klazes Wiersma, weduwe van Ruurd Freerks Abma, openbaar maken. Als de notaris klaar is met het voorlezen van de akte, beseft Sijmen Sipkes Kooistra dat hij van de boerderij zal moeten. De boerderij waar hij meer dan twintig jaar boerde. Twintig jaar waarin Sijmen veel tegenslag heeft en  twee keer weduwnaar wordt. In 1842 trouwt hij met Baukjen Ruurds Abma. Na haar overlijden hertrouwt Sijmen  in 1856  met Johanna Gosses Bootsma.  Dit huwelijk duurt maar 5 jaar. Johanna overlijdt in 1861. Sijmen hertrouwt opnieuw, nu met Sytske Postma uit Folsgare. Zij is weduwe.

Sijmen zijn buurman, Teade Ruurds Abma, wordt de nieuwe eigenaar van de boerderij.

Sijmen Sipkes wil verder boeren en overlegt  met zijn vader Sipkes Gabes Kooistra. Deze  is  boer op Scheender state. Zijn vader is inmiddels 73 jaar en wil het wel wat rustiger aan gaan doen op een kleinere boerderij. Hierdoor kan Sijmen Sipkes boer worden op Scheender state.

Zijn vader koopt in mei 1864, samen met Klaas Feddes Breeuwsma, perceel C nummer 46, groot twee bunder en negen en zestig roeden. Het weiland wordt opgesplitst in twee stukken. Het zuidelijke gedeelte, nummer C 585, komt bij de boerderij van Klaas Feddes Breeuwsma. Het noordelijke stuk, nummer C 586 wordt eigendom van Sipke Gabes Kooistra. Beide stukken grond worden gescheiden door een  stukje nieuw gegraven sloot.

Op 15 januari 1819 zitten Fonger Klases Ringnalda en zijn vrouw Jischjen Freerks Plantinga bij de tafel om te overleggen over hun toekomstige woonplaats. Ze wonen op Gerbada state aan de Tsjerkebuorren 44 in Oosterwierum, maar de state wordt gesloopt en zal worden vervangen door een nieuwe boerderij. Fonger Klases wil blijven, maar zijn vrouw wil graag terug naar de omgeving van Abbega, waar haar familie woont. Ze heeft een oplossing voor al zijn tegenwerpingen en beëindigt haar betoog met het verzoek aan haar man om de volgende dag naar Sneek te gaan. Douwe Jeljers Douma heeft een boerderij te koop aan de Tsjaerddyk (21) onder het dorpje Folsgare.  Ze vraagt Fonger Klases om die te gaan bekijken.

Fonger Klases is niet ontevreden over de boerderij in Folsgare. Het huis met schuur is ruim en met de aangebouwde schuur erbij is er ruimte genoeg.

Bij de boerderij hoort 23 pondematen land. De 16 pondematen land ten noorden van de Tsjaerddyk is beste weidegrond. De kwaliteit van de 7 pondematen land ten zuiden van de Tsjaardvaart is twijfelachtig. Het land ligt laag en in een natte zomer is het maar de vraag of de ‘zwarte molen’ het land droog kan houden. 

Vanaf de Tsjaerddyk ziet hij in de verte de kerktoren van Abbega. Via de Gelderse weg door het Marlân naar de Rige, vervolgens doorlopend naar de Abbegaasterketting, kan zijn vrouw in een uur naar Abbega lopen. Hij is boer en een man van weinig woorden. Hij weet dat dit is wat zijn vrouw wil. Fonger gaat onderhandelen met Douwe Jeljers Douma.  Ze komen er snel uit en eind januari 1819 wonen Fonger Klases en Jischjen Freerks met hun kinderen Rinske 21, Klaas 19, Freerk 16, Jan 15, Marten 7  in Folsgare.

Ruim honderd jaar geleden zit Minne Minnema ’s avonds bij kaarslicht te schrijven. Hij heeft net een rekening voor Meinte Ruurds Abma, boer op Carpe Diem, uitgeschreven voor de levering van zakken mais en lijnmeel.

Minne Jelles Minnema wordt geboren op 29 juli 1889 en Aaltje Sybrens Sybranda bijna een jaar later op 15 juli 1890. Minne Jelles zijn vader Jelle Minnema is getrouwd met Trijntje Hoekstra. De vader van Aaltje Sybrens, Sybren Sybranda, is getrouwd met Sjoerdje Stastra. Beide echtparen wonen in Scharnegoutum, waar beide vaders arbeider zijn.

Minne is nog maar tien jaar oud, als zijn vader overlijdt. Minne moet daarom al vroeg meehelpen de kost te verdienen en hij wordt boerenknecht in Jutrijp.  Aaltje haar vader is vrachtrijder geworden. Hij heeft voor haar een plekje gevonden in Dearsum, waar ze als boerenmeid aan de slag gaat.

Minne wordt goedgekeurd voor de militaire dienst en gaat op 23 december 1908 in dienst.  Op 9 oktober 1909 wordt hij afgekeurd ingevolge artikel 101 der Militiewet 1901. Minne en Aaltje houden contact en als ze genoeg gespaard hebben, trouwen ze op 15 mei 1915 in de gemeente Wymbritseradiel.

Het jonge paar komt op 15 mei 1915 in Folsgare te wonen, waar Minne arbeider wordt. Eind november 1916 koopt Minne, samen met twee anderen, vier huizen met erf in Uitwellingerga, die ze gaan verhuren. Op 21 januari 1917 wordt in Folsgare zoon Jelle geboren. Op 14 mei 1917 verhuist het gezin naar Uitwellingerga, waar op 6 oktober 1918 Sybren wordt geboren. Vanuit Uitwellingerga verhuizen ze op 12 mei 1919 met hun twee kinderen naar Wieuwerd, waar Minne weer als arbeider aan de slag gaat.

Folsgare bestaat in 1850 uit een pastorieboerderij met daarnaast de kerk en de school. Tegenover de school is de timmerzaak van Johannes Paulus Spiering ( nu Tsjaerddyk 44), aan de andere zijde van de opvaart/Mieddyk woont Hans Kreger die kuiper is (Tsjaerddyk 42). Daarnaast staat de herberg/winkel van Epeus Couperus (Tsjaerddyk 38), de winkel van Kornelis Sjerps Piersma (Tsjaerddyk 36) en als laatste de slagerij van Willem Sjerps Twijnstra. Aan de noordzijde er schuin tegenover staan het kerkhuis noord en “de Tempel”.

Zoon Pieter Willems staat op 23 maart 1850 met Trijntje Gorrits van der Goot voor de ambtenaar van de burgerlijke stand en geven elkaar het jawoord. Zijn huwelijk is in een stroomversnelling geraakt door het overlijden van zijn baas, timmerman Johannes Paulus Spiering, in december 1849. Pieter Willems wil nu de timmerzaak overnemen en met de steun van zijn schoonvader die boer is op Walma state, zal dat geen probleem worden.

In 1864 voltooit timmerman Pieter Willems de bouw van de nieuwe kerk in het dorp. Hierna volgen nog een paar woningen aan de Tsjaerddyk. Hij bouwt in 1870 de smederij naast de kuiperij van zijn broer Freerk. In 1871 volgt het huis (Tsjaerddyk 47) tegen het erf van de pastorieboerderij waar zijn broer Gerrit Willems komt te wonen. Gelukkig is hij echter niet, want de nieuwe kerk is aan het verzakken en herbouw komt dichtbij. De reacties uit het dorp doen Pieter Willems in 1872 besluiten om te stoppen als timmerman in Folsgare. Hij verkoopt zijn timmerzaak aan Auke van der Velde. Pieter Willems verhuist eerst naar Abbega, waarna hij weer timmerman wordt in Huizum onder Leeuwarden.

In 2002 krijgt dorpsbelang de vraag waarom Folsgare geen eigen wapen en vlag heeft.  Feike van der Velde wordt gevraagd een ontwerp te maken. Feike verwijst het dorpsbelang door naar de Fryske Rie foar Heraldyk.

Een dorpswapen is een wapen dat geen officiële status heeft, maar wel door het dorp, na toestemming van de gemeente waaronder de betreffende plaats valt, gebruikt mag worden.

De aanvraag voor een  wapen of vlag begint met het vragen van advies bij de Fryske Rie foar Heraldyk. De Rie is een onderdeel van de Fryske Akademy in Leeuwarden, die deze in 1956 heeft ingesteld.

De Rie is geen overheidsorgaan en heeft geen wettelijke taken en bevoegdheden. Het is het oudste provinciale heraldisch college in Nederland en bestaat uit specialisten, die op grond van hun deskundigheid tot lid van de Rie benoemd zijn.

Alleen de Nederlandse Hoge Raad van Adel heeft een in de wet vastgelegde taak betreffende adellijke wapens en overheidswapens.

De Rie is een raadgevende commissie die in Friesland wapens en vlaggen van de  provincie, gemeenten, waterschappen, steden, dorpen  en families registreert.

De Rie adviseert ook  over de vormgeving van nieuwe wapens voor overheden, dorpen, families en verenigingen en/of maakt ontwerpen hiervoor. Voor familiewapens geldt als voorwaarde dat de familie woonachtig moet zijn in Friesland en de Nederlandse nationaliteit bezit, of een Friese naam moet hebben indien men buiten de provincie woont. Deze wapens worden in het Genealogysk Jierboek gepubliceerd, dat door de Fryske Akademy wordt uitgegeven.

Daarnaast geeft de Rie adviezen over vlaggen, vlaggenprotocollen, wimpels, banieren en standaards en (kleur)adviezen over wapens.

Folsgare is rond de elfde eeuw ontstaan aan de rand van de Middelzee.

Waar komt de naam Folsgare/ Folsgeare vandaan?

De Plaatsengids en Wikipedia verwijzen beide naar het Oudfriese gâra = geer, een wigvormend, spits toelopend stuk land dat in bezit is van een persoon met de naam Foldo of bewoond werd door iemand met die naam.

In de Encyclopedie van Friesland (1958) onder redactie van Prof. Dr. J.H. Brouwer staat onder Folsgare / Folsgeare:  gare = landtong, met mansnaam?

Het tweede deel van de naam:

Uit de lijst met schrijfwijzen van het dorp blijkt dat het achtervoegsel eerst vooral “gara”  was i.p.v.  “gare”.  De verandering  van “gara” naar “gare” heeft zich in de loop van de tijd voltrokken.

De Plaatsengids  en Wikidedia wijzen er op dat in het Oudfries “gâra” betekent:  geer `wigvormig, spits toelopend stuk land.

De Encyclopedie van Friesland schrijft dat “gare” landtong betekent.

Een weiland net westelijk van Schenerstate, heeft in de Floreen kohiers van 1700 de veldnaam “de Gare”. Dit stuk land grenst aan de noordzijde van het Middelpad of Legedyk. Deze naam is misschien de oorsprong voor de naamwisseling van het achtervoegsel van het dorp. De oude betekenis was wellicht in de loop der jaren niet meer van toepassing of bekend en beide, het dorp en het weiland zullen een landtong zijn geweest.

“Te gaer” betekent in het Oudfries “samenkomen”.

“Gear” in het Frysk heeft dezelfde betekenis als “Gara” , dus de Fryske naam heeft de oude betekenis overgenomen.

In 1902 wordt besloten om achter in de kerk een houten schutting te plaatsen om zo een voorportaal te creëren. Er is nog enige discussie of het zeildoek of hout moet worden maar de meerderheid gaat voor een houten schutting. Er is nu een open ruimte, maar als je daar een plafond in zou plaatsen, ontstaat er een vloer waar een orgel op zou kunnen staan. In september 1907 wordt er een buitengewone ledenvergadering uitgeroepen met als onderwerp: het aanschaffen van een orgel voor de kerk van Folsgare.

De weleerwaarde dominee van Reeuwijk heeft de kerkvoogden erop gewezen, dat Folsgare één van de weinige kerkgemeenten is, die nog niet een kerkorgel bezit. Dominee heeft vernomen dat de evangelische vereniging in Bolsward haar orgel te koop aanbiedt voor een niet al te grote som geld. Een goede gelegenheid om een orgel, inclusief galerij, voor het kleine bedrag van fl. 950,- aan te schaffen. De kosten voor het afbreken en de opbouw komen hier overheen, de totale kosten zullen ongeveer fl.1400,- à fl.1500,- bedragen. Na een stevige discussie wordt overgegaan tot stemming. De meesten zijn voor, al is het enthousiasme niet groot. Er zijn vijf tegenstemmers. De kerkvoogden zullen met een deskundige een onderzoek instellen. Valt dit goed uit, dan zullen de heren Abma en Zoethout met een intekenlijst rondgaan. Is het omgekeerde het geval dan is de zaak afgesloten. Er komt geen intekenlijst en geen orgel.

Begin 1920 komt de aanschaf van een orgel weer op de agenda. Ds. Karres bepleit de wenselijkheid tot het plaatsen van een orgel in de kerk. Hij stelt voor om een orgelfonds op te richten. De gelden hiervoor zouden gevonden kunnen worden uit vrije bijdragen van de leden in Folsgare en in de zustergemeenten. Hij stelt zich beschikbaar om met één van de leden een inzameling te houden. De kerkvoogden staan er echter koud tegenover want de financiële positie van de kerk is niet al te best. Besloten wordt om de behandeling van deze kwestie tot de volgende vergadering uit te stellen. Op de vergadering van maart 1921 krijgen de kerkvoogden de opdracht om te vragen wat het kerkorgel van Abbega moet gaan kosten om daarna verdere plannen te kunnen maken.

Taede Ruurds Abma is op 30 juni 1826 in Folsgare aan de ‘leane’ geboren en wordt aangegeven op 1 juli 1826 door zijn vader Ruurd Freerk Abma met de getuigen Fedde Oeges Breeuwsma en Hendrik Uiltjes Hoekstra, beiden boer en buren van de ouders Ruurd Freeks Abma en Hiltje Klazes Wiersma.

