Canonvensters uit het tijdperk 19e eeuw (1800-1900)


Orxma State  Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken. De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog. Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens. Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Een gedeelte van de serviceflat is in 2018 afgebroken. De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en in 2023 terug geplaatst. Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg "Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664) "Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780 "De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960) Website van Tresoar "Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981) “Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes “Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972  Website van Menaldumdorp Orxma State  Oorspronkelijk stond hier een boerderij die in 1629 gekocht werd door Ruurd van Juckema. De boerderij werd in 1642 in opdracht van Homme van Camstra vervangen door een prachtig huis met hoven grachten en singels.  In 1830 wordt de state in opdracht van Van Sminia verkocht en in 1831 afgebroken. De prachtige hoven en singels werden bouwland en grasland. Van de afbraak stenen werd een armhuis gebouwd, dit arm en werkhuis werd in 1832 gesticht, het gebouw staat er nog. Er werden later 4 eensgezinds woningen van gemaakt. Dit gebouw werd eerst gebruikt voor het stallen van de paarden en wagens. Het wapen van de Camstra`s zat in de muur gemetseld van het Dienstencentrum van de huidige serviceflat Orxma State. Het wapen bestaat uit een kam en een ster en een rad die de naam Camstra moet uitbeelden. Om Orxma state ligt nog een gedeelte van de oude grachten. Het Dienstencentrum  is in 2018 afgebroken. De wapen steen is door het Documentatie Centrum Menaam veiliggesteld en is in 2023 terug geplaatst. Bronnen Tekst: Aantekeningen van J. Leemburg "Beschryvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt" door Chr. Schotanus (1664) "Tegenwoordige staat van Friesland" ca. 1780 "De historie gaat door het eigen dorp" van A. Algra (1955-1960) Website van Tresoar "Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij" door David Hartsema (1981) “Kroniek van het hedendaagse Friesland” van Dr. Wumkes “Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972  Website van Menaldumdorp

Dyksterbuorren 15 en 17 Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie. Volgens de aangepaste woonkaart is er een zoon van Jan en Trijntje Bijlsma samen met Ietje Plat uit Vrouwenparochie komen wonen op 27 Sept. 1930 . Het huisnummer was toen Menaldum 300 . De foto  is het huidige Dyksterbuorren 15. Hier heeft tot 1957 het postkantoor van Joh. Meijer gezeten, die toen is verhuisd naar Ljochtmisdyk 3. Links op de foto bij pand nr. 19  is nog aan de rechter gevel te zien dat de boerderij er heeft gestaan. Het kadasterkaartje geeft de locatie Nr. 17 aan. In dit pand , het voorhuis van de oorspronkelijke boerderij , had Rintje Zondervan van 13 mei 1935 tot aan zijn overlijden in 1989 een timmerbedrijf en een winkel. Het pand Dyksterbuorren19  op de foto is gebouwd in 1875 en hier heeft de schrijver Ype Poortinga gewoond. (over hem meer in een ander venster ) De boerderij gezien vanaf de hoek Dyksterbuorren en daaronder vanaf de  Berltsumerdyk Bronnen; Hisgis.nl (Fryske akademy ) Archief Waadhoeke Foto`s ; Documentatie Menaam Deze boerderij stond vroeger op deze plaats . Dit is op de hoek van de Dyksterbuorrenen de Berltsumerdyk .De bewoner was IJtzen Kuipers , geboren 9 april 1883. Hij was landbouwer en woonde er in ieder geval al in 1910 tot en met 1930. Toen is de boerderij afgebroken en is Dyksterbuorren 15 gebouwd door D.Boersma uit Vrouwenparochie.

Age Jans de Vries uit Joure is in 1836 bij timmerman Johannes Paulus Spiering in dienst als timmerknecht in de nieuwe timmerzaak op Tsjaerddyk 44. Hij krijgt verkering met Baukjen Ades Jorwerda, die dienstmeid is in het dorp. “It is mienens” en ze trouwen in 1837 in Folsgare waar ze ook gaan wonen. Hun tweede kind Aede wordt op 29 juni 1842 geboren. Aede wordt door zijn vader opgeleid om net als hem timmerknecht te worden. Aede groeit voorspoedig op en leert lezen en schrijven op de nieuwe school. In 1852 verhuist het gezin naar Oosthem. Als Aede 18 jaar oud is overlijdt zijn vader, nog maar 53 jaar oud. Aede is nu als oudste zoon plotseling gezinshoofd en moet de kost verdienen voor het gezin. Zijn toekomstplannen worden hierdoor uitgesteld maar uitstel betekent geen afstel. Als hij 34 jaar is, is hij weer vrij om zijn leven op te pakken. Hij trouwt met de 20 jarige Marijke Zandstra en gaan in  Folsgare op het ’t Streekje wonen waar hij als timmerknecht begint bij Auke van der Velde. In 1877 verhuizen ze naar Hichtum waar Age Aedes wordt geboren. Na zijn geboorte gaan ze in 1879 weer terug naar Folsgare. Aede de Vries koopt in 1879 de westelijke helft van het perceel van de voormalige slagerij/bakkerij (kadaster no 713). Op dit perceel staat de oude koestal van de slagerij en hierin begint hij zijn klusbedrijf. Hij moet echter van de grond af beginnen maar krijgt o.a. door de kerkvoogden werk aan de kerk, toren en de kerkhuizen toebedeeld. Na een paar jaar gaat het goed met het bedrijf en hij bouwt rond 1880/1881 een woonhuis voor zijn bedrijf (Tsjaerddyk 28).

Het gebied ten noorden van de Breede dijk was rond de 11e eeuw nog Middelzee. Het getij zette er tweemaal daags slib af. Hierdoor ontstond een stuk buitendijks land waar de boeren in de zomer hun jongvee op konden laten grazen. Het Werp was de naam die de bewoners van Foldesgara gebruikten om dit stuk land aan te duiden. Werp is een algemene naam in Friesland voor natuurlijk of door mensen opgehoogd land. Eeuwen later, als de Middelzee er allang niet meer is, wordt op 14 september 1852 op Scheender state na melkerstijd de koets ingeslagen voor Sipke Gabes Kooistra. Zijn vrouw Yke Ruurds Abma is de vorige avond rond tien uur bevallen van een zoon. Sipke Gabes gaat, op 61 jarige leeftijd, naar Sneek om aangifte te doen van de geboorte van zijn jongste zoon Gabe Sipkes. Met de getuigen Jan Pieters Deinum, executeur uit IJsbrechtum en klerk Feike Boschma tekent hij de akte. Hoewel Sipke Gabes al op leeftijd is, is hij nog een krasse vent. Hij ziet de  jonge Gabe Sipkes opgroeien tot een grote sterke kerel. Gabe is en blijft echter de jongste van de kinderen, zijn toekomst is niet op Scheender state. De boerderij is bestemd voor zijn oudste broer Simon Sipkes. Gabe verlaat Scheender state en vertrekt naar Bolsward. Op 1 december 1879 gaan Fedde Oeges van de Breeuwsma boerderij (achter de boerderij op Easthimmerwei 21) en schoenmaker Lucas Elzinga naar Sneek om aangifte te doen van het overlijden van Sipke Gabes Kooistra. Hij is na een kort ziekbed op 88 jarige leeftijd overleden. Een week na de begrafenis vraagt zijn vrouw Yke Ruurds Abma de notaris om langs te komen. Het bezit van Sipke Gabes moet worden geïnventariseerd en onder de nabestaanden worden verdeeld. Simon Sipkes is al boer geworden op Scheender state toen zijn vader nog leefde. Voor hem zal er niet veel veranderen. De jongste zoon Gabe Sipkes moet wachten tot 1885 voor hij aanspraak kan maken op zijn erfdeel.

Op 22 mei 1870 trouwt Sybe Cornelis zijn dochter Trijntje met smidsknecht Lourens Lutgendorff uit Sneek. Sybe wil dat het jonge stel na hun huwelijk een goede start kan maken. Hij heeft daarom een overeenkomst gesloten met timmerman Pieter Willems Twijnstra uit Folsgare. Pieter Willems bouwt aan de Tsjaerddyk een smederij en Lourens Lutgendorff zal het pand voor tenminste vijf jaar huren, voor een bedrag van fl 169, - per jaar. Sybe Corenelis Nijdam staat , als eigenaar van een scheepswerf in Sneek, voor het jonge stel  garant. Lourens en Trijntje vestigen zich volgens plan na hun huwelijk aan de Tsjaerddyk. Lourens Lutgendorff is een zeer eigenzinnig persoon en hij ligt al snel met de kerkvoogden en andere mensen in het dorp overhoop. Na vijf jaar houdt Lourens Lutgendorff het dan ook voor gezien in Folsgare en koopt hij de smederij van Ynte Roode in Makkum. Timmerman Pieter Willems Twijnstra vertrekt uit Folsgare en wordt boer in Abbega. Hij wil van de smederij af en zet de zaak te koop. Reinder Hendriekus Monkel, stadsomroeper uit Sneek, brengt een bod uit van fl 1661, - . Dit bod wordt afgewezen en het pand wordt uit de verkoop gehaald. Na het vertrek van  Lourens Lutgendorff  in mei 1875, komt Albert de Hond als nieuwe huurder in het bedrijfspand voor een termijn van twee jaar. Hij betaalt een aanzienlijk lager huurbedrag van fl 140, - per jaar. Twijnstra wil toch van het pand af en in 1876 komt het weer te koop. Petrus Jentjes Greydanus, landbouwer te Oosthem, wordt voor fl 1740, - de nieuwe eigenaar.

Op de zijkant van de gevel, boven het winkelraam, hangen twee borden waarop reclame wordt gemaakt voor “Van Nelle Koffie en Thee”. Eronder staan Anne Sjirks en zijn zoontje Sjirk Annes In 1841 bouwt timmerman Johannes Paulus Spiering in Folsgare tegenover het kerkhuis een winkel met daar achter een woning. Hij heeft het perceel gekocht van Roel Uiltjes die ernaast woont en hoopt later een koper voor het pand te vinden. Als het pand klaar is, huren Kornelis Sjerps Piersma en zijn vrouw Hjebbeltje Sjoerds Sjaarda de winkel. Kornelis werkt als arbeider en zijn vrouw Hjebbeltje bestiert de winkel en het huishouden. Kornelis en Hjebbeltje hebben de zaken goed voor elkaar en kopen in 1843 de zaak van Johannes Spiering. De winkel loopt goed zodat Kornelis stopt met zijn baan bij de boer en zich helemaal op de winkel stort. In 1853 overlijdt Hjebbeltje (die in het dorp Habeltje genoemd wordt). Kornelis is zijn steun en toeverlaat kwijt en kan het huishouden en de winkel niet alleen af. In 1856 zet hij de winkel te koop en verhuist in 1858 naar Oosthem. Hij verhuist in 1872 weer naar Folsgare en overlijdt daar op 80-jarige leeftijd(1880) Sjirk Annes Cnossen en Eelkjen Johannes Grijpsma komen na hun huwelijk in 1856 naar Folsgare waar ze de winkel van Kornelis Piersma overnemen. Trijntje, de oudste dochter van Sjirk Annes, (geboren 1859) gaat in 1874 naar Abbega, waar ze dienstmeid wordt. In 1880 komt ze zwanger weer thuis en bevalt van zoon Sjirk. Wie de vader is, blijft onbekend en haar moeder Eelkjen raakt hierdoor zo van slag dat ze in Franeker moet worden opgenomen. Kleinzoon Sjirk overlijdt op 6 november 1880, drie maanden oud en op 26 november overlijdt Eelkjen in Franeker. Het gezin Cnossen heeft een zware tijd achter de rug maar met de steun van de kleine gemeenschap van Folsgare komt het leven weer op de rails.  Grietje, de jongste dochter ( geboren 1865), zorgt voor haar vader en haar jongste broertje Anne Sjirks ( geboren 1869).  Deze Anne Sjirks trouwt in 1895 met Antje of Anna Annes de Jong uit IJsbrechtum. Hij is dan koopman en winkelbediende bij zijn vader.