Ruurd Freeks Abma oud zeven en veertig jaren boer wonende te Folsgare welke ons een kind van het mannelijke geslacht heeft voorgesteld, den dertigsten der maand Juny dezes jaars des avonds ten zes uren uit hem declarant en Hiltje Klazes Wiersma zijne Huisvrouw te Folsgare geboren, en aan het welk hij verklaard heeft de voornaam te geven van Tade.

Taede is het tiende kind van Ruurd Freerks en Hiltje Klazes en voor een naam moeten ze wat verder terug in de tijd. Hij wordt vernoemd naar zijn overgrootvader Tade.

Zijn beppe Baukje Taedes is in 1811 overleden. In de nalatenschap van Meinte Ruurds Abma staat een notitie waarin vermeld staat dat Baukje Taedes is geboren op 6 mei 1744. Uit het doopboek van de Hervormde gemeente Oudega, Idzega en Sandfirden blijkt dat haar ouders Tade Murks en Geertje Goverts zijn.  

Taede Ruurds wordt in de geboorte akte door zijn vader aangeven met de naam Tade precies zo als Baukje haar vaders naam geschreven wordt bij haar inschrijving in het doop register van Sandfirden.

Taede blijft de jongste van het gezin en is bijna zeven jaar oud als zijn vader Ruurd Freerks Abma, 54 jaar oud, op 16 maart 1833 overlijdt.

Aangevers zijn Taeke Jans Westendorp, oud zeven en dertig jaren, boer op Suderburen, en Wiebren Lolkes van Wieren, oud dertig jaren, boer op Strûpenkeal, beiden buren van de overledene.

Taede is boerenzoon en groeit net buiten het dorp op aan de ’leane’. Er is nog geen school en hij  krijgt les van zijn moeder en oudere broers en zusters. Het boerenwerk is een onderdeel van zijn opvoeding en als jongste zoon zal hij later als boer op de ouderlijke boerderij komen.      

Taede Ruurds is al op 18-jarige leeftijd gekozen tot kerkvoogd. Het maakt niet uit of je Teerde of Taede schrijft hij hoort nu wel bij de mensen die iets in de melk te brokkelen hebben.

Op 12 mei 1898 wordt  Meinte Ruurds Abma geboren in Hidaard. Zijn ouders Ruurd Taedes Abma en Hesseltje Brandsma verhuizen in 1905 naar Folsgare.  Op 11 mei 1922 trouwt hij met Akke Boschma, een dochter van Feike Boschma en Willemke Rollema. Hij wordt later boer op de “Blikken pleats” en geeft de boerderij de nieuwe naam Carpe Diem. Meinte Ruurds schrijft veel stukjes, het volgende verhaal is van zijn hand. Het verhaal is, zo veel mogelijk letterlijk, naar het Nederlands vertaald, de originele Friese tekst staat onder de Friese versie van de dorpscanon.

De verste herinnering aan paarden gaat terug naar Hidaard, waar ’s ochtends het paard voor de karnmolen liep. En dat bleef ook wel eens staan en dan kwam moeder door de deur van het karnvertrek en zei: krr, krr, en de zaak liep weer. In 1905 verhuisden wij naar Folsgare  en in 1907 werd de boerderij verbouwd. Toen kwam er weer een paard voor de karnmolen, maar nu ging het om de waterbak  (400 liter) op zolder vol te pompen.

Als jongen mocht je in de vakantie met het oudste paard er tussenin rijden bij het mesten, toen je wat ouder werd, kreeg je een wat schrikachtiger dier in handen, alles onder de voorwaarde “je mag niet zo jagen”. Met twee paarden voor de maaimachine werd al een wat groter blijk van vertrouwen gegeven. Als jongeman met een vriendin in de tilbury op hoogtijdagen naar Leeuwarden of naar Gaasterland waren hoogtepunten. Soldaat worden was er ook bij. “Waar wil je dienen?” werd ons bij de keuring gevraagd. “Bij de cavalerie”,  was het antwoord.

Meinte Jelles  Abma wordt geboren  op 2 september 1930. Hij is het vijfde kind in het gezin van Jelle Ruurds Abma en Doutje Tjitses Bouma. Hij groeit op op een boerderij, net buiten Folsgare, aan het eind van de zgn.  ‘Reade Leane’

( zie ook venster:  Folsgeasterleane 15 )

Meinte gaat na de lagere school in Folsgare naar de Rehoboth-mulo in Sneek en doet vervolgens nog de  A-afdeling van de Rijks-HBS in Sneek.  Hij begint zijn carrière op de gemeentesecretarie van Sneek. Hij is, net als zijn vader die gemeenteraadslid in Wymbritseradiel is, een “wisse prater” en houdt niet van grootspraak.  Na acht maanden gaat hij naar Schoonebeek in Drenthe waar hij een jaar blijft. Daarna werkt hij ruim twee jaar in Zoelen, een dorp in de gemeente Buren, provincie Gelderland.  De volgende standplaats, voor een periode van drie jaar, is Eibergen in de  gemeente Berkelland in de Achterhoek. Vandaar verhuist hij naar Wateringen in de gemeente Westland,  weer voor drie jaar. Tussen de bedrijven door behaalt hij in de avonduren de diploma’s Gemeente Administratie en Gemeente Financiën.

Vanaf 1 juni 1960  gaat hij aan het werk in de gemeente Maartensdijk als  hoofd gemeentefinanciën en loco-secretaris.

In 1968 trouwt hij met Gijsje Berdina Johanna (Bep) de Nooij, verpleegster, uit Den Haag. Als Haagse komt ze in een puur Friese familie terecht en leert tijdens de logeerpartijen in Folsgare het Fries te verstaan. Meinte en Bep adopteren twee kinderen uit Kreta. De oudste wordt Jelle Michalis genoemd en de jongste Meinte Gerben Willem. Meinte studeert in zijn vrije tijd tussen de bedrijven door rechten in Utrecht en behaalt in oktober 1970 zijn doctoraal bestuursrecht met als hoofdvakken staats- en administratief recht.

Meinte Abma heeft ambities en met twintig jaar bestuurservaring solliciteert hij naar de burgemeesters functie in Hennaarderadeel. Hij wordt aangenomen en Meinte Abma keert met zijn gezin in 1973  terug naar Friesland. 

Wout jr. en Katinka Zijlstra, broer en zus, zijn geboren aan de Folsgeasterleane en opgegroeid aan de Tsjaerddyk.

Als kinderen van Wout Zijlstra, de sterkste man van Nederland, wordt de sport hun met de paplepel ingegoten.  Ze worden lid van atletiekvereniging Horror in Sneek. Ze maken vele trainingsuren op de baan en behalen vele successen op het allerhoogste niveau in Nederland. Beiden blonken met name uit in het kogelstoten en discuswerpen. Wout had zich daarnaast toegelegd op de meerkamp.

Zowel Katinka als Wout kreeg last van blessureleed en ze hebben daarom het besluit genomen dat het genoeg was, dat het tijd was voor iets anders. Ze trainen zelf nog wel om in goede conditie te blijven, maar geen  topsport meer.

Na het afronden van zijn VWO opleiding in Sneek, volgt Wout nu de studie Natuurwetenschap- en Innovatiemanagement aan de universiteit van Utrecht.  Vaak is hij daar niet, het grootste deel van de opleiding bestaat uit zelfstudie.

Katinka volgde een VMBO opleiding theoretisch en deed daarna een opleiding in de zorg. Ze heeft aansluitend een aantal jaren in de thuiszorg gewerkt.

Wout jr. en Katinka hun vader Wout sr. liep al een tijdje rond met het plan om een punt te zetten achter een geweldig leven in de krachtsport. In 2019 was hij al gestopt met de doordeweekse trainingsavonden. De coronacrisis ( 2020-2022) dwingt hem nu om helemaal te stoppen met de krachttrainingen in zijn boerderij. Ook de strongman-trainingen ( het omkiepen van banden, het slepen en tillen van zware gewichten en melkbussen) op zijn erf en in zijn weiland zijn voorbij.  Hij zet zijn fitnessspullen te koop en sluit voorgoed de deuren.                                                                                                                      

                            

Sjerp Gerbens en Sjoukje Willems trouwen op 31 oktober 1786 in Jorwerd.  Ze worden daar boer en boerin en in 1787 wordt Antje Sjerps geboren. In 1788 verhuizen ze naar het iets verderop gelegen dorpje Baard. Na de komst van twee dochters wordt hun zoon Willem Sjerps geboren in 1792. Na nog drie dochters, krijgen ze weer een zoon in 1802, Gerben Sjerps. Daarna volgen nog een dochter en een zoon.

Antje Sjerps trouwt in 1809 met Hielke Pieters Wiersma uit Abbega. Hielke Pieters is boerenzoon en het paar begint met de steun van Hielke Pieters zijn vader Pieter Rienks, een eigen boerenbedrijf in Abbega.

Willem Sjerps gaat, net als zijn oudste zuster, rond 1812 naar Abbega en wordt daar boerenknecht. Hij ontmoet hier Japke Pieters Boomsma, dochter van Pieter Gerrits Boomsma en Antje Freerks Bouwma,  boer op de pastorieboerderij.

Willem Sjerps en Japke Pieters trouwen in 1816 en beginnen een winkeltje in het dorp. Dit brengt te weinig op en een jaar later regelt schoonvader dat Willem Sjerps boer wordt op de kerkboerderij aan de Rige vlak bij Abbegeasterketting. In 1817 wordt Antje Willems geboren. Daarna komen er nog 7 kinderen van wie er drie jong overlijden.

In 1830 verhuist de familie Twijnstra naar Folsgare. In het dorp staan, behalve een kerk en een pastorie boerderij, nog maar vijf huizen. Aan de zuidkant van de Tsjaerddyk is een timmerbedrijf (Tsjaerddyk 42), een winkel / herberg (Tsjaerddyk 38), een slagerij (Tsjaerddyk 36 e.v),  aan de noordkant een koemelkerij (latere Tempel) en een kerkhuis.

Het gezin Twijnstra trekt in  bij  Kerst en Jacob Arjens en Willem Sjerps wordt slager van beroep. In Folsgare worden nog eens zes kinderen geboren en er overlijden twee kinderen.

Op 30 april 1847 bevalt Anneke Sytzes Osinga, echtgenote van Hilbrand Rintjes Boschma, van een zoon die Jouke wordt genoemd. Jouke Hilbrands, de een na jongste van het gezin, brengt zijn jeugd door op een boerderij aan de Tsjaerddyk onder Folsgare. Hij gaat naar de openbare lagere school in Folsgare, opgericht in 1843, krijgt les van meester Reitsma en later Nauta.Thuis leert Jouke het boerenbedrijf van zijn vader en oudere broers.

Jouke wordt op 30 april 1867 opgeroepen voor de nationale militie.Het is lotingsdag en Jouke trekt nummer 57. Een laag nummer, dat houdt in dat hij in dienst moet.

Jouke trouwt op 4 mei 1867 met Botje Rinkes Groenveld uit Heeg. Het paar gaat in Oosthem wonen waar op 17 augustus 1867 hun eerste kind Rink Joukes wordt geboren.     

Jouke Hilbrands kan geen vrijstelling van dienst krijgen maar er is een mogelijkheid om je te laten vervangen door een ‘remplaçant’. Een remplaçant is iemand die zich dat jaar niet hoeft aan te melden en dus vrijwillig dienst neemt. Van deze plaatsvervanging wordt bij notariële akte “een contract van plaatsvervanging” opgesteld.

Jouke heeft Tjeerd Deinum uit Nijland in de arm genomen om voor hem een plaatsvervanger te zoeken. Tjeerd heeft Jan Berkenbos bereid gevonden om tegen betaling de dienst van Jouke over te nemen en laat een “contract van  plaatsvervanging” opmaken:

“Op heden den zeven en twintigste juni des jaars een duizend acht honderd zeven en zestig, compareerden voor ons Ansko van der Plaats Notaris residerende te Leeuwarden:Tjeerd Deinum, koopman wonende te Nijland als bij monde gelastigde van Jouke Boschma van boerenbedrijf wonende te Oosthem, loteling voor de dienst bij de nationale militie over dezen jare in bovenstaande gemeente en al daar getrokken hebbende nummer 57 het welk tot den actieven verpligt door voltrokken huwelijk meerderjarig geworden requirant ter eenre en Jan Berkenbos, smidsknecht wonende te Sneek requireerde ter andere zijde”  

Jan Berkenbos neemt voor f 250,--  de dienst van Jouke Boschma over.

Een wandeling over de Tsjaerddyk begin 1900 vanaf nummer 48 naar 26 aan de zuidzijde en via de noordzijde terug.

Op de beginfoto staat links de woning van het hoofd van de school en rechts de school na de verbouwing in 1908.

Op de achtergrond een boerderijtje, nu Easthimmerwei 1, dat gebouwd is op de kruising van de Tsjaerddyk, Suderbuursterleane, Kerkwech en de Bredeleane (Skeender) waar Douwe Eppinga en Tjitske van der Wal met hun kinderen Marten en Trijntje in 1904 zijn komen wonen.

Als zij rond 1910 uit het raam kijken, hebben ze ruim uitzicht op de Tsjaerddyk. De Suderbuursterleane is nog een onverhard voetpad (Easthimmerwei) dat ophoudt bij het bruggetje over de Folsgaaster opvaart. Hun zoon Marten zal later timmerman worden in het dorp.

Kijkend richting Tsjaerddyk ligt links eerst de afgegraven terp ‘het tsjerke pôltsje’ waarop de pastorie stond die in 1701 is afgebroken. ( venster: De pastorie van Folsgare) Het stukje grond is eigendom van de kerk en wordt verhuurd aan Yde van de Lageweg met de bepaling dat er geen varkens gehouden mogen worden.