Op 27 mei 1781 is het een drukte van belang op de pastorieboerderij in Folsgare. Het is dan ook een bijzondere dag voor Folkert Feikes en Yfke Gerrits. Hun zoon Feike Folkerts en hun dochter Yfke Folkerts gaan vandaag tegelijk trouwen in de kerk. De dienst zal worden geleid door predikant Petrus Wigeri, zijn vrouw Catharina Gratiana Eelcoma komt ook mee. Feike Folkerts trouwt met Baukje Symons uit Nijland. Zij volgen Folkert Feikes op als boer en boerin op de pastorieboerderij. Hun kinderen Folkert 1783 (overleden), Trijntje 1784, Yfke 1786, Folkert 1788, Siemen 1792 en Gerrit in 1796 worden hier geboren. In 1799/1800 komt een grote boerderij aan de Tsjaerddyk (nummer 31) te koop. Na lang wikken en wegen besluit Feike Folkerts de stap te wagen  om boer te worden op een eigen boerderij. In 1811 neemt Feike Folkerts de naam van der Meer aan. Hij zal deze naam gekozen hebben, omdat hij tegenover “de Meeren” woont, wat nu het Marlân  wordt genoemd. De kinderen worden groot en vinden hun eigen weg. Trijntje en Yfke trouwen met de broers Rintje Jans en Douwe Jans Boschma. Folkert trouwt met Aukje Terpstra en wordt boer in Nijland. Siemen gaat samen met Gettje van der Goot boeren op Pikesyl onder Abbega. Feike Folkerts en Baukje Symens hebben nu alleen hun jongste zoon Gerrit nog thuis. Na zijn trouwen met Riemke Klazes Bosma op 8 mei 1824, geeft Feike Folkerts het roer uit handen. Gerrit Feikes wordt boer op de ouderlijke boerderij. Het jaar 1824 wordt triest afgesloten wanneer Gerrit zijn moeder Baukje Symens op 30 december overlijdt. Feike Folkerts is nog getuige van de geboorte van Klaas Gerrits op 5 april 1825. Hij overlijdt op 14 juli 1825. Het jonge echtpaar staat er in korte tijd alleen voor. De kinderen worden groot en vinden hun eigen weg. Trijntje en Yfke trouwen met de broers Rintje Jans en Douwe Jans Boschma. Folkert trouwt met Aukje Terpstra en wordt boer in Nijland. Siemen gaat samen met Gettje van der Goot boeren op Pikesyl onder Abbega. Feike Folkerts en Baukje Symens hebben nu alleen hun jongste zoon Gerrit nog thuis. Na zijn trouwen met Riemke Klazes Bosma op 8 mei 1824, geeft Feike Folkerts het roer uit handen. Gerrit Feikes wordt boer op de ouderlijke boerderij. Het jaar 1824 wordt triest afgesloten wanneer Gerrit zijn moeder Baukje Symens op 30 december overlijdt. Feike Folkerts is nog getuige van de geboorte van Klaas Gerrits op 5 april 1825. Hij overlijdt op 14 juli 1825. Het jonge echtpaar staat er in korte tijd alleen voor.

Suderburen is een buurschap onder het later gestichte Folsgare. In 1700 is de noordelijke boerderij, 42 pondemaat groot, in gebruik bij Anske Thomas. De zuidelijke boerderij, 25 pondemaat groot, wordt gebruikt door Dirk Jacobs.  In 1708 hebben beide boerderijen dezelfde eigenaar en gebruiker. Later worden ze  samengevoegd tot één grote boerderij. Taeke Jans Westendorp is op 4 juli 1797 geboren in Piaam. Hij trouwt in 1819 met Marijke Sibbles van der Werf. Na hun huwelijk huren ze de boerderij Suderburen van Lambertus de Haan en Eeltje de Hengst. Hier wordt in 1820 zoon Jan geboren en in 1823 Sible Taekes. Marijke bevalt in oktober 1825 van een zoon die Taeke Taekes wordt genoemd. Een direct gevolg van de overstroming is een grote uitbraak van ziekten. Taeke Taeakes wordt ziek en overlijdt in oktober 1826, één jaar oud. Marijke bevalt in december 1826 van een jongen die weer Taeke wordt genoemd. Marijke Sibles van der Werf overlijdt op 5 november 1828 op 29-jarige leeftijd. De buren Klaas Feddes Breeuwsma en Gorrit Pieters van der Goot van Walmastate doen aangifte van haar overlijden.  Sible Taekes Westendorp, de tweede zoon van Taeke Jans en Marijke Sibles van der Werf, is één van de hoofdpersonen in het boek “De Oerpolder” van Hylke Speerstra. Hierin wordt zijn leven beschreven met zijn vrouw Margaretha Tjebbes Hettinga uit Nijland op de boerderij Groot Welgelegen in It Heidenskip. In 1831/1832 wordt er door de eigenaren een nieuwe boerderij neergezet. De oude koprompboerderij wordt vervangen door een grote stelp boerderij. Wanneer Taeke Westendorp hertrouwt op 5 maart 1832 met Sipkie Jarigs Meyer, kasteleinsdochter van herberg ‘het Hoogehuis’ uit Sneek, beginnen ze op een nieuwe boerderij. Twee maanden na het huwelijk wordt Geertruida geboren en in 1833 volgt Dominicus. De huurprijs van de nieuwe boerderij ligt een stuk hoger dan die van de oude. Taeke Jans besluit te verhuizen. Het gezin gaat naar Exmorra waar in 1836 Juliana Maria wordt geboren.

Over de boerderij die vroeger achter het huis op Easthimmerwei 25 stond, is weinig bekend. De boerderij lag, samen met een aantal andere boerderijen op de oude Middelzeedyk.  Het vroegste dat op schrift staat over deze boerderij is, dat hier in 1511 Hero Fongersz woont en dat de boerderij vier en veertig pondemaat en twee einsen groot is, inclusief 2 pondemaat  “Saedlant leggende, om ende om an Hero fros  huijs ende Heem“. Het weiland ligt vanaf de boerderij tot aan de Mieddyk en het “hoijland” ligt in het Meerland (Marlân). De boer moet over het Tiltsje, Suderbuursterleane, door het dorp Folsgara naar de Tsjaerddyk om bij het land te komen, aangezien er geen verbinding over de Mieddyk is.  Hoe de boerderij er uit zag, kunnen we lezen in een advertentie van 24 oktober 1787  in de LC: De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 30 October 1787 ’s Na demiddags om 1 Uur, in het  Waapen van Sneek by de Finale Palm slag verkopen Een uitmuntende ZATHE en LANDEN met de Huizinge, Schure, Hovinge en wydere annexen gelegen in Folsgare, groot in het geheel, 40 een tweede Pondematen belast met 19 Floreen by JELLE PYTTERS bewoond Petry en May 1793 vry van Huur, te huur doende boven de lasten a 222 Car. Guldens waarop per Pondem. geboden is 111 g.gls. Jelle Pytters (Pieters) is de zoon van Pytter Jelles en Ytie Jorrits. Pytter en Ytie zijn in 1757 getrouwd in Oosthem en boeren daarna in Westhem / Wolsum. Zoon Jelle wordt geboren in 1759. In 1768 is Pytter Jelles boer onder Folsgare op de boerderij achter Easthimmerwei 25. Jelle trouwt in 1783 met Meike Beints uit Jirnsum.  Ze volgen dan Jelle zijn vader op. Verder is er weinig over de familie bekend. Na Jelle Pytters komt Yme Keimpes op de boerderij. Daarna komt deze in de verkoop.     LC 10-12-1800: Eene uitmuntende Vrugtdoende en zeer geryflyke ZATHE en LANDEN met deszelfs HUIZINGE en HOVINGE cum annexis, staande en geleegen onder den Dorpe Folsgara , in het geheel groot na naam 69 Pondematen alle kostelyke Greidlanden belast met 17 1/2 Stuivers Schattinge wordende by Yme Keimpes cum uxore bewoond tot St Petry en May 1801 en kan alsdan vry van Huuringe door den Koper worden aangevaard.

In de Folsgaasterhem staan in de 15e /16e eeuw in het verlengde van de Ringdyk richting Folsgare twee boerderijen, Scheender state en Dyckhuistera state. Scheender state wordt vóór 1700 afgebroken. De naam Scheender state gaat later over naar Dyckhuistera state, die dan dus Scheender state wordt genoemd. De oude Middelseedyk liep vanaf Tirns rechtdoor langs Folsgare richting Oosterburen. Tijdens een stormvloed eind 11e eeuw is er een dijkdoorbraak. De Grienedyk en de Brededyk worden om het gat heen aangelegd. Op het dijkrestant worden later de twee eerder genoemde boerderijen gebouwd. De noordelijke boerderij heet Scheender state naar de slenk die in de Middelzee is ontstaan. De zuidelijke boerderij heet Dyckhuistera state omdat deze op de  resten van de Middelseedyk is gebouwd. Op de oude Middelseedyk zijn vanaf 1977 de woningen Ekersein 13, 15, 17, 19 en 21 gebouwd. Scheender State In 1640 is de heer Nauta eigenaar van Scheender State. Gerlse Douwes is gebruiker. In 1698 zijn de erven jonkheer Tjalling van Sixma en Bavius Nauta ieder voor de helft eigenaar.  Claes en Dirck Jacobs zijn de gebruikers. Kort voor 1698 is Scheender State  waarschijnlijk afgebroken. Floreen nummer 35 wordt in 1700 als volgt beschreven: Claes Willems c.s eigenaar van negen p/m lands genaamd het Dou’ land lopende met de oostkant aan Nauta afgebroken huisstede wordende bij Jentie Heeres gebruikt bezwaard met vier floreen. Jhr Tialling van Sixma ende Juffr Nauta eigenaars van een Zathe lands groot twee en dertig p/m wordende bij Jan Teedes gebruikt hebbende de grietman Tjiaards van Aijlva erven ten zuiden Frans Staak ten westen de Groenedijk ten noorden en de Rijdweg naar Sneek ten oosten bezwaard met vijftien floreen (Rijdweg naar Sneek = Brededyk) Dyckhuistera state Weduwe Teed Gerloffs is in 1511 meijer (huur- of pachtboer) op Dyckhuistera state.  Goffe Piers van Sjaerdema is de eigenaar, hij woont in Oppenhuizen. Goffe Piers is door vererving eigenaar geworden van de Sjaarda huizen die in Abbega, Folsgare en Oppenhuizen hebben gestaan. Deze huizen of stinsen zijn vóór 1500 verwoest in de strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers. In het beneficiaal boek van 1543 staat dat de kerk van Folsgare land ten noorden van het Middelpad bezit. Het land ernaast wordt als Goffe Piers z’n land aangeduid. Goffe Piers zijn zoon Hobbe Zyarda (Sjaarda), getrouwd met Fokel van Roorda, erft Dyckhuistera state in Folsgare van zijn vader. De grafzerken van Hobbe en Fokel liggen onder de vloer van de kerk in Folsgare. Daardoor weten we dat Hobbe op 27 november 1557 en Fokel op 8 juli 1558 is overleden. 

Het is 29 januari 1864. Een spannende dag voor Sijmen Sipkes Kooistra, boer op Folsgeasterleane 4, Teade Ruurds Abma, boer op Folsgeasterleane 2 en Klaas Ruurds Abma, boer te Tjalhuizum. Het melken is vlug aan kant gemaakt en in hun zondagse pak staan ze klaar om gezamenlijk  naar Sneek af te reizen. Vandaag zal notaris C.J. Jorritsma de akte van boedelscheiding van Hiltje Klazes Wiersma, weduwe van Ruurd Freerks Abma, openbaar maken. Als de notaris klaar is met het voorlezen van de akte, beseft Sijmen Sipkes Kooistra dat hij van de boerderij zal moeten. De boerderij waar hij meer dan twintig jaar boerde. Twintig jaar waarin Sijmen veel tegenslag heeft en  twee keer weduwnaar wordt. In 1842 trouwt hij met Baukjen Ruurds Abma. Na haar overlijden hertrouwt Sijmen  in 1856  met Johanna Gosses Bootsma.  Dit huwelijk duurt maar 5 jaar. Johanna overlijdt in 1861. Sijmen hertrouwt opnieuw, nu met Sytske Postma uit Folsgare. Zij is weduwe. Sijmen zijn buurman, Teade Ruurds Abma, wordt de nieuwe eigenaar van de boerderij. Sijmen Sipkes wil verder boeren en overlegt  met zijn vader Sipkes Gabes Kooistra. Deze  is  boer op Scheender state. Zijn vader is inmiddels 73 jaar en wil het wel wat rustiger aan gaan doen op een kleinere boerderij. Hierdoor kan Sijmen Sipkes boer worden op Scheender state. Zijn vader koopt in mei 1864, samen met Klaas Feddes Breeuwsma, perceel C nummer 46, groot twee bunder en negen en zestig roeden. Het weiland wordt opgesplitst in twee stukken. Het zuidelijke gedeelte, nummer C 585, komt bij de boerderij van Klaas Feddes Breeuwsma. Het noordelijke stuk, nummer C 586 wordt eigendom van Sipke Gabes Kooistra. Beide stukken grond worden gescheiden door een  stukje nieuw gegraven sloot.

Op 15 januari 1819 zitten Fonger Klases Ringnalda en zijn vrouw Jischjen Freerks Plantinga bij de tafel om te overleggen over hun toekomstige woonplaats. Ze wonen op Gerbada state aan de Tsjerkebuorren 44 in Oosterwierum, maar de state wordt gesloopt en zal worden vervangen door een nieuwe boerderij. Fonger Klases wil blijven, maar zijn vrouw wil graag terug naar de omgeving van Abbega, waar haar familie woont. Ze heeft een oplossing voor al zijn tegenwerpingen en beëindigt haar betoog met het verzoek aan haar man om de volgende dag naar Sneek te gaan. Douwe Jeljers Douma heeft een boerderij te koop aan de Tsjaerddyk (21) onder het dorpje Folsgare.  Ze vraagt Fonger Klases om die te gaan bekijken. Fonger Klases is niet ontevreden over de boerderij in Folsgare. Het huis met schuur is ruim en met de aangebouwde schuur erbij is er ruimte genoeg. Bij de boerderij hoort 23 pondematen land. De 16 pondematen land ten noorden van de Tsjaerddyk is beste weidegrond. De kwaliteit van de 7 pondematen land ten zuiden van de Tsjaardvaart is twijfelachtig. Het land ligt laag en in een natte zomer is het maar de vraag of de ‘zwarte molen’ het land droog kan houden.  Vanaf de Tsjaerddyk ziet hij in de verte de kerktoren van Abbega. Via de Gelderse weg door het Marlân naar de Rige, vervolgens doorlopend naar de Abbegaasterketting, kan zijn vrouw in een uur naar Abbega lopen. Hij is boer en een man van weinig woorden. Hij weet dat dit is wat zijn vrouw wil. Fonger gaat onderhandelen met Douwe Jeljers Douma.  Ze komen er snel uit en eind januari 1819 wonen Fonger Klases en Jischjen Freerks met hun kinderen Rinske 21, Klaas 19, Freerk 16, Jan 15, Marten 7  in Folsgare.

Folsgare bestaat in 1850 uit een pastorieboerderij met daarnaast de kerk en de school. Tegenover de school is de timmerzaak van Johannes Paulus Spiering ( nu Tsjaerddyk 44), aan de andere zijde van de opvaart/Mieddyk woont Hans Kreger die kuiper is (Tsjaerddyk 42). Daarnaast staat de herberg/winkel van Epeus Couperus (Tsjaerddyk 38), de winkel van Kornelis Sjerps Piersma (Tsjaerddyk 36) en als laatste de slagerij van Willem Sjerps Twijnstra. Aan de noordzijde er schuin tegenover staan het kerkhuis noord en “de Tempel”. Zoon Pieter Willems staat op 23 maart 1850 met Trijntje Gorrits van der Goot voor de ambtenaar van de burgerlijke stand en geven elkaar het jawoord. Zijn huwelijk is in een stroomversnelling geraakt door het overlijden van zijn baas, timmerman Johannes Paulus Spiering, in december 1849. Pieter Willems wil nu de timmerzaak overnemen en met de steun van zijn schoonvader die boer is op Walma state, zal dat geen probleem worden. In 1864 voltooit timmerman Pieter Willems de bouw van de nieuwe kerk in het dorp. Hierna volgen nog een paar woningen aan de Tsjaerddyk. Hij bouwt in 1870 de smederij naast de kuiperij van zijn broer Freerk. In 1871 volgt het huis (Tsjaerddyk 47) tegen het erf van de pastorieboerderij waar zijn broer Gerrit Willems komt te wonen. Gelukkig is hij echter niet, want de nieuwe kerk is aan het verzakken en herbouw komt dichtbij. De reacties uit het dorp doen Pieter Willems in 1872 besluiten om te stoppen als timmerman in Folsgare. Hij verkoopt zijn timmerzaak aan Auke van der Velde. Pieter Willems verhuist eerst naar Abbega, waarna hij weer timmerman wordt in Huizum onder Leeuwarden.

Taede Ruurds Abma is op 30 juni 1826 in Folsgare aan de ‘leane’ geboren en wordt aangegeven op 1 juli 1826 door zijn vader Ruurd Freerk Abma met de getuigen Fedde Oeges Breeuwsma en Hendrik Uiltjes Hoekstra, beiden boer en buren van de ouders Ruurd Freeks Abma en Hiltje Klazes Wiersma. Ruurd Freeks Abma oud zeven en veertig jaren boer wonende te Folsgare welke ons een kind van het mannelijke geslacht heeft voorgesteld, den dertigsten der maand Juny dezes jaars des avonds ten zes uren uit hem declarant en Hiltje Klazes Wiersma zijne Huisvrouw te Folsgare geboren, en aan het welk hij verklaard heeft de voornaam te geven van Tade. Taede is het tiende kind van Ruurd Freerks en Hiltje Klazes en voor een naam moeten ze wat verder terug in de tijd. Hij wordt vernoemd naar zijn overgrootvader Tade. Zijn beppe Baukje Taedes is in 1811 overleden. In de nalatenschap van Meinte Ruurds Abma staat een notitie waarin vermeld staat dat Baukje Taedes is geboren op 6 mei 1744. Uit het doopboek van de Hervormde gemeente Oudega, Idzega en Sandfirden blijkt dat haar ouders Tade Murks en Geertje Goverts zijn.   Taede Ruurds wordt in de geboorte akte door zijn vader aangeven met de naam Tade precies zo als Baukje haar vaders naam geschreven wordt bij haar inschrijving in het doop register van Sandfirden. Taede blijft de jongste van het gezin en is bijna zeven jaar oud als zijn vader Ruurd Freerks Abma, 54 jaar oud, op 16 maart 1833 overlijdt. Aangevers zijn Taeke Jans Westendorp, oud zeven en dertig jaren, boer op Suderburen, en Wiebren Lolkes van Wieren, oud dertig jaren, boer op Strûpenkeal, beiden buren van de overledene. Taede is boerenzoon en groeit net buiten het dorp op aan de ’leane’. Er is nog geen school en hij  krijgt les van zijn moeder en oudere broers en zusters. Het boerenwerk is een onderdeel van zijn opvoeding en als jongste zoon zal hij later als boer op de ouderlijke boerderij komen.       Taede Ruurds is al op 18-jarige leeftijd gekozen tot kerkvoogd. Het maakt niet uit of je Teerde of Taede schrijft hij hoort nu wel bij de mensen die iets in de melk te brokkelen hebben.

Sjerp Gerbens en Sjoukje Willems trouwen op 31 oktober 1786 in Jorwerd.  Ze worden daar boer en boerin en in 1787 wordt Antje Sjerps geboren. In 1788 verhuizen ze naar het iets verderop gelegen dorpje Baard. Na de komst van twee dochters wordt hun zoon Willem Sjerps geboren in 1792. Na nog drie dochters, krijgen ze weer een zoon in 1802, Gerben Sjerps. Daarna volgen nog een dochter en een zoon. Antje Sjerps trouwt in 1809 met Hielke Pieters Wiersma uit Abbega. Hielke Pieters is boerenzoon en het paar begint met de steun van Hielke Pieters zijn vader Pieter Rienks, een eigen boerenbedrijf in Abbega. Willem Sjerps gaat, net als zijn oudste zuster, rond 1812 naar Abbega en wordt daar boerenknecht. Hij ontmoet hier Japke Pieters Boomsma, dochter van Pieter Gerrits Boomsma en Antje Freerks Bouwma,  boer op de pastorieboerderij. Willem Sjerps en Japke Pieters trouwen in 1816 en beginnen een winkeltje in het dorp. Dit brengt te weinig op en een jaar later regelt schoonvader dat Willem Sjerps boer wordt op de kerkboerderij aan de Rige vlak bij Abbegeasterketting. In 1817 wordt Antje Willems geboren. Daarna komen er nog 7 kinderen van wie er drie jong overlijden. In 1830 verhuist de familie Twijnstra naar Folsgare. In het dorp staan, behalve een kerk en een pastorie boerderij, nog maar vijf huizen. Aan de zuidkant van de Tsjaerddyk is een timmerbedrijf (Tsjaerddyk 42), een winkel / herberg (Tsjaerddyk 38), een slagerij (Tsjaerddyk 36 e.v),  aan de noordkant een koemelkerij (latere Tempel) en een kerkhuis. Het gezin Twijnstra trekt in  bij  Kerst en Jacob Arjens en Willem Sjerps wordt slager van beroep. In Folsgare worden nog eens zes kinderen geboren en er overlijden twee kinderen.