In het eerste huis aan de linkerzijde wonen Ruurd Rientses Abma en Johantje Martens Visser met hun kinderen. Lucas Elzinga heeft het huis rond 1878 laten bouwen. Ruurd Rientses verkoopt manufacturen maar heeft geen winkel. Hij gaat met een rugzak vol met lappen stof bij de deuren langs. 

Hiernaast staat de school met de bijbel, gebouwd in 1886. ( venster: Tweede schoolgebouw van Folsgare) Meester van der Brug is in 1904 aan school gekomen en maakt de verbouwing in 1908 mee. Er komt een tweede lokaal en dus moet er ook een tweede leerkracht komen. Dit wordt  juffrouw  Elisabeth van der Molen. 

Tussen de latere Tempel en het kerkhuis aan de noordzijde van de Tsjaerddyk is in 1832 nog een stukje onbebouwde grond.

Rond 1848 bouwt timmerman Johannes Paulus Spiering een huis op dit kleine perceel. Het pand komt niet aan de weg te staan maar krijgt een klein voortuintje, waar hij twee lindebomen plant als zonwering.

Johannes Spiering en zijn vrouw Trijntje Harmens Dijkstra gaan met hun zoon Paulus Johannes in het huis wonen. Timmerman Spiering overlijdt in 1849.

Pieter Willems Twijnstra neemt de timmerzaak  van Spiering ( nu Tsjaerddyk 44) over. Trijntje Harmens verkoopt het huis en verhuist in 1851 met haar zoon naar Oosthem. Het huis wordt verhuurd. In 1855 komt Grietje Sipkes Bleeker, sinds 1846 weduwe van Meinte Klases Zijlstra, er met haar twee kinderen Klaas en Sytske wonen. In 1860 komt het huis in de verkoop.

Het pand wordt gekocht door Klaas Gerrits van der Meer. Hij verkoopt de woning weer in 1861 aan Durk Okkes Baarda, die er per 12 mei 1862 over kan beschikken. Durk is op 4 mei 1861 getrouwd met Fedtje Fokkes van der Meer. Durk en Fedttje krijgen in Folsgare twee zoons, Fokke en Okke. Fokke wordt al op jonge leeftijd schoenmakersknecht bij Douwe Lucas Elsinga. Hij wordt later schoenmaker in Itens en trouwt in 1887 met Trijntje Eisma. Het paar keert voor korte tijd terug naar Folsgare. Fokke heeft dan een schoenmakersknecht nodig.

Okke gaat al jong mee naar de boerderij en wordt net als zijn vader boerenknecht. In 1893 verkoopt Durk Okkes het huis aan Taede Ruurds Abma ( boer op Carpe Diem, Folsgeasterleane 4).

Durk en Fedttje verhuizen naar Spannum, waar Durk Okkes in 1897 overlijdt.

De kerktoren van Folsgare staat al eeuwen als baken in het dorp. Boven in deze toren hangt sinds 1535 een klok die onverstoorbaar zijn werk blijft doen.

Op de bovenrand van de klok staat het volgende geschreven:

Jhezus Maria Johannes Gheert van Wou ende Johan ter Steghe goten

mij toen men schreef 15 ende 35 daer bij.

De klok is in 1535 gegoten door Geert van Wou en Johan ter Steghe. Geert van Wou is de zoon van de beroemde klokkengieter met de gelijknamige naam uit Kampen.  Geert van Wou sr.( 1450 – 1527) wordt beschouwd als de belangrijkste klokkengieter die Europa gekend heeft.

In die tijd werd een klok vaak nog ter plekke gegoten. De wegen waren te slecht en te onveilig om een klok te vervoeren. Men wilde bovendien een oogje in het zeil houden op de samenstelling van het brons. De plek waar de klok werd gemaakt, was meestal op het kerkhof of in een ruimte onder de toren.

Het luiden van de klok kan opgedeeld worden in het tijdluiden, het zondagsluiden en het luiden bij bijzondere gebeurtenissen zoals bij overlijden, gevaar, rouw etc.

Het tijdluiden is het driemaal daags luiden van de klok. Dat gebeurt ‘s ochtends aan het begin van de werkdag, vervolgens om twaalf uur voor de middagpauze en tenslotte ’s avonds aan het einde van de werkdag.

In deze tijd zijn er nog geen horloges en is dit luiden voor de mensen het houvast gedurende de dag. Bij de middagklok van twaalf uur weten de arbeiders op het land dat het schafttijd is, de moeders zetten het eten op tafel, de kinderen mogen uit school.

De koster ging driemaal daags naar de toren om de klok te luiden. In het kerkarchief vinden we dat Here Jentjes wordt betaald voor een “jaar  klockluiden”. Hiervoor krijgt hij 7 carolusgulden. Jentjes heeft dit betaalde luiden gedaan van 1743 tot 1755. Daarna wordt het klokluiden niet meer specifiek genoemd. Het luiden hoort bij de vele werkzaamheden die een koster geacht wordt te verrichten.

Het tijdluiden is in Folsgare gestopt met de komst van het elektronisch luiden van de klok ( 1947)

Na de 2e W.O, bestaat Folsgare nog steeds uit één straat, de Tsjaerddyk, die soms ook de Buorren wordt genoemd. Aan deze straat staan de kerk, de school, de pastorieboerderij en zestien, meest oudere, woningen. Het dorp heeft echter behoefte aan nieuwe woningen want huurwoningen zijn er bijna niet meer. De Tempel is afgebroken en de woningen aan het Streekje zijn oud. Van de twee huurwoningen van de kerk is het huis aan de noordzijde verkocht en het huis aan de zuidzijde van de Tsjaerddyk is oud en erg klein.

Dorpsbelang is er druk mee om nieuwbouw te realiseren. In 1948 is het zover dat er aan de noordzijde van de Tsjaerddyk, naast het voormalige kerkhuis, tegenover het huis van aannemer Marten Eppinga, twee blokjes van twee onder één kap woningen gebouwd zullen worden.

Vanuit zijn woonkamer kan Eppinga volgen hoe de bouw van de woningen door Feenstra uit Nijland vordert. Dat gaat niet  zonder problemen. Als tijdens de bouw een zware storm over het dorp trekt, liggen de kajuiten van de nieuwbouw op straat. Ondanks de tegenslag worden de sociale huurwoningen in 1949 opgeleverd. Ze krijgen de nummers  Folsgare 10, 9, 8 en 7.

Deze nummers worden in 1974 omgezet in Tsjaerddyk 33,  35,  37 en 39 .

De woningen worden in het begin gebruikt als arbeiderswoningen voor de boeren in en rond Folsgare.

In september 1949 verhuizen Hendrik Johannes Oppenhuizen en Annigje Tjalsma met hun vijf kinderen  vanuit  Oosthem naar het eerste nieuwbouwhuis in Folsgare gezien vanaf Nijland, nummer 33. Hendrik werkt bij Hessel Boschma op Walma State.

 Strûpenkeal is een terp vlakbij Folsgare. Vanaf het viaduct over de A7 bij de afslag Sneek komend uit de richting van Bolsward, is een kronkelend restant van de oude molensloot te zien en rechts staat een terp in het landschap, omringd door bomen. Het is een voor deze regio zeer hoge terp,  ruim 3 meter. Voor velen een onbekend, maar tegelijkertijd uniek monument.

Voordat de terp werd aangelegd, is er al bewoning op deze plek geweest. Tussen vondsten in de terpzool van de terp kwamen scherven uit de late ijzertijd / begin romeinse tijd tevoorschijn, samen met enkele tientallen brokken ruwijzer dat wolf wordt genoemd. Deze wolf is geproduceerd in  laagovens die gevuld werden met ijzeroer wat in ruime mate voorhanden was in en langs de Ald Rien of Groote Rijn. Voor de mensen die zich hier ruim twee eeuwen voor het begin van de jaartelling vestigden, zal de aanwezigheid van grote hoeveelheden ijzeroer een beslissende factor zijn geweest. Vondsten van Romeinse munten ten noorden van de terp geven aan dat de bewoners  contact hebben gehad met de buitenwereld.

Er zijn rond Strûpenkeal meerdere veenterpen gevonden, wat aangeeft dat het een voor die periode dichtbevolkt gebied is geweest.

Door een klimaatverandering kort na het begin van de jaartelling stijgt het zeewaterpeil en worden die vroege bewoners van huis en haard verdreven. Op en rond de originele terp worden nog steeds aardewerk scherven teruggevonden uit die periode.

Rond de 8e eeuw komen mensen met hun bootjes de Ald Rien of  Groote Rijn afzakken, die zich gaan vestigen op de terp. Ze bouwen aan het water een nieuw onderkomen. Bij het graven naar zoet water vonden ze scherven onder een dikke kleilaag. Zo ontdekten zij dat ze niet de eerste bewoners waren.

De kleine terp groeit gestaag uit naar een grote en hoge terp die uiteindelijk ongeveer een oppervlakte zal krijgen van zeven pondemaat.

Er zijn nog geen dijken, de mensen wonen  met hun vee in deze tijd van vele overstromingen hoog en droog op de terp. Het voordeel van de overstromingen is, dat het zeewater zout achter laat in het veen. Zout is in die tijd een zeer waardevol artikel. Het winnen van zout uit het veen wordt zelnering genoemd. Het veen met zout wordt uitgegraven en verbrand in een speciale oven. De overgebleven as wordt vermengd met water en weer uitgekookt tot het zout overblijft. Dit eindproduct wordt gebruikt voor eigen gebruik of als betaalmiddel.

 

In 1859 wordt door de kerkvoogdij de bouw van het nieuwe kerkhuis aan de Tsjaerddyk opgedragen aan timmerman Pieter Willems Twijnstra uit het dorp. Het huis komt  tussen de winkels van Epeus Couperus en Sjirk Annes Cnossen te staan. Eind 1859,  als het huis is opgeleverd, stuurt Pieter Willems de rekening naar de kerkvoogdij met een bedrag van fl 555,56. De rekening wordt betaald met de opbrengst van een partij terpaarde.

Het nieuwe huis is een stuk kleiner dan het kerkhuis aan de noordzijde van de Tsjaerddyk. Dit blijkt ook uit de huurprijs. Die van het kerkhuis noord is in 1860 fl. 45,- en van het huis aan de zuidkant fl.25, - De eerste huurder van het nieuwe kerkhuis is Grietje Sipkes Bleeker, weduwe van Meinte Klazes Zijlstra, die er samen met haar dochter Sytske gaat wonen. Sytske woont er met haar moeder tot haar huwelijk in 1869 met Willem Wieringa die schipper is in Loënga. Na hun trouwen gaan ze in Sneek wonen en Sytske raakt al snel zwanger. Als ze acht maanden zwanger is, overlijdt Willem na een kort ziekbed op 20 maart 1870. Een maand later, op 28 april 1870, wordt Pieter Willem geboren. Sytske is weduwe, met een baby, zonder inkomen, in een voor haar vreemde omgeving. Ze zegt de huur op en begin juli 1870 komt ze terug in Folsgare en trekt met Pieter Willem bij haar moeder in. Haar moeder is koopman van beroep en Sytske wordt naaister om een inkomen te krijgen. Pieter Willem wordt door zijn moeder onderwezen in het vak dat ze zelf uitoefent en hij wordt later dan ook kleermaker van beroep. In juni 1882 overlijdt Grietje Sipkes Bleeker. Ze is dan 77 jaar. Sytske woont daarna samen met haar zoon Pieter Willem in het kerkhuis. Sytske hertrouwt in 1884 met Douwe Feenstra en in 1885 verhuist het gezin naar Nijland.

 

 

 

Vroeger stonden er in het gebied ten oosten van Folsgare tot aan Sneek veel boerderijen die door voetpaden met elkaar verbonden waren. Omdat deze voetpaden een groot gedeelte van het jaar onbegaanbaar waren, ging het vervoer over water. De meeste boerderijen zijn verdwenen en het gebied is grotendeels bedrijventerrein geworden. Er zijn nieuwe wegen aangelegd en in plaats van paarden en karren suizen er nu dagelijks duizenden auto’s over de aangrenzende snelweg.

Maar nog niet alles is verdwenen. Eenzaam staat er nog één boerderij als een herinnering aan vroegere tijden. Deze boerderij draagt de naam “Carpe Diem”. Er wordt niet meer geboerd, maar de boerderij heeft tot op de dag van vandaag de uitstraling van een trots verleden.

De boerderij kent een lange historie. Uit de archieven weten we dat op deze plek al heel lang geboerd wordt. In 1511 woonde hier een Broer Hottyaz. In 1778 is de boerderij eigendom van Johannes Hendriks en wordt gehuurd door Heere Cornelis. In 1786 laat Johannes Hendriks er een nieuwe boerderij neerzetten en hij zet in 1787 de volgende advertentie in de LC:

De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 11 December ’s Namiddags om één uur in de Witte Arend te Sneek by strijkgeld verkopen.

Een Stemdragende ZATHE en LANDEN, met een Nieuwgebouwde Huizinge en Schuure gelegen te Folsgare, groot over het geheel 61 en drie vierde Pondematen, alle beste griedlanden belast met 25 floreen, te huur doende boven alle lasten 330 Gl. by Heere Cornelis bewoond, Petry en May 1797 vry van Huur.

 

 

Op 25 december 1778 wordt in Hidaard Ruurd Freerks geboren, het negende kind van Freerk Murks Abma en Gerritje Roelofs. Ruurd Freerks  leert onder het toeziend oog van zijn oudere broers en zussen het boerenbedrijf thuis op de boerderij. Hij ontwikkelt zich tot een goede boer en heeft oog voor de samenleving. Aangezien hij het negende kind is, is de kans vrij klein dat hij boer zal worden op de ouderlijke pleats.