Op 30 april 1847 bevalt Anneke Sytzes Osinga, echtgenote van Hilbrand Rintjes Boschma, van een zoon die Jouke wordt genoemd. Jouke Hilbrands, de een na jongste van het gezin, brengt zijn jeugd door op een boerderij aan de Tsjaerddyk onder Folsgare. Hij gaat naar de openbare lagere school in Folsgare, opgericht in 1843, krijgt les van meester Reitsma en later Nauta.Thuis leert Jouke het boerenbedrijf van zijn vader en oudere broers. Jouke wordt op 30 april 1867 opgeroepen voor de nationale militie.Het is lotingsdag en Jouke trekt nummer 57. Een laag nummer, dat houdt in dat hij in dienst moet. Jouke trouwt op 4 mei 1867 met Botje Rinkes Groenveld uit Heeg. Het paar gaat in Oosthem wonen waar op 17 augustus 1867 hun eerste kind Rink Joukes wordt geboren.      Jouke Hilbrands kan geen vrijstelling van dienst krijgen maar er is een mogelijkheid om je te laten vervangen door een ‘remplaçant’. Een remplaçant is iemand die zich dat jaar niet hoeft aan te melden en dus vrijwillig dienst neemt. Van deze plaatsvervanging wordt bij notariële akte “een contract van plaatsvervanging” opgesteld. Jouke heeft Tjeerd Deinum uit Nijland in de arm genomen om voor hem een plaatsvervanger te zoeken. Tjeerd heeft Jan Berkenbos bereid gevonden om tegen betaling de dienst van Jouke over te nemen en laat een “contract van  plaatsvervanging” opmaken: “Op heden den zeven en twintigste juni des jaars een duizend acht honderd zeven en zestig, compareerden voor ons Ansko van der Plaats Notaris residerende te Leeuwarden:Tjeerd Deinum, koopman wonende te Nijland als bij monde gelastigde van Jouke Boschma van boerenbedrijf wonende te Oosthem, loteling voor de dienst bij de nationale militie over dezen jare in bovenstaande gemeente en al daar getrokken hebbende nummer 57 het welk tot den actieven verpligt door voltrokken huwelijk meerderjarig geworden requirant ter eenre en Jan Berkenbos, smidsknecht wonende te Sneek requireerde ter andere zijde”   Jan Berkenbos neemt voor f 250,--  de dienst van Jouke Boschma over.

Tussen de latere Tempel en het kerkhuis aan de noordzijde van de Tsjaerddyk is in 1832 nog een stukje onbebouwde grond. Rond 1848 bouwt timmerman Johannes Paulus Spiering een huis op dit kleine perceel. Het pand komt niet aan de weg te staan maar krijgt een klein voortuintje, waar hij twee lindebomen plant als zonwering. Johannes Spiering en zijn vrouw Trijntje Harmens Dijkstra gaan met hun zoon Paulus Johannes in het huis wonen. Timmerman Spiering overlijdt in 1849. Pieter Willems Twijnstra neemt de timmerzaak  van Spiering ( nu Tsjaerddyk 44) over. Trijntje Harmens verkoopt het huis en verhuist in 1851 met haar zoon naar Oosthem. Het huis wordt verhuurd. In 1855 komt Grietje Sipkes Bleeker, sinds 1846 weduwe van Meinte Klases Zijlstra, er met haar twee kinderen Klaas en Sytske wonen. In 1860 komt het huis in de verkoop. Het pand wordt gekocht door Klaas Gerrits van der Meer. Hij verkoopt de woning weer in 1861 aan Durk Okkes Baarda, die er per 12 mei 1862 over kan beschikken. Durk is op 4 mei 1861 getrouwd met Fedtje Fokkes van der Meer. Durk en Fedttje krijgen in Folsgare twee zoons, Fokke en Okke. Fokke wordt al op jonge leeftijd schoenmakersknecht bij Douwe Lucas Elsinga. Hij wordt later schoenmaker in Itens en trouwt in 1887 met Trijntje Eisma. Het paar keert voor korte tijd terug naar Folsgare. Fokke heeft dan een schoenmakersknecht nodig. Okke gaat al jong mee naar de boerderij en wordt net als zijn vader boerenknecht. In 1893 verkoopt Durk Okkes het huis aan Taede Ruurds Abma ( boer op Carpe Diem, Folsgeasterleane 4). Durk en Fedttje verhuizen naar Spannum, waar Durk Okkes in 1897 overlijdt.

In 1859 wordt door de kerkvoogdij de bouw van het nieuwe kerkhuis aan de Tsjaerddyk opgedragen aan timmerman Pieter Willems Twijnstra uit het dorp. Het huis komt  tussen de winkels van Epeus Couperus en Sjirk Annes Cnossen te staan. Eind 1859,  als het huis is opgeleverd, stuurt Pieter Willems de rekening naar de kerkvoogdij met een bedrag van fl 555,56. De rekening wordt betaald met de opbrengst van een partij terpaarde. Het nieuwe huis is een stuk kleiner dan het kerkhuis aan de noordzijde van de Tsjaerddyk. Dit blijkt ook uit de huurprijs. Die van het kerkhuis noord is in 1860 fl. 45,- en van het huis aan de zuidkant fl.25, - De eerste huurder van het nieuwe kerkhuis is Grietje Sipkes Bleeker, weduwe van Meinte Klazes Zijlstra, die er samen met haar dochter Sytske gaat wonen. Sytske woont er met haar moeder tot haar huwelijk in 1869 met Willem Wieringa die schipper is in Loënga. Na hun trouwen gaan ze in Sneek wonen en Sytske raakt al snel zwanger. Als ze acht maanden zwanger is, overlijdt Willem na een kort ziekbed op 20 maart 1870. Een maand later, op 28 april 1870, wordt Pieter Willem geboren. Sytske is weduwe, met een baby, zonder inkomen, in een voor haar vreemde omgeving. Ze zegt de huur op en begin juli 1870 komt ze terug in Folsgare en trekt met Pieter Willem bij haar moeder in. Haar moeder is koopman van beroep en Sytske wordt naaister om een inkomen te krijgen. Pieter Willem wordt door zijn moeder onderwezen in het vak dat ze zelf uitoefent en hij wordt later dan ook kleermaker van beroep. In juni 1882 overlijdt Grietje Sipkes Bleeker. Ze is dan 77 jaar. Sytske woont daarna samen met haar zoon Pieter Willem in het kerkhuis. Sytske hertrouwt in 1884 met Douwe Feenstra en in 1885 verhuist het gezin naar Nijland.    

  Midden 19e eeuw stond aan de Tsjaerddyk een huis dat in de volksmond “de Tempel” werd genoemd. Het huis kreeg waarschijnlijk deze naam, omdat er op een klein oppervlak zoveel mensen woonden. In dit venster wordt de historie van het gebouw en zijn bewoners beschreven.   In 1751 trouwt timmerman Edger Scheltes uit IJsbrechtum met een meisje uit Folsgare, Ymkje Freerks. Het stel gaat in Folsgare wonen ( Tsjaerddyk 42). Edger timmert veel voor de kerk. Dat is terug te vinden in het kerkarchief als hij reparaties heeft uitgevoerd.  In 1783 komt Edger  te overlijden en volgens het kerkarchief volgt zijn jongste zoon Freek hem op als timmerman. Tot  het jaar 1791 wordt hij regelmatig genoemd bij kerkreparaties.     De oudste zoon Schelte Edgers is boer en heeft een koemelkerij  op de Tsjaerddyk. Zijn bedrijf omvat de huidige huisnummers 41-47. Schelte  blijft vrijgezel,  maar  woont niet alleen. Hij heeft een huishoudster, Pietje Baukes, afkomstig uit Hennaard. Haar ouders zijn Bauke Sybes en Hiltje Jans. Pietje haar vader is kuiper in Hennaard.  In 1811, als iedereen van Napoleon een achternaam moet aannemen, noemt hij zich daarom ook Kuipers. Ook Schelte moet in 1811 een achternaam kiezen. Hij kiest voor de naam Dijkstra, waarschijnlijk omdat hij aan de Tsjaerddyk woont.   Behalve van de koemelkerij op de Tsjaerddyk nr 41-47, is Schelte Edgers ook eigenaar van de winkel annex timmerzaak op  Tsjaerddyk nr. 42 en het perceel daarnaast. Dit perceel, nu Tsjaerddyk nr. 38-40, wordt als moestuin gebruikt.   In 1818 overlijdt Schelte op 65 jarige leeftijd. Hij heeft blijkbaar een goede en warme band met zijn huishoudster Pietje Kuipers gekregen, want al zijn bezittingen gaan naar Pietje Kuipers. Zij krijgt niet alleen het onroerend goed. Pietje erft ook een voor die tijd fors bedrag aan geld. Pietje Baukes Kuipers is van huishoudster nu boerin geworden en is blijkbaar daarmee ook een stuk aantrekkelijker op de huwelijksmarkt. In 1820 trouwt Pietje op 44 jarige leeftijd met de veel jongere Hendrik Uiltjes Hoekstra uit Terherne. Hendrik is pas 29 jaar en als zoon van een schipper zal hij niet erg rijk zijn. Hij vindt in Pietje een goede partij.  