Echter, Ruurd Freerks leert  Hiltje Klazes Wiersma. ( geb. 26 februari 1781) uit Folsgare  kennen. Haar ouders  Claes Harmens en Baukje Teades wonen op een boerderij aan de Folsgeasterleane no 2, te zien op de de kaart van Eekhoff (1850) Het is een bescheiden boerderij met 35 pondemaat land er omheen. Via de opvaart vanaf de Ald Rien is de boerderij goed bereikbaar Claes Harmens en Baukje Teades zijn er erg mee ingenomen dat hun enige dochter thuis komt met boerenzoon Ruurd Freeks. Het stel trouwt op 25 oktober 1801

Zijn buurman Douwe Harmens boert op een boerderij (Strûpenkeal) ten zuiden van Ruurd Freerks.  Deze is ook 35 pondemaat groot en de boerderij ligt prachtig boven op een grote terp tegen de Ald Rien. De boerderij komt in de verkoop omdat één van de eigenaren is overleden.

Ruurd Freeks en Hiltje besluiten om de boerderij te kopen. Douwe Harmens blijft daar voorlopig blijven wonen tot de kinderen van Ruurd Freerks en Hiltje groot zijn. Hun gezin wordt uitgebreid met nog 2 kinderen. In 1811 overlijdt dochter Baukjen ( 6 jaar). In de jaren daarna worden nog drie kinderen geboren.

Oudste dochter Gerritje Ruurds trouwt in 1820.  Ruurd en Hiltje krijgen daarna nog 2 kinderen.

 

.

 

 

Midden 19e eeuw stond aan de Tsjaerddyk een huis dat in de volksmond “de Tempel” werd genoemd. Het huis kreeg waarschijnlijk deze naam, omdat er op een klein oppervlak zoveel mensen woonden. In dit venster wordt de historie van het gebouw en zijn bewoners beschreven.

 

In 1751 trouwt timmerman Edger Scheltes uit IJsbrechtum met een meisje uit Folsgare, Ymkje Freerks. Het stel gaat in Folsgare wonen ( Tsjaerddyk 42). Edger timmert veel voor de kerk. Dat is terug te vinden in het kerkarchief als hij reparaties heeft uitgevoerd.  In 1783 komt Edger  te overlijden en volgens het kerkarchief volgt zijn jongste zoon Freek hem op als timmerman. Tot  het jaar 1791 wordt hij regelmatig genoemd bij kerkreparaties.  

 

De oudste zoon Schelte Edgers is boer en heeft een koemelkerij  op de Tsjaerddyk. Zijn bedrijf omvat de huidige huisnummers 41-47. Schelte  blijft vrijgezel,  maar  woont niet alleen. Hij heeft een huishoudster, Pietje Baukes, afkomstig uit Hennaard. Haar ouders zijn Bauke Sybes en Hiltje Jans. Pietje haar vader is kuiper in Hennaard. 

In 1811, als iedereen van Napoleon een achternaam moet aannemen, noemt hij zich daarom ook Kuipers. Ook Schelte moet in 1811 een achternaam kiezen. Hij kiest voor de naam Dijkstra, waarschijnlijk omdat hij aan de Tsjaerddyk woont.

 

Behalve van de koemelkerij op de Tsjaerddyk nr 41-47, is Schelte Edgers ook eigenaar van de winkel annex timmerzaak op  Tsjaerddyk nr. 42 en het perceel daarnaast. Dit perceel, nu Tsjaerddyk nr. 38-40, wordt als moestuin gebruikt.

 

In 1818 overlijdt Schelte op 65 jarige leeftijd. Hij heeft blijkbaar een goede en warme band met zijn huishoudster Pietje Kuipers gekregen, want al zijn bezittingen gaan naar Pietje Kuipers.

Zij krijgt niet alleen het onroerend goed. Pietje erft ook een voor die tijd fors bedrag aan geld. Pietje Baukes Kuipers is van huishoudster nu boerin geworden en is blijkbaar daarmee ook een stuk aantrekkelijker op de huwelijksmarkt. In 1820 trouwt Pietje op 44 jarige leeftijd met de veel jongere Hendrik Uiltjes Hoekstra uit Terherne. Hendrik is pas 29 jaar en als zoon van een schipper zal hij niet erg rijk zijn. Hij vindt in Pietje een goede partij.

 

 

De kerk in Folsgare is genoemd naar de heilige Laurentius. Deze heilige was diaken bij paus Sixtus II en had de zorg  over  de vondelingen, armen en wezen. Kerken die genoemd zijn naar deze heilige, hebben vaak een hoge ouderdom.

De paus werd op 6 augustus van het jaar 258 gevangengenomen en onthoofd. Laurentius kon eerst nog ontkomen. Hij nam al het geld mee en verdeelde dat onder de armen. Kort daarna werd ook hij gepakt. Omdat de Romeins keizer Valerianus geldgebrek had, werd Laurentius uitgehoord. Toen bleek dat hij al het pauselijke geld had weggegeven, werd de keizer woedend. Hij liet Laurentius bewerken met gloeiende staven. Die liet echter niets los. Daarom werd hij op een rooster gelegd, waaronder een vuur werd opgestookt. Na enige tijd - zo wil althans de legende - riep Laurentius: ,,Keere mij om, er is slechts één zijde gaar!’’

Eind 18e eeuw is de kerk, gebouwd rond 1532, bouwvallig geworden en de onderhoudskosten nemen toe. Het gebouw is bovendien te klein geworden om alle kerkgangers altijd een plaats te kunnen geven. Het wordt tijd voor een nieuwe en grotere kerk.

In 1769 nodigen de kerkvoogden van Folsgare een predikant uit om met hem ideeën uit te wisselen hoe de nieuwe kerk er uit zou moeten  zien. Via het toegangsbruggetje over de gracht gaan ze door de zuidingang, de manneningang, naar binnen.

Het eerste advies is dat de vrouweningang aan de noordzijde, die niet meer wordt gebruikt, kan vervallen. Dan staan ze in het midden van de kerk stil bij de preekstoel, die volgens de predikant beter achter in de kerk kan komen op de plek waar nu de graftombes van de Hobbe Zyarda en zijn vrouw Foeckel van Roorda staan. Als ze weer buiten staan en naar de toren kijken die in een zeer slechte staat verkeerd, adviseert de predikant om deze te vervangen door een slanke toren met spits.

 

Timmerman Johannes Paulus Spiering uit Folsgare bouwt rond 1842 een dubbele woning naast de winkel van Sjerp Piersma (Tsjaerddyk 36). De woningen zijn niet even groot, woning a) is een starterswoning en woning b) een ééngezinswoning. De bleek, het stalt, de regenwaterbak, het secreet en de asbak achter de woningen zijn voor gezamenlijk gebruik.

 Als de bouw in 1842 gereed is melden Murk Lykles Postma, boerenarbeider, en Stijntje ten Kate zich voor de ééngezinswoning.  Zij  zijn getrouwd 1838 getrouwd. Op 12 mei 1862 verhuizen ze naar Oosthem.

 Gerrit Willems Twijnstra en Anke Joukes Boschma worden de volgende bewoners. Na het overlijden van Anke Joukes in 1869 neemt Afke Hoogma als inwonende dienstmeid de zorg voor het gezin over. In 1870 verhuizen ze naar het nieuwgebouwde huis naast de Tempel (Tsjaerddyk 47).

 Theunis Smeding en Aaltje Couperus betrekken daarna de woning. Aaltje is de dochter van Epeus Couperus, winkelier op Tsjaerddyk 38.

 Zytse Asses Vierstra is de eerste bewoner van de starterswoning. Hij is vrijgezel en werkt bij de boer. In 1851 trouwt hij met Johanna Haitsma. In 1857 verhuizen Zytse en Johanna met hun kinderen naar Oosthem.

 De volgende bewoners zijn Pieter Gerrits Oppenhuizen en Trijntje Klazes Breeuwsma, dochter van Klaas Feddes Breeuwsma, boer in Folsgare (nu Wallemadyk). Ze zijn in 1857 getrouwd en dit is hun eerste woning. In 1859 verhuizen ze naar Wolsum.

 Wytse Jelles de Boer en Janke Bergsma komen nu in de woning.  Op 16 mei 1862 overlijdt Wytse Jelles, Janke bevalt tien dagen later van een dochtertje. Janke verhuist met haar kindje naar Oosthem.

 Vervolgens woont Jouke Osinga gedurende een jaar in de woning.

Janke is in 1864 hertrouwd met Folkert Jonkmans en samen met Folkert keert ze terug naar de woning aan de Tsjaerddyk. Met 3 kinderen verhuist het stel in 1873 naar Harlingen.

 Andries Smeding en Grietje van der Zee wonen na hun huwelijk in 1873 in de woning.  Het pand wordt in 1875 door Epeus Couperus te koop gezet. Andries Smeding woont op dat moment  in de starterswoning, zijn broer Theunis in de ééngezinswoning. Het pand wordt gekocht door Douwe Feenstra.

 

Geboren te Amsterdam 5 mei 1916 – overleden te Auschwitz 19 november 1942

Betty is geboren in een Joods gezin. Vader was vermoedelijk een diamantslijper. Ze had drie broers. Betty was een vriendelijk meisje, dat van pianospelen hield. Betty was 23 jaar toen ze Wouter Glashouwer uit Woudsend leerde kennen. Wouter was in 1939 opgeroepen voor militaire dienst en gedetacheerd bij een regiment Huzaren in Amsterdam.

Wouter en Betty trouwden op 11 februari 1942 te Amsterdam. Ze gingen, met haar piano, inwonen bij de familie Glashouwer hier op de hoek. Het huis staat er niet meer. Wouter werkte bij boer Okma en Betty deed het huishouden. Zij vertoonde zich regelmatig op straat met jodenster.

In november 1942 kwam politie Attema aan de deur en vertelde Betty dat hij ze over een half uurtje op zou komen halen om naar Sneek te brengen, omdat ze een jodin was. Vluchten of onderduiken kwam bij Betty niet op, alhoewel dat wel gekund had. Betty dacht misschien, ik ben met een niet-jood getrouwd, ik zal wel gauw weer thuis zijn. Toen Attema voor de tweede keer kwam, stond Betty tot zijn verbazing al klaar met haar koffer. Attema kon niet anders dan haar te begeleiden naar Sneek.

Betty zou haar man Wouter nooit meer terugzien. Op 16 november werd zij op transport gesteld naar Auschwitz, waar ze bij aankomst direct om het leven werd gebracht. Slechts 9 maanden was Wouter met Betty getrouwd. Pas op 5 november 1950 werd het overlijden van Betty in het bevolkingsregister ingeschreven. Wouter is later hertrouwd, ging bij Philips werken en overleed op 51-jarige leeftijd.

Ook Betty`s ouders en haar broers ondergingen hetzelfde lot.

Op deze plek zijn in 1933 Albert en zijn vrouw Foukje Brink een bakkerij annex winkel begonnen. Op huisnr. 11 staat inmiddels een andere woning. “Altijd die heerlijke geur, vooral als er suikerbrood werd gebakken", herinnert een buurvrouw zich. Doordeweeks werden de bestellingen voor `bûtenùt` aan huis gebracht door zoon Hyltje. De inwoners in het `doarp` moesten het brood zelf halen, maar kregen dan wel als beloning een stuk `koarstekoeke` mee. Dit was een soort kruidkoek, waar de bakker de kanten van afsneed om weg te geven aan de klanten. Het werd daarom ook wel `kantkoek` genoemd.

De winkel en bakkerij waren het kloppend hart van het dorp. Albert en Foukje waren echte dorpsmensen en stonden altijd klaar voor de mensen van het dorp. Zo heeft Albert Brink zich ook vele jaren ingezet als voorzitter van Plaatselijk Belang. De bakkerij was ook een soort `doarpsromte`: met sinterklaas kon men sjoelen en ballengooien in de bakkerij. Deze traditie wordt nog steeds voortgezet, alleen is de plek veranderd.

Bakker Brink kreeg als eerste een telefoon. Als je wilde bellen kon je daar terecht, of de bakker kwam bij je langs als er een bericht voor je was. Je wist toen niet beter, zo was je opgegroeid en het werkte prima. Het huis bestond uit behalve de bakkerij, een woonkamer, een woonkeuken, een slaapkamer en een winkel. De kinderen sliepen boven op zolder.

De oven van de bakkerij werd in de beginperiode verwarmd door het verbranden van takken en turf. Later werd de oven verwarmd door middel van een oliebrander. De olie daarvoor werd opgeslagen in olievaten achter de bakkerij. In de oorlogsjaren was de bakkerij verduisterd en leerden onderduikers de dorpsbewoners schaken.

 

In een agrarische omgeving viel altijd wel wat te repareren of te bouwen. Wat kapot was werd niet weggegooid of afgebroken, maar hersteld. Zo ging dat en als de portemonnee het toeliet, maakten de bewoners gebruik van Timmerbedrijf Riemersma. Op huisnr. 16 staat nog steeds de woning. De werkplaats en de winkel waren erachter, tot het bedrijf in 1980 werd beëindigd. Grootvader Sjoerd is het bedrijf begonnen en zijn zonen Ids en Lieuwe hebben in 1937 het stokje overgenomen. Zij werden bijgestaan door een aantal knechten. Begin 1970 ontdekten de eerste watersporters het dorp en werden door het timmerbedrijf verschillende kleine woningen en boerderijen verbouwd tot  recreatiewoningen. 

Elk jaar was er in de winterperiode een zanguitvoering van Us Lyts Doarpke (ULD) in de oude school en daarna het opvoeren van een toneelstuk. De podiumopbouw werd geheel belangeloos verzorgd door Ids Riemersma. Dat waren ontzettend leuke avonden, aldus bewoners die dit nog hebben meegemaakt!  