Timmerman Johannes Paulus Spiering uit Folsgare bouwt rond 1842 een dubbele woning naast de winkel van Sjerp Piersma (Tsjaerddyk 36). De woningen zijn niet even groot, woning a) is een starterswoning en woning b) een ééngezinswoning. De bleek, het stalt, de regenwaterbak, het secreet en de asbak achter de woningen zijn voor gezamenlijk gebruik.  Als de bouw in 1842 gereed is melden Murk Lykles Postma, boerenarbeider, en Stijntje ten Kate zich voor de ééngezinswoning.  Zij  zijn getrouwd 1838 getrouwd. Op 12 mei 1862 verhuizen ze naar Oosthem.  Gerrit Willems Twijnstra en Anke Joukes Boschma worden de volgende bewoners. Na het overlijden van Anke Joukes in 1869 neemt Afke Hoogma als inwonende dienstmeid de zorg voor het gezin over. In 1870 verhuizen ze naar het nieuwgebouwde huis naast de Tempel (Tsjaerddyk 47).  Theunis Smeding en Aaltje Couperus betrekken daarna de woning. Aaltje is de dochter van Epeus Couperus, winkelier op Tsjaerddyk 38.  Zytse Asses Vierstra is de eerste bewoner van de starterswoning. Hij is vrijgezel en werkt bij de boer. In 1851 trouwt hij met Johanna Haitsma. In 1857 verhuizen Zytse en Johanna met hun kinderen naar Oosthem.  De volgende bewoners zijn Pieter Gerrits Oppenhuizen en Trijntje Klazes Breeuwsma, dochter van Klaas Feddes Breeuwsma, boer in Folsgare (nu Wallemadyk). Ze zijn in 1857 getrouwd en dit is hun eerste woning. In 1859 verhuizen ze naar Wolsum.  Wytse Jelles de Boer en Janke Bergsma komen nu in de woning.  Op 16 mei 1862 overlijdt Wytse Jelles, Janke bevalt tien dagen later van een dochtertje. Janke verhuist met haar kindje naar Oosthem.  Vervolgens woont Jouke Osinga gedurende een jaar in de woning. Janke is in 1864 hertrouwd met Folkert Jonkmans en samen met Folkert keert ze terug naar de woning aan de Tsjaerddyk. Met 3 kinderen verhuist het stel in 1873 naar Harlingen.  Andries Smeding en Grietje van der Zee wonen na hun huwelijk in 1873 in de woning.  Het pand wordt in 1875 door Epeus Couperus te koop gezet. Andries Smeding woont op dat moment  in de starterswoning, zijn broer Theunis in de ééngezinswoning. Het pand wordt gekocht door Douwe Feenstra.  

==========Uit vrij veld==============   Gemeentehuis   Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit.    Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt. De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.     Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  gemeentehuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma.   Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum.  In 1860 is hij gardenier in Wier.  Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824).  Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd. Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken.             ==========Uit vrij veld==============   Gemeentehuis   Tot 1842 was een deel van het Grietenijhûs van Menaldumadeel gevestigd in "Unia State" bij Marssum en werd gebruikt als trouwlocatie. Daarna is het nieuw gebouwde Grietenijhûs in Menaam in gebruik genomen. Er werd dus ingeschreven in Marssum van geboorte en huwelijk. Thuis trouwen was nog steeds mogelijk, maar je had 6 getuigen nodig, dat was duurder en werd ook alleen gedaan door de adel en andere belangrijke mensen, of in geval van ziekte of invaliditeit.    Het indrukwekkende Grietenijhuis is ontworpen door de in Friesland bekende classicistische architect Thomas Romein (Ook de ontwerper van de kerk te St.Jacobi parochie en het Gerechtsgebouw van Leeuwarden). Het gemeentehuis is gebouwd in de jaren 1841-1843, een belangwekkend gebouw, waarin het streven naar sobere vormen in het spoor van de inspiratie op de klassieke oudheid duidelijk tot uitdrukking komt. De bouw van het nieuwe Grietenijhûs in Menaam had fl. 11.180, - gekost en is in 1843 in gebruik genomen.     Van 1817 tot 1842 werd door de gemeente ook een gedeelte gehuurd van het naast het  stadhuis staande, Bondscafe " De Klok" en gebruikt als grietenijkamer en secretariaat. In 1883 koopt de gemeente de gehele herberg en verhuurt ze een deel aan een zekere A.J. Schaafsma.    Eén van de herbergiers was Jan Tymens de Boer wordt geboren op 18 april 1824 in Berlikum.  In 1860 is hij gardenier in Wier.  Vanaf voorjaar 1860 is Jan Tymens de Boer herbergier in Menaldum op huisnummer 56 (nummer 98 in 1880, 123 in 1890 en 230 in 1909). Zijn herberg ‘De Klok’ staat kadastraal op Beetgum C nummer 709 en is 2,30 are groot. Hij koopt het pand, dat naast het in 1842 nieuw gebouwde gemeentehuis staat, eind 1859 op een publieke veiling van de erven van Anne Jacobs Kooistra uit Marssum. Kooistra kocht het in 1855 van de gemeente, die het op haar beurt in 1835 kocht van de erven Anne Wytzes van der Weit (1782-1824).  Herbergiers in de periode tussen 1855 en 1860 waren Jacob Olijnsma en Jacob Klazes Jongedijk. Zij zullen van de toenmalige eigenaar Kooistra hebben gehuurd. Herberg “De Klok “wordt in 1955 afgebroken.            