Ook vermeldenswaardig is dat Ids Riemersma het probleem van de kerkklok destijds heeft opgelost. De klok wordt namelijk sinds jaar en dag aangestuurd door een prachtig mechanisch uurwerk uit 1575. Het staat op de zolder van de voorkerk. Een tijd lang heeft de klok niet kunnen slaan en was het stil in het dorp. Ids ontdekte dat het uurwerk uit het lood stond waardoor het uurwerk ging `aanlopen` en uiteindelijk helemaal stopte. Het is mede aan hem te danken dat we de mooie klank op elk heel en half uur weer kunnen horen.

Het kerkje dateert uit 1770 en staat op de plek van een vorige kerk uit de Middeleeuwse tijd. Het eenvoudige kerkje is relatief jong (ongeveer 250 jaar) vergeleken met veel andere hervormde kerken in Fryslân. De kerk van Goingarijp valt onder de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Waarom in 1770 het oudere kerkgebouw werd vervangen, is niet bekend. Op een tekening, gemaakt in 1723 door Stellingwerf, ziet het kerkje er niet bouwvallig uit. De Hervormde Gemeente van Goingarijp vormde samen met het drie kilometer verderop gelegen dorp Broek een gecombineerde kerkelijke gemeente. De dorpen deelden de predikant. 

Tot in de twintigste eeuw werd de dominee van het ene dorp naar het andere dorp geroeid. Dat was een hele opgave, zowel voor de roeiers als voor de dominee zelf, vooral als het slecht weer was. Boven de ingang aan de zuidzijde van de kerk is een steen ingemetseld waarop te lezen staat: `De eerste steen deser Nieuwe kerke was gelegd door Frans Julius Johan van Eisinga aet 18 Kleinzoon van de heer Grietman Vegelin van Claerbergen`. De kerk heeft zes gebrandschilderde ramen, gemaakt door Ype Staak, een 18e eeuwse glazenier uit Sneek.

Dat deze ramen in goede staat bewaard zijn gebleven, zegt vermoedelijk iets over de moeilijke bereikbaarheid van Goingarijp in de 18e eeuw. Aan de westzijde staat de markante klokkenstoel. Daarin hangt de Salvatorklok die in 1527 is gegoten door Gerhardus van Wou uit Kampen, een van de bekendste klokkengieters uit de late middeleeuwen. Met een gewicht van 1135 kg is het de zwaarste klok in een klokkenstoel in Friesland. Het luiden van de klok was van belang voor de arbeiders als sein om op te staan en naar het land te gaan of om te gaan eten. Maar ook bij hoog water werd de klok ter waarschuwing gebruikt.

Vroeger was het luiden de taak van de schoolmeester, die er in 1834 nog 20 gulden per jaar mee verdiende. Momenteel wordt het uurwerk twee keer per dag opgewonden door vrijwilligers. Vandaag de dag wordt de klok nog geluid ter aankondiging van de kerkdiensten, bruiloften en begrafenissen. Elke oudejaarsdag komen dorpsbewoners bij elkaar rondom de klokkenstoel om beurtelings hangend aan het touw het oude jaar uit te luiden. Als je op het juiste tijdstip rond de kerk wandelt, is de klok op de hele en halve uren te horen met zijn mooie vérdragende klank.

 

 

Bij het sluisje van Goingarijp wacht een prachtig panorama: de Goingarijpster Poelen en verderop de Lytse en de Greate Griene (het kleine en het grote groenland). En dáárachter ligt het Sneekermeer. De sluis is een onderdeel van de Nieuwe Slachtedijk, die stamt uit 1882. Voor die tijd liepen de landerijen regelmatig onder water. Tijdens het 100-jarige bestaan - in 1982 - werd de sluis vernieuwd en tegelijkertijd verbreed. 

Het merengebied is ontstaan in de middeleeuwen, deels als gevolg van de ontginning van het veen, een proces dat eeuwen heeft geduurd. In een deel van de Goingarijpster Poelen werd zoute turf gewonnen.  Dit deel van het merengebied heet dan ook de Zoutpoel (richting Terherne). De stroken tussen de veengaten werden door water en wind weggeslagen en zo zijn het meer en de poelen steeds groter geworden. 

Het Sneekermeergebied maakt deel uit van het Natura 2000-gebied. Het bekendste eiland, genaamd Kolmeersland, is het Starteiland. Vanaf hier wordt elk jaar in augustus het grootste zeilevenement van Europa georganiseerd: De Sneekweek! Dan wemelt het er van de bootjes, soms zijn het er meer dan 1000 geweest. Dit is ook één van de locaties van het traditionele `skûtsjesilen`, wedstrijdzeilen met de oude vrachtschepen, platbodems, die aan het begin van de vorige eeuw werden gebouwd om turf, mest en andere lading tot bij de boerderijen te brengen.

Met de wedstrijden in de rustige vaarperiodes konden de broodschippers een extra centje verdienen en werd de hele huisraad uit het skûtsje gehaald en tijdelijk op de kant gezet. Liefhebbers van de zeilsport, maar ook duizenden feestgangers komen elk jaar op beide watersportevenementen af.

==================UIT Vrij veld===========

Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier)

Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders.

 

Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling.

De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig.

De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen.

De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden.

Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “.

Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette.

Afgravingen

Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant.

 Op het bordje op de foto van de Berltsumerdyk stond de waarschuwing "pas op voor de trein ". Hierlangs liep een spoorlijntje van de Slappeterpsterdyk naar de Menaldumervaart waarmee afgegraven terpaarde naar een schip werd vervoerd.

Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde

De Hege Wier,

De Hege Wier is te vinden aan de Zandweg ( Sanwei )te Menaam.

De oudste vermelding van de Hege Wier dateert uit 1640.

In 1640 komen we jonker Keimpe van Donia op de Hemmemastins te Bessum als eigenaar tegen en is Sjoerd Ebles de pachter.

Zestig jaar later, in 1700, is de gravin Carelson eigenaresse en Bauke Jarigs pachter. Bauke is pachter van de sate, met een oppervlakte van ruim 39 pondemaat.

Nog in 1832 en 1850 zien we op de kadastrale kaarten dat naast de wier een boerderij lag. Zowel de boerderij als de wier hadden elk een eigen gracht, overeenkomstig het aangetroffen patroon bij andere stinzen en stinswieren.

Het buurtschap Coutum is een buurtschap met vijf tot tien boerderijen, dat ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd wordt. De Hege Wier bestaat nog steeds en ligt op een heringericht terrein aan de Zandweg.

Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld.

In 2012 zijn er bij het terponderzoek in de terp bij de voormalige Kooipleats aan de Rijksstraatweg vondsten gedaan uit de Late IJzertijd en de vroege Middeleeuwen.

 

 

Bronnen: Skiednis fan Menameradiel en Stads en Dorpskroniek.

Tekst : P.N.Noomen

De website Hisgis

Met dank aan Klaas Berkenpas ==================UIT Vrij veld===========

Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier)

Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders. Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling.

De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig.

De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen.

De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden.

Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “.

Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette.

Afgravingen

Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant.

Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde

 

De Hege Wier,

 

 

 

Aan de Sanwei tussen Menaldum en Beetgum ligt een hoge heuvel.

Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld.

==========Uit vrij veld==============

  Gemeentehuis

 

Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit. 

 

Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt.

De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.

 

 

Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  gemeentehuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma. 

 Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum. 

In 1860 is hij gardenier in Wier. 

Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824). 

Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd.

Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken. 

 

 

 

  

 

==========Uit vrij veld==============

  Gemeentehuis

 

Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit. 

 

Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt.

De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.

 

 

Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  stadhuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma. 

 

Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum. 

In 1860 is hij gardenier in Wier. 

Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824). 

Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd.

Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken. 

 

 

 

  

 

==================UIT Vrij veld===========

Gralda state

Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf.

Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend.

Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn.

Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State.

In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot.

Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum.

In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar.

In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens de “tegenwoordige staat “ vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal.

 

Klaas Posthuma , een schilder die in Menaldum heeft gewoond heeft diverse Friese states en stinzen geschilderd , zo ook Gralda State.

Bronnen:

Tekening ; J.Stellingwerf

Tekst: Jan Leemburg

Schilderij ; Klaas Posthuma

“Tegenwoordige staat van Friesland “

“Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema

“Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma

==================UIT Vrij veld===========

Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf. Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend.

 Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn.

Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State.

In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot.

Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum.

In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar.

In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens d “tegenwoordige staat “vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal.

Bronnen:

Tekening ; J.Stellingwerf

Tekst: Jan Leemburg

“Tegenwoordige staat van Friesland “

“Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema

“Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma

=============uit vrij veld=========

Stinzen rondom Menaldum

 

 * Fleringa of Galema

Op het  kaartje uit de Schotanus atlas van 1718 is te zien dat er op deze plaats een “Edele Stins “ stond. Het “Teikens “overzicht wat hier bij hoort geeft dit ook aan. Wat opvalt dat op het overzichtskaartje hier boven van de Kadaster Tijdreis in 1850 Fleringa wordt aangegeven op een andere locatie.

 

 

 

In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.

In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.

 

De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal. 

Er is een bouwvergunning bewaard uit 1925. Toen heeft de eigenaar mej. A.V. Bieruma Oosting te Oranjewoud de oude ‘voorhuizinge’ van de boerderij laten afbreken en een nieuw voorhuis laten bouwen. Architect was J. Brouwer en de bouwer. S. Zondervan uit Menaldum.

De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot. 

De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen V 04 )

 

 

Op de foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer. 

Bronnen:

Tekst: Jan Leemburg en Piet Boerrigter

Website van Menaldum

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972

“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen

Schotanus atlas

HISGIS website Fryske Academy

 

  *  Wuytze state

 

Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.

Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.

In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten. 

 

Bronnen;

P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009

 

  *  Epinga state ( Epingahuys (Menaldum FC62))

Epinga-state was nog in de 16de eeuw een belangrijke eigenerfde state. Hij lag op de terp Epinga-terp (1543) en had zwaanrecht (1529). D.J. van der Meer identificeerde hem met de sate FC62. Eerst recent werd ontdekt dat de Lidlumer kronikeur Sibrandus Leo dit huis bedoeld zal hebben, toen hij een familie Van Epingahuys noemde als stichters van Klooster Anjum (13de eeuw) en kloosterlingen in Lidlum. 

 

   *  De Hege Wier te Coutum aan de Zandweg (Menaldum FC3, SC5)

De nog bestaande Hege Wier ligt op een heringericht terrein. In 1832 en 1850 lag naast de wier nog een boerderij. Volgens het ook bij andere stinzen en stinswieren aangetroffen patroon hadden boerderij en wier elk een eigen gracht. 

 

Plan XXVII . Menaldum (Fr.) . Binnende omgrachting ten noordenvan de eveneens omgrachte boerderij bevindt zich nog altijd een "hoge wier " als overblijfsel van een stinsheuveltje.

Dit kaartje en de omschrijvingkomt uit het boek van H.Halbertsma ( Terpen tussen Vlie en Eems )

De Hege Wier ligt aan de Zandweg in de uit vijf à tien boerderijen bestaande buurschap Coutum, ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd In 1640 was jonker Keimpe van Donia op Hemmemastate te Bessum eigenaar, Sjoerd Ebles de pachter. In 1700 was de gravin Carelson eigenaresse, Bauke Jarigs pachter. De sate was toen ruim 39 pondemaat groot.

 

  *  Hemmema te Bessum of Donia (Menaldum FC1, SC1)

De eerste maal dat Hemmema te Bessum onder Menaldum, maar vlakbij Beetgum gelegen,(Er werd als grap gezegd dat als de toren van Beetgum omvalt ,ligt hij in Menaldum) ,  wordt genoemd, is in de huwelijkse voorwaarden van Hannyke, een bastaardzoon van Ritzke Jelmera van Ameland, en Thiede, de dochter van Doekka Hemmema, in 1439. Doeke Hemmema was toen al gestorven. Geregeld werd welke goederen Hannyke en Thiede zouden inbrengen. Thiede zou land te Berlikum inbrengen en afgesproken werd dat Hannyke en Thiede zouden wonen up Hemmemma statthem to Bessem, totdat Thiedes broers volwassen zouden zijn. Dan zou Hannyke de state aan hen overdragen. 

Hannyke stierf spoedig, waarna Thiede hertrouwde met Douwe Sybrensz to Baerdt alias Aesgema. Hemmema te Bessum kwam aan haar broer Hette Hemmema, die op Hemmema te Berlikum woonde, en na diens dood aan Alef Hettez Hemmema, die er later ook woonde; Alefs broer Doecke Hettez Hemmema woonde ondertussen op Hemmema te Berlikum. In 1505 werd Alef als één van de edellieden in Menaldumadeel genoemd. In 1511 bezaten zowel Alef Hemmema als zijn zwager Syrck Keympez Donia als "heerschappen" belangrijke goederen onder Menaldum. Syrck, gehuwd met Syts Hettes Hemmema, woonde al lang in Menaldumadeel, waarschijnlijk ook voor zijn huwelijk al. Zo was hij er in 1478 mederechter. Of Syrck, dan wel Alef in 1511 op Hemmema woonde is niet bekend. Een broer van Syts en Alef Hemmema, Riurd Hemmema, verdronk in de fossa Popmana in Menaldum, dus de Popmasloot of Berlikumervaart. 

Syrcks zoon Keimpo Sircxz Donia was in 1517 Vetkopers gezind: zijn huys to Betugum, waarmee waarschijnlijk Hemmema werd bedoeld, werd in dat jaar daarom tijdelijk geconfisqueerd en aan de stad Leeuwarden overgedragen. Uiteindelijk kreeg Keimpo het huis weer terug. Herhaaldelijk kocht hij eigendommen in Menaldumadeel. Tot zijn dood in 1561 bewoonde hij de state. Hij werd in de kerk van Menaldum begraven. Na hem woonden er nog verschillende generaties Van Donia. 

Op de kaarten van Sibrandus Leo (1579) en Winsemius (1622) wordt Hemmema als adellijk huis Donia aangegeven. In 1718 lag het huis binnen ruime singels, met een oprijlaan naar de Zandweg, in 1850 deels Leeuwensingel genoemd naar de wapenhoudende leeuwen op de inrijpalen. Van het huis is geen afbeelding bewaard gebleven; een inventaris van 1664 noemt 17 vertrekken, waaronder 't sael, een taxatie van 1682 de adelyke huisinge, schuure, pickierstal, thuininge, hovinge, grachten, zingels, opreed, bomen en plantage, sampt schiphuis, Hemmemastate genaamt. Het huis werd voor 1788 afgebroken, de schuur rond 1859. 

 

   *  Goerda (Menaldum FC28, SC44)

Goerda is een duidelijk voorbeeld van een state die bewoond werd door een familie op de overgang van adel en eigenerfden. In de 16de eeuw werd de familie tot de eigenerfden gerekend, maar reeds in de 15de eeuw waren er verwantschappelijke betrekkingen met de Jongema's te Bozum en Rauwerd, de Juwsma's te Camminghaburen en de Andringa's uit Akkrum.

In het begin van de 15de eeuw moet NN Goerda te Menaldum hebben geleefd. Hij had twee dochters: Eebel en Doed. De eerste was verwant met Kempo en Hessel Jongema, hoofdelingen te Rauwerd en Bozum; de tweede was getrouwd met Juw Syoukaz van Juwsmahuis te Camminghaburen. 

Eebel was in 1479 al gestorven, Doed wordt in 1511 nog genoemd als eigenares van Goerda. Zij woonde zelf in Camminghaburen, terwijl Goerda waarschijnlijk werd gebruikt door schoonzoon Feyka Tziards Andringa, gehuwd met Katherina Juwsma, de dochter van Doed en Juw. Feyka werd daarom in 1496, toen hij met anderen uit Menaldum zich bij het verdrag met Groningen aansloot, Ffeyka Goerde genoemd. 

De volgende generatie eigenaars bewoonde Goerda niet meer: Tiaerdt Feyckes Goerda, de zoon van Feyke en Katherina, woonde in Goutum, waar hij een boerderij van de Juckema's pachtte. Zijn vijf kinderen erfden bij zijn dood, tussen 1534 en 1537, elk één vijfde deel van Goerda sate. Vanaf 1551 werd de sate bewoond door zijn dochter Bauck Tiaerts, gehuwd met Feycke Gerckes Hoptilla, die zich ook Goerda ging noemen. Zij kochten van hun medeërfgenamen de landerijen, en in 1552 ook het huis van Goerda aan, zodat ze de sate konden nalaten aan hun dochter Jelck Feyckedr, getrouwd met Siurd Siurds Friesma uit Idaard, die er ook gingen wonen en zich eveneens Goorda of ook wel Gorda van Friesuma liet noemen. In 1578 werd zijn zoon als aanzienlijke eigenerfde aangeslagen; Goerda blijkt dan in het Lyaersma sextendeel van Menaldum te liggen. 

In 1640 was Goerda een gewone boerderij. Op de kaart van 1718 werd het huis nog aangegeven, in 1832 was het afgebroken.

 

 

  *  Gralda state

 Zie venster V 05

 

  *  Orxma State 

 Zie venster V 06

 

 

 

 

 

=============uit vrij veld=========

 

 

Stinzen rondom Menaldum

 

Wuytze state

 Deze stins stond er in elk geval al rond 1470.

Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen.

In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten. 

 

 

Bronnen;

P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009

 

Fleringa of Galema

 

 

 

In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.

 

In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.

 

 

De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal. 

De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot. 

De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen )

 

Op bijgaande foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer. 

 

Bronnen:

Tekst: Jan Leemburg

Website van Menaldum

“Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972

“Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen

 

 

Gralda state

 

Zie venster V 05

 

 

Orxma State 

 

Zie venster V 06

 

 

 

 

 

Molens bij Menaldum

 

Rondom Menaldum hebben diverse molens gestaan, sommige zijn afgebroken en andere staan nu op de monumenten lijst.

   * De Kievit

 Locatie:       X 172813  Y  582391

                    N 53.227825 O  5.653937

 

Deze molen van 1802 staat aan de Gernierswei ( Sanwei )  in de voormalige Berlikumer polder en is in 1975 als laatste van de 7 molens uit Menaldumadeel gerestaureerd door de Stichting Molens Menaldumadeel.

Het is een 8 kantige grondzeiler gedekt met riet.

 

    * De Rentmeester

 

Locatie;       RD X 174354 Y 580304

                    N 53.209019 O 5.676886

Deze molen, een achtkante grondzeiler met als functie poldermolen stond in de Noordpolder te Dronrijp en is gebouwd in 1833. Omdat hij daar geen bestemming meer had en in verval geraakte is hij in 1981 verplaatst naar Menaldum tevens gerestaureerd en maalvaardig gemaakt.

 Op deze locatie , de Zuidoosterpolder ,stond een Kooimolen gebouwd in 1857 en afgebrand in 1969.

Dit was een achtkante bovenkruier , riet gedekt. Gebouwd door de Fa. J.Westra uit Leeuwarden.

Deze molen bemaalde de zuidoosterpolder , 330 na groot . In 1943 verkeerde hij in goede staat.

 

   * De Hoekstermolen

 

Deze molen stond aan de Slappeterpsterdyk aan de Oude- of Slappeterper vaart bij de boerderij Fleringa state van Jan v/d Wal. Het was een achtkante bovenkruier , riet gedekt.

De molen was gebouwd in 1783 en in 1969 gesloopt.

Volgens de Leeuwarder courant werd de bouw van de molen aanbesteed op 21 juli 1783 om 13:00 uur in de Vergulden Hoorn te Dronrijp. Molenbouwer was Pyter Pyters uit Ried. Eerder op diezelfde dag werd in Menaldum het graven van de zogenaamde molen-aar , de afwateringssloot voor de molen aanbesteed.

 Bij deze molen ben ik geboren op 21 februari 1941 ,de middelste van 7 kinderen . Voor mij Janke Piet en Annie , na mij Tine, Sierd en Gosse. Wij hebben daar een prachtige tijd gehad met onze ouders Ane en Antje, zo verteld Botte Boomsma op 16-11-2015

 Deze foto kregen wij van de familie v.d. Wal, bewoners van Fleringa State aan de Ljochtmisdyk 45. De Hoekstermolen stond in het land in de buurt van genoemde boerderij.

Jarenlang heeft de familie A. Boomsma hier gewoond. Dochter Annie, die de foto zag op de laatstgehouden hobbymarkt, vertelde dat als ze zomers op bed moesten er een ladder tegen de zijgevel werd geplaatst en zij door het deurtje gingen om zo op de zolder te komen waar de bedden van de kinderen stonden.

 

  * De Korenmolen van Meerstra

 Locatie :      RD X 174043  Y 580537

                    N  53.211123  O 5.72245

 

Foto collectie Peter Koster

 Deze molen stond aan de Mieddyk ( nu nr. 39 ). De molen is een Stellingmolen en is gebouwd in 1863. De constructie is een achtkante boven kruier en het kruiwerk is een buitenkruier.

De Fam. Meerstra heeft de boerderij, schuur , en de pelmolen met lijnzaadpletterij te koop aangeboden op 18 Oktober 1915, maar adverteerde op 15 en 19 November nogmaals op afbraak te koop een beste WINDKORENMOLEN.

De molen is in 1915 gesloopt en overgebracht naar Etten-Leur.

De maalstenen zijn in Menaldum achtergebleven enterecht gekomen bij de slagerij van de Fam. Baarda, die er zijn messen op sleep.

Slager Yde Baarda was tot 1974 slager , waarna zijn zoon Anne de slagerij voortzette. Ook hij heeft nog messen geslepen op de molensteen.

 

Op de ansichtkaart  is de Mieddyk te zien , dat is het pad dat aan de rechterkant van het water loopt, de Menaldumervaart. Met op de achtergrond de molen.

De woningen links zijn die aan de Warnserbuorren.

 Foto collectie Peter Koster

 

  * De Korenmolen van Menaldum

 

Locatie :      Rd X 173153  Y 581203

                    N 53.217139 O 5.658961

 

 

Op de tekening van Ruurd Juckema uit 1626 staat de molen op de hoek van de Rypsterdyk en de Ljochtmisdyk

Deze molen is gebouwd voor 1664 en verdwenen voor 1718. Het was een type Standardmolen.

De standerdmolen of standaardmolen, in West- en Oost-Vlaanderen staakmolen genoemd en in Limburg kas(t)molen is een richtbare windmolen en het oudste houten type windmolen in de Lage Landen.

De naam is ontleend aan de standerd of staak, een rechtop staande ongeveer 60–80 cm dikke stam met een zogeheten stormpen. De molenkast rust grotendeels op de bovenkant van de standerd. Voor het afschuiven is er op de standerd een stormpen aangebracht. Een tweede steunpunt voor de kast om de standerd is de zetel halverwege de standerd. Het midden van de kast zit niet op de standerd, maar meer naar achteren ter compensatie van het gewicht van het wiekenkruis. Hierdoor is de molen afhankelijk van de hoeveelheid in de kast opgeslagen maalgoed min of meer in evenwicht

Uit de standerdmolen is de wipmolen ontstaan. Aan de vorm van het dak, de hoogte van de voet, de vorm van de trap, de lengte-breedteverhouding van de kast en het afdak boven het luiwerk kan men zien in welke streek de molen staat.(Wikipedia )

 

Geschiedenis :

9 april 1714

 Gedeputeerden schrijven het gerecht van Menaldumadeel aan om de pelsteenen uit de molen te Berlikum en Menaldum te laten halen.

 NB. De aangegeven locatie is een zeer ruwe schatting naar de Schotanus- kaart van 1664, niet meer op de versie van 1718.

 

   * Vierhuisterpolder molen

 

Locatie :      RD X 174587 Y 581669

                    N 53.221275 O 5.680456

 De molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928.

Het was een achtkante boven kruier riet gedekt type Grondzeiler.

1811 – 1832 Lammert Jacobs Dijkstra mede eigenaar.

Geschiedenis :

Bemaalde de Vierhuisterpolder ( 80 ha )

 

 * Westerwirder molen

 

Locatie :      RD X 175255 Y 581986

                    N 53.224099 O 5.690477

 

Deze achtkante bovenkruier Riet gedekt van het type Grondzeiler is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850.

1811 – 1832 ; Erven Dirk Martens Koopmans

Geschiedenis:

Bemaalde de Westerwirderpolder ( 75 ha )

 

  * Sijbout Molen

 Deze molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1874 . Het is niet bekend van welk type deze molen is geweest.

De molen bemaalde de Sijboutspolder ( 55 ha ).

Volgens de TMK van ca. 1850 stond de molen aan de andere zijde van de vaart.

 

   *  Molen van Neno Viëtor

 

Locatie :      RD X 173420 Y 579816

                    N 53.204667 O 5.662879

 

De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850

 

   * Molen van Bouwe v/d Meulen

 

Locatie :      RD X 172144 Y 582436

                    N 53.228251 O 5.643922

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1811 – 1832  Bouwe Aukes van der Meulen ( bakker )

 

   * Molen van Jan Brouwer

 

Locatie :      RD X 172369 Y 581514

                    N 53.219959 O 5.647241

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1811 – 1832  Jan Brouwer ,rustend predikant.

 

    * Molen van Rutger Fopma

 

Locatie :      RD X 174096 Y 580821

                    N 53.213673 O 5.673055

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850.

1832 ; Erven Rutger Sijmons Fopma

 

    * Ringpolder molen

 

Locatie :      RD X 171761 Y 582296

                    N 53.227005 O 5.638180

Standplaats 2 km NW der kerk ,Meerswal- zuid.

NB. De aangegeven locatie is gebaseerd op de Topographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Nederlanden (TMK) van ca. 1850

 

Deze molen van een onbekend type is gebouwd na 1850 en verdwenen na 1928.

Geschiedenis :

Bemaalde de Ringpolder (30 ha )

 

    * Molen van Polder 18

 

Locatie :      RD X 174061 Y 581433

                    N 53.219174 O 5.672567

Standplaats : 1 km ONO der kerk

 Dezemolen vaneen onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928. En bemaalde de polder 18 ( 20 ha )

 

    * Polder 25A molen

 

Locatie :      RD X 172449 Y 581682

                    N 53.2211466 O 5.648448

Standplaats : 1,1 km NW der kerk

 De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de polder 25A ( 10 ha )

 

    *  Andringa Molen

Standplaats : 0,8 km  ONO der kerk

 

De molen is van een onbekend type en is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de Andringapolder ( 65 ha )

 NB, De locatie is een ruwe schatting naar de waterstaatskaart van1873

 Bronnen :

Allemolens.nl  , Ten Bruggencate

 

    * De Hercules windmotor

 

Deze molen stond aan de Bitgummerdyk. Het gemetselde onderstel staat er nog steeds.

Op de foto van de Earnseker is de molen te zien.

 

De geschiedenis; Als opvolgers van de klassieke typen Nederlandse wind- en watermolens, waaronder de stellingmolen, grondzeiler en wipmolen, kunnen de Amerikaanse windmotor en de moderne windturbine genoemd worden.

De windmotor is in de Verenigde Staten door Daniël Halladay ontwikkeld en werd gebruikt voor irrigatie doeleinden. In 1876 werd hij getoond op de 7e wereldtentoonstelling te Philadelphia en vanaf 1883 ging men de windmotor in grote series produceren.

In Nederland werd hij gebruikt als poldermolen. Tussen 1902 en 1925 zijn er ongeveer 200 van deze windmotoren geplaatst, vooral daar waar een stoomgemaal te groot en te duur zou zijn. Dit was met name in Noord-Holland en Friesland het geval.