=============uit vrij veld========= Stinzen rondom Menaldum    * Fleringa of Galema Op het  kaartje uit de Schotanus atlas van 1718 is te zien dat er op deze plaats een “Edele Stins “ stond. Het “Teikens “overzicht wat hier bij hoort geeft dit ook aan. Wat opvalt dat op het overzichtskaartje hier boven van de Kadaster Tijdreis in 1850 Fleringa wordt aangegeven op een andere locatie.       In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden. In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.   De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal.  Er is een bouwvergunning bewaard uit 1925. Toen heeft de eigenaar mej. A.V. Bieruma Oosting te Oranjewoud de oude ‘voorhuizinge’ van de boerderij laten afbreken en een nieuw voorhuis laten bouwen. Architect was J. Brouwer en de bouwer. S. Zondervan uit Menaldum. De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot.  De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen V 04 )     Op de foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer.  Bronnen: Tekst: Jan Leemburg en Piet Boerrigter Website van Menaldum “Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 “Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen Schotanus atlas HISGIS website Fryske Academy     *  Wuytze state   Deze stins stond er in elk geval al rond 1470. Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen. In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten.    Bronnen; P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009     *  Epinga state ( Epingahuys (Menaldum FC62)) Epinga-state was nog in de 16de eeuw een belangrijke eigenerfde state. Hij lag op de terp Epinga-terp (1543) en had zwaanrecht (1529). D.J. van der Meer identificeerde hem met de sate FC62. Eerst recent werd ontdekt dat de Lidlumer kronikeur Sibrandus Leo dit huis bedoeld zal hebben, toen hij een familie Van Epingahuys noemde als stichters van Klooster Anjum (13de eeuw) en kloosterlingen in Lidlum.       *  De Hege Wier te Coutum aan de Zandweg (Menaldum FC3, SC5) De nog bestaande Hege Wier ligt op een heringericht terrein. In 1832 en 1850 lag naast de wier nog een boerderij. Volgens het ook bij andere stinzen en stinswieren aangetroffen patroon hadden boerderij en wier elk een eigen gracht.    Plan XXVII . Menaldum (Fr.) . Binnende omgrachting ten noordenvan de eveneens omgrachte boerderij bevindt zich nog altijd een "hoge wier " als overblijfsel van een stinsheuveltje. Dit kaartje en de omschrijvingkomt uit het boek van H.Halbertsma ( Terpen tussen Vlie en Eems ) De Hege Wier ligt aan de Zandweg in de uit vijf à tien boerderijen bestaande buurschap Coutum, ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd In 1640 was jonker Keimpe van Donia op Hemmemastate te Bessum eigenaar, Sjoerd Ebles de pachter. In 1700 was de gravin Carelson eigenaresse, Bauke Jarigs pachter. De sate was toen ruim 39 pondemaat groot.     *  Hemmema te Bessum of Donia (Menaldum FC1, SC1) De eerste maal dat Hemmema te Bessum onder Menaldum, maar vlakbij Beetgum gelegen,(Er werd als grap gezegd dat als de toren van Beetgum omvalt ,ligt hij in Menaldum) ,  wordt genoemd, is in de huwelijkse voorwaarden van Hannyke, een bastaardzoon van Ritzke Jelmera van Ameland, en Thiede, de dochter van Doekka Hemmema, in 1439. Doeke Hemmema was toen al gestorven. Geregeld werd welke goederen Hannyke en Thiede zouden inbrengen. Thiede zou land te Berlikum inbrengen en afgesproken werd dat Hannyke en Thiede zouden wonen up Hemmemma statthem to Bessem, totdat Thiedes broers volwassen zouden zijn. Dan zou Hannyke de state aan hen overdragen.  Hannyke stierf spoedig, waarna Thiede hertrouwde met Douwe Sybrensz to Baerdt alias Aesgema. Hemmema te Bessum kwam aan haar broer Hette Hemmema, die op Hemmema te Berlikum woonde, en na diens dood aan Alef Hettez Hemmema, die er later ook woonde; Alefs broer Doecke Hettez Hemmema woonde ondertussen op Hemmema te Berlikum. In 1505 werd Alef als één van de edellieden in Menaldumadeel genoemd. In 1511 bezaten zowel Alef Hemmema als zijn zwager Syrck Keympez Donia als "heerschappen" belangrijke goederen onder Menaldum. Syrck, gehuwd met Syts Hettes Hemmema, woonde al lang in Menaldumadeel, waarschijnlijk ook voor zijn huwelijk al. Zo was hij er in 1478 mederechter. Of Syrck, dan wel Alef in 1511 op Hemmema woonde is niet bekend. Een broer van Syts en Alef Hemmema, Riurd Hemmema, verdronk in de fossa Popmana in Menaldum, dus de Popmasloot of Berlikumervaart.  Syrcks zoon Keimpo Sircxz Donia was in 1517 Vetkopers gezind: zijn huys to Betugum, waarmee waarschijnlijk Hemmema werd bedoeld, werd in dat jaar daarom tijdelijk geconfisqueerd en aan de stad Leeuwarden overgedragen. Uiteindelijk kreeg Keimpo het huis weer terug. Herhaaldelijk kocht hij eigendommen in Menaldumadeel. Tot zijn dood in 1561 bewoonde hij de state. Hij werd in de kerk van Menaldum begraven. Na hem woonden er nog verschillende generaties Van Donia.  Op de kaarten van Sibrandus Leo (1579) en Winsemius (1622) wordt Hemmema als adellijk huis Donia aangegeven. In 1718 lag het huis binnen ruime singels, met een oprijlaan naar de Zandweg, in 1850 deels Leeuwensingel genoemd naar de wapenhoudende leeuwen op de inrijpalen. Van het huis is geen afbeelding bewaard gebleven; een inventaris van 1664 noemt 17 vertrekken, waaronder 't sael, een taxatie van 1682 de adelyke huisinge, schuure, pickierstal, thuininge, hovinge, grachten, zingels, opreed, bomen en plantage, sampt schiphuis, Hemmemastate genaamt. Het huis werd voor 1788 afgebroken, de schuur rond 1859.       *  Goerda (Menaldum FC28, SC44) Goerda is een duidelijk voorbeeld van een state die bewoond werd door een familie op de overgang van adel en eigenerfden. In de 16de eeuw werd de familie tot de eigenerfden gerekend, maar reeds in de 15de eeuw waren er verwantschappelijke betrekkingen met de Jongema's te Bozum en Rauwerd, de Juwsma's te Camminghaburen en de Andringa's uit Akkrum. In het begin van de 15de eeuw moet NN Goerda te Menaldum hebben geleefd. Hij had twee dochters: Eebel en Doed. De eerste was verwant met Kempo en Hessel Jongema, hoofdelingen te Rauwerd en Bozum; de tweede was getrouwd met Juw Syoukaz van Juwsmahuis te Camminghaburen.  Eebel was in 1479 al gestorven, Doed wordt in 1511 nog genoemd als eigenares van Goerda. Zij woonde zelf in Camminghaburen, terwijl Goerda waarschijnlijk werd gebruikt door schoonzoon Feyka Tziards Andringa, gehuwd met Katherina Juwsma, de dochter van Doed en Juw. Feyka werd daarom in 1496, toen hij met anderen uit Menaldum zich bij het verdrag met Groningen aansloot, Ffeyka Goerde genoemd.  De volgende generatie eigenaars bewoonde Goerda niet meer: Tiaerdt Feyckes Goerda, de zoon van Feyke en Katherina, woonde in Goutum, waar hij een boerderij van de Juckema's pachtte. Zijn vijf kinderen erfden bij zijn dood, tussen 1534 en 1537, elk één vijfde deel van Goerda sate. Vanaf 1551 werd de sate bewoond door zijn dochter Bauck Tiaerts, gehuwd met Feycke Gerckes Hoptilla, die zich ook Goerda ging noemen. Zij kochten van hun medeërfgenamen de landerijen, en in 1552 ook het huis van Goerda aan, zodat ze de sate konden nalaten aan hun dochter Jelck Feyckedr, getrouwd met Siurd Siurds Friesma uit Idaard, die er ook gingen wonen en zich eveneens Goorda of ook wel Gorda van Friesuma liet noemen. In 1578 werd zijn zoon als aanzienlijke eigenerfde aangeslagen; Goerda blijkt dan in het Lyaersma sextendeel van Menaldum te liggen.  In 1640 was Goerda een gewone boerderij. Op de kaart van 1718 werd het huis nog aangegeven, in 1832 was het afgebroken.       *  Gralda state  Zie venster V 05     *  Orxma State   Zie venster V 06           =============uit vrij veld=========     Stinzen rondom Menaldum   Wuytze state  Deze stins stond er in elk geval al rond 1470. Onder de ontvangers van "heerschap renten" onder Menaldum komt in 1511 Sibbel Epes voor. Waarschijnlijk is ze te identificeren met Sibbel Dyadr van Wuytza, die in de jaren voor 1504 een relatie had met de Saksische stadhouder van Friesland Wilhelm Truchsess von Waldburg. Na zijn terugkeer naar Duitsland bleef hij met haar corresponderen; hij bekommerde zich ook om de opvoeding van hun twee kinderen. In 1528 droeg Sibbel en haar zoon Christoffel Wuytza over aan Sibbels dochter Margaretha Truchsess, gehuwd met Albert van Aernsma. In het zwanenboek van 1529 wordt vermeld dat Wuytza zate of state zwaanrecht had en al sinds 60 jaar en meer in bezit is van de voorouders (in moederlijke lijn dus) van Margaretha. Door het huwelijk Aernsma-Truchsess von Waldburg hadden vele Friezen de Waldburgs in hun kwartieren; zo ondermeer de Van Sytzama's te Friens, die op de grote wapenborden in de kerk aldaar iedere verwijzing naar de onwettige geboorte van Margaretha achterwege lieten.      Bronnen; P.N.Noomen ; De stinzen in middeleeuws Friesland en hun bewoners, 2009   Fleringa of Galema       In 1511 was Renick Wybez Popma van Terschelling eigenaar en bewoner van die staeten toe Flaeringe. Ook in 1505 werd hij al als edelman in Menaldumadeel vermeld. In 1511 overleed ook de priester Douwa Pibez in Dronrijp. Laatstgenoemde stichtte daar een prebende, waarvan hij Renick Popma - en na hem diens rechtsopvolgers op Fleringa - samen met nog enkele anderen patroon maakte. De achtergrond daarvan was dat Renicks moeder een Gerbranda van Herbayum was, uit een familie die ook tot Douwa Pibez' verwanten behoorden.   In 1529 maakten Renicks beide in het buitenland vertoevende weeskinderen aanspraak op de gerechticheyt van swanejagen als sy hebben ter cause van Fleeringa state. Eén van hen, Heercke Popma, vestigde zich later op Fleringa. In 1549 verkocht hij een rente uit de state. Hij overleed er in 1554 en werd in de kerk begraven. Heerckes dochter Rieme trouwde met Hans Galesz Galema, die in 1578 hier als heerschap in het Lyaersma sextendeel van Menaldum, waarin Fleringa lag, werd aangeslagen. In 1622 werd Fleringa naar de eigenaar als edele state Gaelema aangegeven, in 1664 als edele state Fleringa. In 1728 was het goed niet meer in adellijke handen. Bij de invoering van het kadaster was het een boerderij, die samen met de bijbehorende boomgaard door een ruime vierkante gracht omgeven was.     De boerderij Fleringa , ook wel Galema genoemd , staat aan de Ljochtmisdyk 45 en wordt nu bewoond door de Fam. J. van der Wal.  De naam Fleringa (Galema) of Flaringa wordt ongeveer voor het eerst genoemd in 1501. In 1618 wordt Gale van Galema vermeld en in 1640 is het eigendom van Joris Camp en in gebruik bij Jan Yges Tiesma. In 1700 is het in bezit van jonker Hector van Glinstra. “oud Grietman over Tietsjerkstradeel “en is dan 80 pondemaat groot.  De boerderij ligt op een grote terp waarvan begin 1900 een groot gedeelte is afgegraven. (zie hiervoor naar het venster van de Terpen )   Op bijgaande foto is een nisje te zien dat naar alle waarschijnlijkheid stamt uit de tijd vlak na de reformatie ± 1650-1700, toen de Rooms katholieken niet in het openbaar bij elkaar mochten komen om de eucharistie te vieren. Dit werd officieel weer toegestaan in 1853, tot die tijd hield men zich op in schuilkerkjes en boerderijen. In boerderijen kwam men samen op de dorsvloer, het nisje op de foto zit ook bij de voormalige dorsvloer.    Bronnen: Tekst: Jan Leemburg Website van Menaldum “Skiednis fan Menameradiel” red. O. Santema en dr. Y.N. Ypma, 1972 “Prekadastrale atlas van Fryslan” door J.A. Mol en P.A. Noomen     Gralda state   Zie venster V 05     Orxma State    Zie venster V 06          

Molens bij Menaldum   Rondom Menaldum hebben diverse molens gestaan, sommige zijn afgebroken en andere staan nu op de monumenten lijst.    * De Kievit  Locatie:       X 172813  Y  582391                     N 53.227825 O  5.653937   Deze molen van 1802 staat aan de Gernierswei ( Sanwei )  in de voormalige Berlikumer polder en is in 1975 als laatste van de 7 molens uit Menaldumadeel gerestaureerd door de Stichting Molens Menaldumadeel. Het is een 8 kantige grondzeiler gedekt met riet.       * De Rentmeester   Locatie;       RD X 174354 Y 580304                     N 53.209019 O 5.676886 Deze molen, een achtkante grondzeiler met als functie poldermolen stond in de Noordpolder te Dronrijp en is gebouwd in 1833. Omdat hij daar geen bestemming meer had en in verval geraakte is hij in 1981 verplaatst naar Menaldum tevens gerestaureerd en maalvaardig gemaakt.  Op deze locatie , de Zuidoosterpolder ,stond een Kooimolen gebouwd in 1857 en afgebrand in 1969. Dit was een achtkante bovenkruier , riet gedekt. Gebouwd door de Fa. J.Westra uit Leeuwarden. Deze molen bemaalde de zuidoosterpolder , 330 na groot . In 1943 verkeerde hij in goede staat.      * De Hoekstermolen   Deze molen stond aan de Slappeterpsterdyk aan de Oude- of Slappeterper vaart bij de boerderij Fleringa state van Jan v/d Wal. Het was een achtkante bovenkruier , riet gedekt. De molen was gebouwd in 1783 en in 1969 gesloopt. Volgens de Leeuwarder courant werd de bouw van de molen aanbesteed op 21 juli 1783 om 13:00 uur in de Vergulden Hoorn te Dronrijp. Molenbouwer was Pyter Pyters uit Ried. Eerder op diezelfde dag werd in Menaldum het graven van de zogenaamde molen-aar , de afwateringssloot voor de molen aanbesteed.  Bij deze molen ben ik geboren op 21 februari 1941 ,de middelste van 7 kinderen . Voor mij Janke Piet en Annie , na mij Tine, Sierd en Gosse. Wij hebben daar een prachtige tijd gehad met onze ouders Ane en Antje, zo verteld Botte Boomsma op 16-11-2015  Deze foto kregen wij van de familie v.d. Wal, bewoners van Fleringa State aan de Ljochtmisdyk 45. De Hoekstermolen stond in het land in de buurt van genoemde boerderij. Jarenlang heeft de familie A. Boomsma hier gewoond. Dochter Annie, die de foto zag op de laatstgehouden hobbymarkt, vertelde dat als ze zomers op bed moesten er een ladder tegen de zijgevel werd geplaatst en zij door het deurtje gingen om zo op de zolder te komen waar de bedden van de kinderen stonden.     * De Korenmolen van Meerstra  Locatie :      RD X 174043  Y 580537                     N  53.211123  O 5.72245   Foto collectie Peter Koster  Deze molen stond aan de Mieddyk ( nu nr. 39 ). De molen is een Stellingmolen en is gebouwd in 1863. De constructie is een achtkante boven kruier en het kruiwerk is een buitenkruier. De Fam. Meerstra heeft de boerderij, schuur , en de pelmolen met lijnzaadpletterij te koop aangeboden op 18 Oktober 1915, maar adverteerde op 15 en 19 November nogmaals op afbraak te koop een beste WINDKORENMOLEN. De molen is in 1915 gesloopt en overgebracht naar Etten-Leur. De maalstenen zijn in Menaldum achtergebleven enterecht gekomen bij de slagerij van de Fam. Baarda, die er zijn messen op sleep. Slager Yde Baarda was tot 1974 slager , waarna zijn zoon Anne de slagerij voortzette. Ook hij heeft nog messen geslepen op de molensteen.   Op de ansichtkaart  is de Mieddyk te zien , dat is het pad dat aan de rechterkant van het water loopt, de Menaldumervaart. Met op de achtergrond de molen. De woningen links zijn die aan de Warnserbuorren.  Foto collectie Peter Koster     * De Korenmolen van Menaldum   Locatie :      Rd X 173153  Y 581203                     N 53.217139 O 5.658961     Op de tekening van Ruurd Juckema uit 1626 staat de molen op de hoek van de Rypsterdyk en de Ljochtmisdyk Deze molen is gebouwd voor 1664 en verdwenen voor 1718. Het was een type Standardmolen. De standerdmolen of standaardmolen, in West- en Oost-Vlaanderen staakmolen genoemd en in Limburg kas(t)molen is een richtbare windmolen en het oudste houten type windmolen in de Lage Landen. De naam is ontleend aan de standerd of staak, een rechtop staande ongeveer 60–80 cm dikke stam met een zogeheten stormpen. De molenkast rust grotendeels op de bovenkant van de standerd. Voor het afschuiven is er op de standerd een stormpen aangebracht. Een tweede steunpunt voor de kast om de standerd is de zetel halverwege de standerd. Het midden van de kast zit niet op de standerd, maar meer naar achteren ter compensatie van het gewicht van het wiekenkruis. Hierdoor is de molen afhankelijk van de hoeveelheid in de kast opgeslagen maalgoed min of meer in evenwicht Uit de standerdmolen is de wipmolen ontstaan. Aan de vorm van het dak, de hoogte van de voet, de vorm van de trap, de lengte-breedteverhouding van de kast en het afdak boven het luiwerk kan men zien in welke streek de molen staat.(Wikipedia )   Geschiedenis : 9 april 1714  Gedeputeerden schrijven het gerecht van Menaldumadeel aan om de pelsteenen uit de molen te Berlikum en Menaldum te laten halen.  NB. De aangegeven locatie is een zeer ruwe schatting naar de Schotanus- kaart van 1664, niet meer op de versie van 1718.      * Vierhuisterpolder molen   Locatie :      RD X 174587 Y 581669                     N 53.221275 O 5.680456  De molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928. Het was een achtkante boven kruier riet gedekt type Grondzeiler. 1811 – 1832 Lammert Jacobs Dijkstra mede eigenaar. Geschiedenis : Bemaalde de Vierhuisterpolder ( 80 ha )    * Westerwirder molen   Locatie :      RD X 175255 Y 581986                     N 53.224099 O 5.690477   Deze achtkante bovenkruier Riet gedekt van het type Grondzeiler is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850. 1811 – 1832 ; Erven Dirk Martens Koopmans Geschiedenis: Bemaalde de Westerwirderpolder ( 75 ha )     * Sijbout Molen  Deze molen is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1874 . Het is niet bekend van welk type deze molen is geweest. De molen bemaalde de Sijboutspolder ( 55 ha ). Volgens de TMK van ca. 1850 stond de molen aan de andere zijde van de vaart.      *  Molen van Neno Viëtor   Locatie :      RD X 173420 Y 579816                     N 53.204667 O 5.662879   De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen na 1850      * Molen van Bouwe v/d Meulen   Locatie :      RD X 172144 Y 582436                     N 53.228251 O 5.643922  De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850. 1811 – 1832  Bouwe Aukes van der Meulen ( bakker )      * Molen van Jan Brouwer   Locatie :      RD X 172369 Y 581514                     N 53.219959 O 5.647241  De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850. 1811 – 1832  Jan Brouwer ,rustend predikant.       * Molen van Rutger Fopma   Locatie :      RD X 174096 Y 580821                     N 53.213673 O 5.673055  De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1850. 1832 ; Erven Rutger Sijmons Fopma       * Ringpolder molen   Locatie :      RD X 171761 Y 582296                     N 53.227005 O 5.638180 Standplaats 2 km NW der kerk ,Meerswal- zuid. NB. De aangegeven locatie is gebaseerd op de Topographische en Militaire Kaart van het Koningrijk der Nederlanden (TMK) van ca. 1850   Deze molen van een onbekend type is gebouwd na 1850 en verdwenen na 1928. Geschiedenis : Bemaalde de Ringpolder (30 ha )       * Molen van Polder 18   Locatie :      RD X 174061 Y 581433                     N 53.219174 O 5.672567 Standplaats : 1 km ONO der kerk  Dezemolen vaneen onbekend type is gebouwd voor 1832 en verdwenen voor 1928. En bemaalde de polder 18 ( 20 ha )       * Polder 25A molen   Locatie :      RD X 172449 Y 581682                     N 53.2211466 O 5.648448 Standplaats : 1,1 km NW der kerk  De molen van een onbekend type is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de polder 25A ( 10 ha )       *  Andringa Molen Standplaats : 0,8 km  ONO der kerk   De molen is van een onbekend type en is gebouwd voor 1873 en verdwenen voor 1929 en bemaalde de Andringapolder ( 65 ha )  NB, De locatie is een ruwe schatting naar de waterstaatskaart van1873  Bronnen : Allemolens.nl  , Ten Bruggencate       * De Hercules windmotor   Deze molen stond aan de Bitgummerdyk. Het gemetselde onderstel staat er nog steeds. Op de foto van de Earnseker is de molen te zien.   De geschiedenis; Als opvolgers van de klassieke typen Nederlandse wind- en watermolens, waaronder de stellingmolen, grondzeiler en wipmolen, kunnen de Amerikaanse windmotor en de moderne windturbine genoemd worden. De windmotor is in de Verenigde Staten door Daniël Halladay ontwikkeld en werd gebruikt voor irrigatie doeleinden. In 1876 werd hij getoond op de 7e wereldtentoonstelling te Philadelphia en vanaf 1883 ging men de windmotor in grote series produceren. In Nederland werd hij gebruikt als poldermolen. Tussen 1902 en 1925 zijn er ongeveer 200 van deze windmotoren geplaatst, vooral daar waar een stoomgemaal te groot en te duur zou zijn. Dit was met name in Noord-Holland en Friesland het geval.  

==========uit vrij veld=========     Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.   Jouke Bakker was getrouwd met Stijntje Alberda en zij kregen 5 kinderen; Anne ; Jacob , hij werd maar 21 mnd. oud ; Janke ; Jacob  en Meine. Hij heeft alleen maar de lagere school gevolgd, maar kwam toch in de Tweede Kamer terecht. Op vierjarige leeftijd kon hij al lezen en toen hij acht was had hij de school al doorlopen. Toen moest hij mee geld verdienen en ging bij de boer werken. Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden. In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer namens de C.H.U. , 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “De Banier”, later “Land en Volk” op zijn naam staan.  Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheel onthouders vereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “. Hij heeft 25 jaar aan de redactie van de “Chr. Historische Nederlander”  meegewerkt en heeft jaren in het hoofdbestuur van de “ Unie “  gezeten. In de oorlogsjaren was hij lid van de commissie voor Kerkelijk Overleg. In de Ned. Vereniging van Kerkvoogdijen is hij 29 jaar hoofdbestuurslid, waarvan 25 jaar voorzitter, terwijl de Friese Ver. van Kerkvoogdijen hem eveneens 25 jaar als zodanig kent.  In 1925 heeft dhr. Bakker een openluchtspel gemaakt: “ Fryslan ald en nij “. “ `s nachts droomde ik het en de volgende morgen heb ik het opgeschreven “, aldus Jouke Bakker.  Er werkten een tachtig Menaldumers aan het stuk mee en duizenden mensen hebben het dat jaar gezien in de Prinsentuin in Leeuwarden, in Sneek, Bolsward, Harlingen en Dokkum.  Op latere leeftijd ging hij meer in de handel en intussen studeerde en las hij zoveel hij kon. Ds. H.W.M. Hupkes, predikant te Menaldum, was de man die Jouke Bakker in alles hielp en hem de stoot mee gaf die hem tenslotte op een Kamerzetel zou doen belanden. Nadat een van de gekozen CHU'ers werd benoemd tot minister, kon Bakker plaatsnemen in de Kamer. Afkomstig uit de kring van de Christelijke Nationale Werkmansbond, die hij mede had opgericht, en waar hij 30 jaar hoofdbestuurslid is geweest. In het politieke leven was hij behalve 27 jaar lid van de Tweede Kamer, 36 jaar lid van de gemeenteraad van Menaldumadeel en heeft hij 25 jaar persarbeid aan “ De Banier “, later “ Land en Volk “ op zijn naam staan.  Verder zat hij jarenlang in het bestuur van het Groene Kruis en het ziekenfonds (54 jaar) en de Boerenleenbank te Menaldum, de Chr. Geheelonthoudersvereniging en hij was een van de oprichters van het Chr. muziekkorps “ Halleluja “. In 1962 werd de straat met de huisnummers Menaldum 214 A t/m K   Jouke Bakker Strjitte genoemd.  Deze woningen zijn gebouwd in 1948 en 1951.     ==========uit vrij veld========= Dhr. Jouke Bakker (3-7-1873 - 26-9-1956) heeft veel voor de Menaldum betekent. Hij was een arbeidersjongen die onder moeilijke omstandigheden is opgegroeid op het platteland.

In het jaar 1876 werd in het dorp Spannum een “Christelijke Kost- en Dagschool” voor meisjes geopend. Deze school was een initiatief van ds. Johannes Krull. Deze dominee was als hervormd predikant van 1870 tot en met 1893 verbonden aan de Spannummer kerkgemeenschap. Zijn eigen kinderen waren destijds op een kostschool in Oosterbeek geweest en hij vond dit een uitstekende opleiding voor meisjes van christelijke huize. Ds. Krull overtuigde de kerkvoogden van Spannum-Edens om aan de westrand van het dorp Spannum voor een aanzienlijk bedrag een kostschool met inrichting te laten verrijzen. Immers de kerk was goed bij kas en mocht er “ goede werken” mee verrichten. Op een flink perceel grond verrees een markant internaat. Het budget was ruim en dat blijkt wel uit het feit dat de bekende tuinarchitect Gerrit Vlaskamp de tuin mocht inrichten. Uit een wervingsadvertentie in de Leeuwarder Courant blijkt dat het kost- en leergeld fl 400,- per jaar bedroeg. Dit was een behoorlijk bedrag in die tijd en was vooral weggelegd voor gegoede families. Vooral boerendochters uit Friesland en Groningen gingen zich in grote getale aanmelden. Bij de opening van de school sprak ds. Krull o.a. de volgende woorden: “men leert niet licht te veel” en “ook ten plattelande de beschaving in kleding en zeden daalende is” en “kome weldra bij het uitwendige ook het inwendige”. Ruim 25 meisjes, leeftijd 12-16, kregen onderwijs in Frans, Engels, Duits, handwerken, huishoudkunde en muziek. Ook Bijbelse geschiedenis mocht niet ontbreken, het christelijk element stond bij alles voorop. De eerste directrice was freule Louise Jacqueline Aarsen uit Groningen. In het begin ging het de school voor de wind en werd het internaat met een schoolgedeelte uitgebreid. (geheel links op de foto zichtbaar) De dames werden per rijtuig gehaald en gebracht. Het was in de ogen van kritische mensen een elitaire bedoening en daar werd uiteraard ook op gereageerd. Er verschenen artikelen in de kranten zoals in het Sneker en Bolswards Nieuwsblad en de Leeuwarder Courant. Hierop reageerde een Harlinger boterkoopman dat de (boeren)dochters wel goede manieren en vreemde talen leerden maar boter maken niet op het rooster stond. Het was een strenge school met eigen regels. De dames stonden om half zeven al op en het programma duurde tot zeven uur ’s avonds. Tot negen uur was er nog gelegenheid om te handwerken. De gevorderde dames mochten door de week alleen Frans spreken; overtrad je dit gebod dan kreeg je een koordje om de nek als straf en kreeg een spreekverbod tot het moment dat een medeleerling dezelfde fout maakte. Fries spreken was geheel uit den boze. Alleen op zondag mocht er Nederlands worden gesproken, de dames gingen ter kerke op een voor hen gereserveerde plaats in de kerk, dit om contacten met de dorpsbewoners te voorkomen. De school was een echt vrouwen bolwerk een oude tuinman was de enige man op de loonlijst. Ooit viel een meisje in de sloot, de sterke smid van de overkant zag dit en stak haar een hand toe…. Het meisje schreeuwde “aan mijn lijf geen mannen handen”, “verzuip dan maar” was het antwoord van de smid. Tussen de middag werd er dagelijks gewandeld, dit keurig in rijen van drie, de laan westelijk van het dorp werd hiervoor speciaal met bomen beplant, dit om de dames uit de wind en felle zon te houden. Na 1900 was er steeds minder belangstelling voor deze opleiding en daarom werd de school in het jaar 1905 gesloten. Het aangebouwde schoolgedeelte werd gesloopt en de woning fungeerde hierna nog kort als burgemeesterswoning.db_spannum_15913152004091414.jpg Deze markante woning op Tsjerkebuorren 31 is nog in zeer goede staat en heeft nog steeds een woonbestemming.