 

Door de toenemende bevolkingsgroei werden in de vroege Middeleeuwen vanuit het Noorden de Zuidelijker gelegen veengebieden ontgonnen voor landbouw. Zo ontstonden rond 1100 de dorpen Ypecolsga en Indyk.

Door inklinking en oxidatie daalde de veenbodem waardoor het bouwland regelmatig onder water kwam te staan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat boeren hun bedrijf verplaatsten naar de hoger gelegen zandrug langs de Ee, die ontstaan was tijdens de laatste ijstijd. Rond het jaar 1200 is toen het dorp Woudsend ontstaan.

Door de zeer gunstige ligging aan de Ee, het toegangswater vanaf de Zuiderzee naar midden Friesland, ontstonden er naast de agrarische activiteiten ook visserij en handel. Woudsend wordt voor het eerst in de geschiedschrijving genoemd in het jaar 1337. Er werd in dat jaar een klooster van de orde van de Karmelieten gesticht, met (volgens oude kaarten) de naam “Jerusalem”. Het doel van het klooster was praktische zielzorg en onderwijs, niet alleen voor het kleine dorp Woudsend. Door de gunstige ligging konden de Karmelieten een groot deel van Zuid-Friesland bedienen. Het was een klein klooster met een 20-tal geestelijken, toegewijd aan de maagd Maria en aartsengel St. Michaël. Met de bouw van de kloosterkerk is tevens de parochie van Woudsend ontstaan.

De kloosterlingen hebben het niet gemakkelijk gehad.  In de 15e eeuw had men veel last van de burgeroorlog. De machtsstrijd tussen de steden, hoofdelingen en families zorgde ook in de omgeving van Woudsend voor plundering, brandstichting en moord. Het geweld ging door in de 16e eeuw.
In 1523 werd naast het klooster een bolwerk gebouwd, om de stroperijen van schepen door Gelderse krijgslieden een halt toe te roepen. In 1572 bezetten de Watergeuzen het klooster in de strijd tegen de Spanjaarden. Maar toen was er al niet veel meer van het klooster over. De reformatie in 1580 betekende het officiële einde van het klooster en daardoor vielen alle bezittingen aan de staat.
Uit de “staat van goederen” blijkt dat alleen de prior er nog verbleef, als een “gebroken” man. Het klooster was een ruïne, de kerk was oud en vervallen. Verder bezat het klooster nog twee schamele woninkjes en een windmolen. De prior heeft nog tot 1593 in het klooster gewoond, waarna het werd afgebroken.

De protestanten hielden hun kerkdienst tot 1660 in de oude kloosterkerk. In dat jaar is er een nieuwe kerk gebouwd, die al na 177 jaar door de slechte bouwstaat moest worden afgebroken. In 1837 is op dezelfde locatie de huidige NH kerk gebouwd, die nu de naam “De Karmel” draagt. Het oorspronkelijke klooster blijft door deze naamgeving in de herinnering voortbestaan. Het enige tastbare dat aan het klooster herinnert is een rode zandsteen, die daar in 1916 is opgegraven. Op de voorkant is een Petrusfiguur afgebeeld, met in zijn linkerhand het evangelie en in de rechterhand een sleutel. De achterkant is van slechtere kwaliteit en draagt een voorstelling van Maria met het kindeke Jezus. De steen is destijds geschonken aan het Fries Museum.

Bron: Gedenkboek in 1937 uitgegeven bij het 600-jarig bestaan van de Parochie van Sint Michael te Woudsend.     

===========Uit vrij veld===============

Feintsje fan Menaem

 

Op zijn oude fiets door bos en open veld, al zwaaiend naar de meisjes de wijde wereld in. Wie Menaam zegt, krijgt direct te horen, “Oh ja, It Feintsje fan Menaem”.Twee bekende Friese schrijvers, een trouwerij en een Duits volksmelodietje waren destijds de ingrediënten voor het bekende Menamer liedje.

 

Het was de Friese schrijver en verhalen verzamelaar Ype Poortinga (1910-1985) die in 1940 in Menaam kwam wonen

 

Hier ontmoete hij zijn toekomstige vrouw Rinske Wiersma. In 1943 trouwde hij met haar. Speciaal voor deze bruiloft had collega dichter en politicus Fedde Schurer (1898 – 1968) een liedje voor zijn collega Ype geschreven. Op de melodie van het Duitse volksliedje “Der Jäger aus Kurpfalz” schreef Fedde de tekst “In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld”. En zo is het Feintsje fan Menaem voor eeuwig met Menaam verbonden. Japke Tichelaar-Berkenpas (1929-2017) was destijds aanwezig op de bruiloft en vertelde hier vaak over. Het liedje werd sindsdien overal bekend. Maar het bleef vooral bij de tekst op een vrolijke melodie.

 

Het was de Menamer Timen Dijkstra die eigenlijk vond dat ieder dorp of stad wel recht heeft op een eigen standbeeld. Groningen heeft zijn paard, Assen zijn Bartje en in Harlingen zit een jongen met zijn vinger in de dijk. En Menaam? Tijd voor actie dacht Timen.

In het dorpsboekje “Menaem yn’t Ljocht” waarvan Timen in die tijd redacteur was, zette hij zijn plan op papier. Met financiële zaken heeft Timen niets en hij wist dat het nodige geld op het kleed moest komen. Er waren in die tijd al zoveel acties in het dorp geweest. Timen en zijn dorpsgenoten hadden al een mooie plaats in gedachten. Bij “De Weme” tussen de rozen of midden in het dorp voor het gebouw van gemeentewerken. “In idee is samar klear” zei Timen, “Mar as der jild komme moat, dan begjinne de problemen”. Dus hoopte hij op steun uit het dorp. En die kwam er. Een commissie ging bezig om het idee uit te werken.

Namens de commissie plaatselijke aangelegenheden was het Jan Bakker die de klus oppakte. Inzamelacties, de financiële thermometer met de actuele stand van zaken en het aanschrijven van diverse fondsen en beeldhouwers. Het bronzen beeld op stenen sokkel zal worden gemaakt door mevrouw Suze C. Boschma-Berkhout (1922 – 1997) uit Leeuwarden. Het complete beeld zou fl 7475,- gaan kosten. De Menamer bevolking wist fl 2486,50 in te zamelen. Met de gemeentelijke bijdrage en diverse fondsen stond de fl-teller op 21 april 1971 op fl 6986,50 Een negatief saldo van fl 463,50 dat alsnog moest worden ingezameld.

Op 26 april schreef de heer Jan Bakker namens de commissie de definitieve bevestiging. Op 15 mei, tijdens de traditionele President J.F. Kennedy wandeltocht, zal het beeld officieel onthuld worden door weduwe W. Schurer – de Vries uit Heerenveen, gevolgd door het wandeldefilé van de Kennedytocht.

Sinds die tijd staat het Menaemer Feintsje aan de Dijksterbuorren in Menaam. Al die tijd is het Feintsje slechts één maal echt op stap geweest. Rond de jaarwisseling 2001/2002 was hij even te fietsen. Gelukkig zou hij snel weer terug zijn. De oudejaarsploeg Bjusterbaarlike Klaaikluten uit Hallum hadden hem tijdelijk geadopteerd, dit tot grote ongerustheid van vele Menamers.

It feintsje fan Menaam

In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld,

hy wiuwt tsjin elk jongfaam yn hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Myn ryk-rak fyts fan stâl! Ik ryd him troch de hikkedaam

en set ek fuort fan wâl, ast feintsje fan Menaam.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Men sjocht my thús net wer, sa lang myn wrakke bân it hâld,

Ik swalkje her en der oer hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Sjoch ik in bliere faam, ik ryd der net mei feart bylâns

as 't feintsje fan Menaam, mar 'k gryp myn goede kâns.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Jou ús in lytse klint, in hoekje bou, in geit dêrta,

Al ha 'k gjin reade sint, hoe skoan sill' wy 't dêr ha.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

 

===========Uit vrij veld===============

Feintsje fan Menaem

 

Op zijn oude fiets door bos en open veld, al zwaaiend naar de meisjes de wijde wereld in. Wie Menaam zegt, krijgt direct te horen, “Oh ja, It Feintsje fan Menaem”.Twee bekende Friese schrijvers, een trouwerij en een Duits volksmelodietje waren destijds de ingrediënten voor het bekende Menamer liedje.

Het was de Friese schrijver en verhalen verzamelaar Ype Poortinga (1910-1985) die in 1940 in Menaam kwam wonen.

 

 

Hier ontmoete hij zijn toekomstige vrouw Rinske Wiersma. In 1943 trouwde hij met haar. Speciaal voor deze bruiloft had collega dichter en politicus Fedde Schurer (1898 – 1968) een liedje voor zijn collega Ype geschreven. Op de melodie van het Duitse volksliedje “Der Jäger aus Kurpfalz” schreef Fedde de tekst “In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld”. En zo is het Feintsje fan Menaem voor eeuwig met Menaam verbonden. Japke Tichelaar-Berkenpas (1929-2017) was destijds aanwezig op de bruiloft en vertelde hier vaak over. Het liedje werd sindsdien overal bekend. Maar het bleef vooral bij de tekst op een vrolijke melodie.

 

Het was de Menamer Timen Dijkstra die eigenlijk vond dat ieder dorp of stad wel recht heeft op een eigen standbeeld. Groningen heeft zijn paard, Assen zijn Bartje en in Harlingen zit een jongen met zijn vinger in de dijk. En Menaam? Tijd voor actie dacht Timen.

In het dorpsboekje “Menaem yn’t Ljocht” waarvan Timen in die tijd redacteur was, zette hij zijn plan op papier. Met financiële zaken heeft Timen niets en hij wist dat het nodige geld op het kleed moest komen. Er waren in die tijd al zoveel acties in het dorp geweest. Timen en zijn dorpsgenoten hadden al een mooie plaats in gedachten. Bij “De Weme” tussen de rozen of midden in het dorp voor het gebouw van gemeentewerken. “In idee is samar klear” zei Timen, “Mar as der jild komme moat, dan begjinne de problemen”. Dus hoopte hij op steun uit het dorp. En die kwam er. Een commissie ging bezig om het idee uit te werken.

Namens de commissie plaatselijke aangelegenheden was het Jan Bakker die de klus oppakte. Inzamelacties, de financiële thermometer met de actuele stand van zaken en het aanschrijven van diverse fondsen en beeldhouwers. Het bronzen beeld op stenen sokkel zal worden gemaakt door mevrouw Suze C. Boschma-Berkhout (1922 – 1997) uit Leeuwarden. Het complete beeld zou fl 7475,- gaan kosten. De Menamer bevolking wist fl 2486,50 in te zamelen. Met de gemeentelijke bijdrage en diverse fondsen stond de fl-teller op 21 april 1971 op fl 6986,50 Een negatief saldo van fl 463,50 dat alsnog moest worden ingezameld.

Op 26 april schreef de heer Jan Bakker namens de commissie de definitieve bevestiging. Op 15 mei, tijdens de traditionele President J.F. Kennedy wandeltocht, zal het beeld officieel onthuld worden door weduwe W. Schurer – de Vries uit Heerenveen, gevolgd door het wandeldefilé van de Kennedytocht.

Sinds die tijd staat het Menaemer Feintsje aan de Dijksterbuorren in Menaam. Al die tijd is het Feintsje slechts één maal echt op stap geweest. Rond de jaarwisseling 2001/2002 was hij even te fietsen. Gelukkig zou hij snel weer terug zijn. De oudejaarsploeg Bjusterbaarlike Klaaikluten uit Hallum hadden hem tijdelijk geadopteerd, dit tot grote ongerustheid van vele Menamers.

It feintsje fan Menaam

In feintsje út Menaam, dy jaget troch it griene wâld,

hy wiuwt tsjin elk jongfaam yn hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Myn ryk-rak fyts fan stâl! Ik ryd him troch de hikkedaam

en set ek fuort fan wâl, ast feintsje fan Menaam.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Men sjocht my thús net wer, sa lang myn wrakke bân it hâld,

Ik swalkje her en der oer hiel de wide wrâld.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Sjoch ik in bliere faam, ik ryd der net mei feart bylâns

as 't feintsje fan Menaam, mar 'k gryp myn goede kâns.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

Jou ús in lytse klint, in hoekje bou, in geit dêrta,

Al ha 'k gjin reade sint, hoe skoan sill' wy 't dêr ha.

No ja, no ja! Want sin en wille is mear as jild yn bosk en iepen fjild,

yn bosk en iepen fjild.

 

==========uit vrij veld=========

 

 

Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.

 

Jouke Bakker was getrouwd met Stijntje Alberda en zij kregen 5 kinderen; Anne ; Jacob , hij werd maar 21 mnd. oud ; Janke ; Jacob  en Meine.

Hij heeft alleen maar de lagere school gevolgd, maar kwam toch in de Tweede Kamer terecht. Op vierjarige leeftijd kon hij al lezen en toen hij acht was had hij de school al doorlopen. Toen moest hij mee geld verdienen en ging bij de boer werken.

Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden.

In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer namens de C.H.U. , 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “De Banier”, later “Land en Volk” op zijn naam staan. 

Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheel onthouders vereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “.

Hij heeft 25 jaar aan de redactie van de “Chr. Historische Nederlander”  meegewerkt en heeft jaren in het hoofdbestuur van de “ Unie “  gezeten. In de oorlogsjaren was hij lid van de commissie voor Kerkelijk Overleg. In de Ned. Vereniging van Kerkvoogdijen is hij 29 jaar hoofdbestuurslid, waarvan 25 jaar voorzitter, terwijl de Friese Ver. van Kerkvoogdijen hem eveneens 25 jaar als zodanig kent.

 In 1925 heeft dhr. Bakker een openluchtspel gemaakt: “ Fryslan ald en nij “. “ `s nachts droomde ik het en de volgende morgen heb ik het opgeschreven “, aldus Jouke Bakker. 

Er werkten een tachtig Menaldumers aan het stuk mee en duizenden mensen hebben het dat jaar gezien in de Prinsentuin in Leeuwarden, in Sneek, Bolsward, Harlingen en Dokkum. 

Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden. Nadat een van de gekozen CHU'ers werd benoemd tot minister, kon Bakker plaatsnemen in de Kamer. Afkomstig uit de kring van de Christelijke Nationale Werkmansbond, die hij mede had opgericht, en waar hij 30 jaar hoofdbestuurslid is geweest.

In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer, 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “ De Banier “, later “ Land en Volk “ op zijn naam staan. 

Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheelonthoudersvereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “.

In 1962 werd de straat met de huisnummers Menaldum 214 A t/m K   Jouke Bakker Strjitte genoemd.  Deze woningen zijn gebouwd in 1948 en 1951.

 

 

==========uit vrij veld=========

Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.

Een voorlopig kijkje op de historie van de Flecke Joure er komen nog aanvullingen. 

Oud-Joure

Westermeer is dus het moederdorp van Joure ( De Flecke Jouwer).

Westermeer werd op religieus gebied zo rond 1200 door het Haskerconvent verzorgd in eerste instantie door de kluizenaar Dodo van Haska later door zijn volgelingen.Dodo was een vrome man van Friese afkomst. Aanvankelijk was hij getrouwd, maar na verloop van tijd besloot hij in te treden bij de Norbertijnen van klooster Mariëngaarde (Duitsland). En zijn vrouw bij de Norbertines in het klooster Bethlehem (nabij Bartlehiem).

Woonwijk Westermeer is dus het oudste gedeelte van Joure want Joure groeide sneller dan het moederdorp en dat leidde ertoe dat Joure Westermeer in 1954 inlijfde.

Joure ontstond op een kruispunt van waterwegen en karresporen/wandelpaden zo rond eind 14de eeuw bij wat nu de Tolhuisbrug is. Vroeger was hier een spuisluis omdat de wateren rond Joure invloed ondervonden van de getijden van de Zuiderzee. 

Deze sluis werd rond 1885 verplaatst (nieuwbouw) richting Noorder Oudeweg een vaarverbinding tussen Langweerder Wielen en Sneekermeer.

De beurtschepen voeren af en aan richting Sneek, Lemmer, Amsterdam en Harlingen. De grotere vrachtschepen onderhielden routes naar Scandinavië, Estland/ Litauwen, en Rusland (St. Petersburg graanhandel Cath). Het graanpakhuis op 't Zijl is hier nog het zichtbaar. Na de Russische Revolutie in 1917 waren de aandelen van P.J. Cath niets meer waard. Tot 1917 bouwde Cath diverse grote huizen in de huidige winkelstraat.

Inwoners uit Joure worden "Jouster Keallepoaten" genoemd. In de Germaanse tijd bracht men in deze regio koekoffers in de vorm van een kalverpoot zodoende is deze bijnaam ontstaan voor de Jousters.

In de gevel bij het Tolhuis zit gevelsteen die vertelt dat het overnachten goed was. Deze gevelsteen dateert uit de 15de eeuw. In het midden een korenschoof, die zegt ons dat er vruchtebare akkergrond in deze grietenij was. Rondom zitten er 6 gesteelde eikels, deze stellen de 6 kerkdorpen voor; Haskerdijken, Nijehaske, Oudehaske, Haskerhorne, Westermeer en Snikzwaag. Joure was een uitbuurt en hoorde destijds bij Westermeer.

De huidige winkelstraat (Midstraat) is een waterkering die deels op een uitloper van het zand van Gaasterland ligt. De woningen destijds waren dus dijkwoningen. Tot 1960 was het winkelapparaat voornamelijk gevestigd  rondom de Kolk, 't Zand en Torenstraat. Pas in de jaren 60 van de 20ste eeuw verhuisden de winkels geleidelijk aan richting de Midstraat het was mode om grote etalages te hebben en die hadden de kleine winkels op 't Zand en Torenstraat niet. De oude winkels werden de nieuwe woningen voor de burgerij.

De onderpuien van de woningen van de Midstraat zijn ervoor weg gesloopt voor nieuwe grote etalages. 

Langetijd dacht men dat die naam Joure kwam van het Friese woord hjouwer dat haver betekend. Tevens was er een vlag die de schippers voeren op hun schepen met 3 korenaren erop. De naam Joure komt uiteindelijk uit het Germaanse Ghebara. Hier zit het Duitse woord "gebel" in dat in deze context puntig betekend. Joure was een punt in het moerassige gebied waar men kon wonen en leven.

Joure ontstond als uitbuurt van Westermeer op een kruizing van waterwegen en paden. Veel werd er gereisd via het water tot ook de wegen verbeterden en mensen meer begonnen te reizen al dan niet aan werk gerelateerd.

Met de vele eikenbossen in de omgeving konden meubels en andere zaken gemaakt worden. Eind 18de en de gehele 19de eeuw werden hier veel klokken gemaakt. De bloeitijd was zo rond 1850 tot dat de koekoekklok zijn intrede deed.

Bij de huidige Tolhuisbrug en toenmalig logement Het Tolhuys ontstond nieuwe bebouwing.

Wie Joure zegt, zegt ook Douwe Egberts koffie en thee.

Halverwege de 18de eeuw kwam ook Douwe Egberts naar Joure die zijn roots had in Idskenhuizen een dorpje ten westen van Sint Nicolaasga. Deze had grootse plannen en dat bracht uiteindelijk het grote concern dat gelegen ligt tussen de Slachtedijk en de Leeuwarderstraatweg. Het bedrijf starte in de huidige Wereldwinkel aan de Midstraat en verhuisde in 1871 naar de Witte Os en Pand 99.In 1898 bouwde C.J. de Jong een nieuwe fabriek achter het pand 99 enkele jaren later was dat alweer te klein. In 1913 kocht het bedrijf een zuivelfabriek De Vlecke aan de Slachtedijk dat toen kadastraal viel onder Snikzwaag.De groei ging door en aan de overkant van de Slachtedijk werd het huidige complex opgebouwd. De oude zuivelfabriek staat bekend onder FJ1 en is een industrieel erfgoed dat valt onder een stichting 't Kofschip, dat industrieel erfgoed wil bewaren, mede opgericht werd door 2 verre nazaten van DE, Hessel Douwe de Jong en Egbert Douwe de Jong.

De tabakspoot is na de overname van het Amerikaanse SARA LEE Corp. dat onder toenemende druk (claims) de tabakspoot in 1998 overdoet aan het Engelse Imperial Tobacco. Sinds die tijd staat er een scheidingshek op het erf en is buurten niet mogelijk. In het verleden werden de koffie/theebonnen en tabaksbonnen voor het personeel onderling geruild om vervolgens te verzilveren in de personeelswinkel.

Jouster Toer

De marker van Joure is wel de impossante Jouster Toer oftewel de Hobbe van Baerdt kerk. Na de proclamatie van Luther in 1517 in Wittenberg werd Nederland protestants. De Rooms Katholieke eigendommen werden geannexeerd zo ook in Joure. De R.K. kerk was een kapel met een gasthuis welke vlak bij de ingang van het park Heremastate stond. De stadhouder rennenberg beviel de grietman om die te slopen om de state in het park beter te kunnen beschermen de kapel met gasthuis zou een goede verdediging bemoeilijken. De verhoudingen tussen de katholieken en protestanten werd hierdoor verscherpt. De vader van Hobbe van Baerdt wilde wel een nieuwe kerk bouwen maar door zijn plotselinge overlijden in 1615 werd dit doorgeschoven naar zijn zoon Hobbe. "Aan het eind van de Midstraat bouw ik een nieuwe kerk niet eentje van hout maar van steen, stevig en een sieraad voor Joure". De eerste steen werd gelegd op 8 augustus 1628 voor de toren. In 1644 volgde het kerkgebouw.

Nu bijna 400 jaar later staat het monument er nog in volle rijkdom en glorie. In de toren zitten nog 2 cachotten waarvan 1 met de prachtige naam 't Hûnegat en een rechtkamer. 't Hûnegat dankt zijn naam aan het volgende: Bij slecht weer werden de weekmarkten wel in de kerk gehouden. De standhouders hadden karren met behulp van honden voortgetrokken. Die honden zorgden voor overlast, de koster nam de honden mee naar het cachot en borg die gedurende de tijd van de markt de honden hier op.

In 1975 moest er een forse restauratie plaats vinden vanwege houtworm en de grote  bonte knaagkever (bûnte kjifkrobbe). Hierbij is een groot deel van het plafond van de rechtkamer vernield door deze dieren en moest vervangen worden. Een plafondschildering is hierbij verdwenen. In 2018 is er door amateurhistoricus Arjen de Ree een opdracht tot herstel aan de begenadigde kunst-en restauratieschilder Benno Pen gegeven. D.m.v. crowd-funding is het toenmalige plafondschilderij op een paneel gezet en opgehangen aan de schouw in de rechtkamer. Het schilderij was destijds in 1751 in opdracht van de grietman  Schelte Hessel Roorda van Eysinga door de huisschilder Luitjen Jacobs van der Werf uit Groningen. De voorstelling is religieus met Maria die kindeke Jesus de borst geeft onder toezicht van haar Elisabeth en Johannes de Dooper en in de coulissen Zacharias de man van Elisabeth met op de voorgrond een lam. De meeste grietmannen waren protestant echter Schelte Hessel Roorda van Eysinga had als adel nog katholieke roots en dat verklaart dit tafereel in de oude rechtkamer.

Rechtkamers

Er zijn meerdere rechtkamers in Joure geweest, vanuit de toren gezien richting het westen. Wat nu sporthuis Glas is was ooit een rechthuis, tengevolge van een storm eind 18de eeuw waaide de voorgevel eruit en beschadigde het pand ernaast de huidige groentewinkel de Cranberry. Er werd toen een nieuw pand betrokken aan de huidige Appelwyk en later weer aan in het huidige  revalidatiecentrum de Flecke aan de Midstraat. Met o.a. de gevelsteen van vrouwe Justitia werd de voorgevel gerestaureerd bij de Cranberry. De vrouwe Justitia heeft geen blinddoek voor. Kunstenaars hadden zo hun bedenkingen over de onpartijdigheid van de Grietman. 

Andere bedrijvigheid

Vele beroepen werden in Joure uitgevoerd. Als je het lijstje alleen al ziet van rond 1800. 

Bakkers, groente- en melkboeren, slagers, leerlooiers, kopergieters, kuipers, meubelmakers, klokkenmakers, grutters, touwslagers, (scheeps) timmerlieden, zeilmakers, schilders, potten- en pannenbakkers, wolkammers, turfstekers en brandstofhandelaren, stuwadoors, mosterdmakers, koffiebranders, tabaksorteerders, linnenwevers, schoenmakers, kappers, werklieden kalkovens, metselaars, kleermakers, tuinders, bierbrouwers, garentwijnders, smid, etc. Al deze beroepen kwamen meerdere keren voor in 1 woonstraat.

Tegenwoordig zijn de kuipers, leerlooiers, stuwadoors, mostermakers, wolkammers, werklieden kalkovens, smid en de garentwijnders verdwenen uit het straatbeeld. Maar er zijn nieuwe innovaties en bedrijvigheid voor in de plaats gekomen. 

Ballonvaarders, kunststof bekabelingsbedrijf, ICT bedrijven, nieuwe koffiebranders, plasmasnijders om maar een paar te benoemen.

Dit venster is nog niet compleet maar geeft een kleine indruk! Under construction!

Sinds 1996 staat in Sumar, vlak bij de basisschool, het herdenkingsmonument De Molkbus. Op het gedenkteken staat de volgende tekst te lezen: Dit tinkteken is oprjochte nei oanlieding fan: de molkestaking april/maaie 1943 As oantinken oan har dy’t omkommen binne yn’e striid foar frijheid en rjocht.

"Dat wy rjocht en frijheid hoedzje"


Als de Duitse bezetter in de eerste oorlogsjaren met allerlei dwingende maatregelen steeds meer druk op de Nederlandse en Friese bevolking begint uit te oefenen, ontstaat er langzamerhand verzet. Er ontstaan verzetsorganisaties en ook het "gewone" volk komt meer en meer in verzet. Dat komt o.a. tot uiting als eind april 1943 voormalige Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap naar Duitsland worden weggevoerd, waarna in Friesland de "molkestaking" uitbreekt.
De boeren leveren geen melk meer aan de zuivelfabrieken. Ook Sumarder boeren doen mee.

Op 2 mei dreigt de bezetter met ter dood veroordeling als de stakers blijven weigeren melk te leveren. De burgemeesters krijgen opdracht aan te dringen op beëindiging van de staking. Vanaf 3 mei wordt er weer melk geleverd, maar nog niet door Freerk Wijma uit Sumar.

Als op 4 mei, bij een confrontatie met de Ordnungspolizei, Wijma zich blijft verzetten, wordt hij op zijn eigen erf neergeschoten (zie venster Freerk Wijma). De herdenking van 50 jaar bevrijding in 1995 is in Sumar de aanleiding voor een uitgebreid feestprogramma. Onderdeel hiervan is een initiatief van de beide basisscholen tot het oprichten van een herdenkingsmonument voor de "Molkestaking". Dit initiatief is door de Vereniging van Dorpsbelangen overgenomen en heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat op 4 mei 1996 "De Molkbus" is onthuld. "De Molkbu" is een markant punt in het dorp geworden.

Op 4 mei vindt hier de jaarlijkse dodenherdenking plaats. De herdenking is uitgegroeid tot een waardig moment van terugblikken en gedenken, breed gedragen door de inwoners van Sumar. De leerlingen van de basisschool zijn hierbij ook vertegenwoordigd mede omdat "De Molkbus" bij het oprichten door de scholen is geadopteerd.