Fries schrijver en voordrachtskunstenaar. Waling Gerrits Dijkstra werd op 14 augustus 1821 geboren in Vrouwenparochie als zoon van een bakker. En Waling was dan ook voorbestemd om zelf bakker te worden. Zijn ouders huurden in 1824 een bakkerij in Spannum. Waling bleef in eerste instantie bij zijn grootvader wonen in Vrouwenparochie maar kwam ook regelmatig in Spannum en ging daar ook op de lagere school. Over zijn schooljaren in Spannum schreef hij later dat dit een grote wilde boel was. De schoolmeester was nauwelijks in staat de kinderen iets te leren. In 1840 nam hij de bakkerij over maar hij had niet veel plezier in het vak. Zijn klanten konden zijn brood niet erg waarderen en Waling had al snel genoeg van al het geklaag over zijn brood. Hij schreef het volgende gedicht daarover : Der komme eltse dei in bulte kleijers. Dan is myn brea net nôch, dan is ’t to weak fan daei, Dan binn’ de bôllen skier, dan binn’ de stuten taei. Dan binn’ bakken hurd, de krintepofkes knarsich, Dan is myn brea to toar, to simmilich of to moassich. Dan is myn kleinguod sûr, oft smakket nei de gêst, Dan ha’k to gjirrig oer sukkade en krinten west. Dan seit de ien: it brea mat better trape wurde, ‘t Is lang net ticht genôch, “ hwa soe dy praetsjes hurde ! By boer of boarger, oft de bakker krijt der fan, Dus lju dy’t jonges ha, dy jow ik dit to rieden, Om nea in brave soan as bakker op to lieden, Dy’t faer of moer formoarde en al syn neiste bloed, dy is, dat hâld ik fol, foar bakker noch to goed. In 1853 verkocht hij de bakkerij en probeerde de kost te verdienen als schrijver. Hij heeft tijdens zijn leven een aantal belangrijke initiatieven genomen die van grote invloed waren op het voortbestaan en de ontwikkeling van de Friese taal. Waling was zeer geïnteresseerd in literatuur en publiceerde al voor hij achttien was enkele Friese ballades. Hij liet zich inspireren door de Friese volksverhalen en gedichten, die vanaf 1834 werden gepubliceerd door Eeltje en Joost Hiddes Halbertsma. Waling was een voorvechter voor de Friese taal en schreef zijn gedichten en volksliederen meestal in het Fries.db_spannum_15742080009461922.jpg In zijn Spannumer tijd schreef hij op een mooie zomerdag zijn mooie en zeer bekende lied Simmermoarn, bestaande uit 4 coupletten. Hwat bistou leaflik rizende simmermoarn ! ’t Opgeande sintsje laket my oan. ‘Hoantsje kraait kûkelû, ’t douke ropt rûkûkû. Ik wol ek sjonge fleurich fan toan. Alles wat libbet docht der nou sines bij, Fôltsjes en kealtsjes, hynders en kij. Guoskes dy’t snetterje, skiepkes dy’t bletterje, Lamkes dy’t springe, nuvere blij. ‘t Ljurkje yn’e wolken, d’ eintsjes yn’t lizich wiet. Moskjes en sweltsjes, elts sjongt syn liet. Earbarren klapperje, ljipkes wjukwapperje, Skries op ‘e hikke ropt grito-griet. ‘k Woe foar gjin gûne dat ‘k jit te sliepen lei, ’t Is my sa noflik ier op ‘e dei. Protters dy’t tsjotterje, eksters dy’t skatterje: Alles is fleurich, ik bin it mei. Waling trouwde in 1850 met Hinke Huizinga, met wie hij samen een zoon kreeg. Helaas overleed Hinke in 1851 en een jaar later ook zijn zoon. In 1855 trouwde hij opnieuw, met Afke Jans de Boer en met haar kreeg hij elf kinderen. Om voor de grote huishouding de kost te verdienen schreef Waling Dijkstra veel. In 1856 trad Waling in dienst bij Telenga’s boekhandel en uitgever in Franeker en verhuisde naar Franeker. Vanaf die tijd zou Waling Dijkstra volledig in zijn onderhoud voorzien door schrijven, het houden van voordrachten en het werk in de boekhandel en uitgeverij. In 1861 vestigde hij zich als zelfstandige boekhandel in Holwerd. Van omstreeks 1860 tot 1885 was hij ’s winters bijna elke avond ergens in de provincie om voordrachtsavonden te geven, de zogenoemde Frieske Winterjoenenochten , die zeer populair werden. In 1885 werd hij belast met de eindredactie van het Friesch Woordenboek. In 1892 werd het eerste deel van een bundel Friese volksverhalen, getiteld Uit Friesland’s volksleven van vroeger en later, uitgebracht. En in 1896 het tweede deel, samen bijna 900 bladzijden over volksverhalen, sprookjes en gezegden. Ook was hij een van de eersten die zich toelegde op het schrijven van kinderboeken. Waling Dijkstra kwam uit een orthodox-protestantse geloofsgemeenschap, maar koos op jonge leeftijd voor het modernisme en in politiek opzicht voor het liberalisme. En streed voor eenvoud en waarheid als burgerlijke deugden. Van calvinistische zijde ondervond hij veel kritiek vanwege de wijze waarop het de christelijke huichelarij in schijnheiligheid bespotte, in het bijzonder de predikanten. Hierdoor was hij niet geliefd onder de gelovigen. Waling Dijkstra werd algemeen geëerd als grote man van de Friese beweging. Zijn liederenbundel uit 1848 werd meerdere malen herdrukt en dit gebeurde ook met zijn romans. Ook de Winterjoenenochten ontwikkelden zich als een nieuw genre en werden tot 1920 beoefend. Diverse door hem opgezette of gedirigeerde bladen en jaarboekjes vonden een brede verspreiding. Zijn werk aan de Friese spelling is van veel betekenis geweest, net als zijn folkloristisch werk. Werken en activiteiten Schrijver van o.a. 2 verzamelwerken van totaal 900 bladzijden over de Friese volkskunde 5 Friese liederenbundels Jeugdboekjes 5 romans 25 toneelstukken Vertalingen en bewerkingen voor het Friese toneel van 8 toneelstukken 6 verhalen en een dialoog in het Bildts. Voordrachtskunstenaar Initiatiefnemer en redacteur van verschillende Friese tijdschriften Lid van de redactie van het jaarboekje De Bye-Koer Journalist voor de krant Friesche Volksblad Schreef voor diverse verenigingsbladen Verzamelaar van volksverhalen Eindredacteur Friesch woordenboek

De "Bruorren Halbertsma" waren drie broers die aan het eind van de achttiende eeuw werden geboren in Grou en veel betekend hebben voor de Friese literatuur. Joost en Eeltje schreven samen "De Lapekoer fan Gabe Skroar" (1822), een korte verzameling van gedichten en een kort verhaal. Samen met hun broer Tsjalling schreven zij gedichten en verhalen die postuum werden uitgegeven in de bundel "Rimen en Teltjses van de brourren Halbertsma" (1871). Dit werk wordt wel gezien als het "nationale" boek van de Friese literatuur. Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869) studeerde theologie in Amsterdam en was naderhand mennistenpredikant te Bolsward en van 1822 af te Deventer. Hij was een wat afstandelijk en verstandelijk schrijver van korte verhalende gedichten. In zijn werk gaat het meer om ideeën en niet zozeer om gevoelens. Naast zijn literaire werk legde hij zich ook erg toe op taalkundige studies. Met zijn (onvoltooide) Lexicon Frisicum gaf hij de eerste aanzet tot het opstellen van een Fries woordenboek. Tsjalling Hiddes Halbertsma (1792-1852) hield na het vroege overlijden van hun vader diens bakkerij gaande en werd later koopman te Grou, waarbij hij internationaal handelde in boter en kaas. Hij schreef vooral korte gedichten die tot de volkslectuur kunnen worden gerekend. Deze waren literair gezien in het algemeen niet van dezelfde kwaliteit als het werk van zijn broers, maar bij de gewone man vielen ze zeker in de smaak. Eeltsje Hiddes Halbertsma (1797-1858) studeerde medicijnen in Leiden en Heidelberg en werd dokter te Grou. Zijn gedichten en korte verhalen waren veel gevoelsmatiger dan die van zijn broer Joost en vooral om zijn poëzie wordt hij nog altijd zeer bewonderd. Humor was volgens hem een medicijn tegen veel kwalen. Zijn oeuvre omvat ondermeer het gedicht "De Oude Friezen", dat in 1875 het Fries volkslied geworden is.   Maar er was nog een broer:   Binnert Hiddes Halbertsma (1795-1847) was in volgorde de derde zoon. Binnert  hield zich afzijdig van de letterkundige activiteiten van zijn drie broers. Binnert Hiddes Halbertsma was ook de voorvader van de tak, die later de Halbertsma's Fabrieken voor Houtbewerking in Grou op zou zetten. Hij was vooral koopman, eerst in de graanhandel later ook in de boter- en kaashandel. De rol van koopman en de status van vooraanstaand burger pasten hem. Hij was lid van de Provinciale Kamer van Koophandel  Friesland. Hij was ook degene die op de plek van hun ouderlijke woning voor hem en zijn gezin in 1837 een nieuw woonhuis liet bouwen: het huidige Halbertsmahûs aan Halbertsma's Plein 4. Later zou dit pand lange tijd het postkantoor van Grou huisvesten.   Bron: Wikipedia https://fy.wikipedia.org/wiki Bruorren_Halbertsma           

Wij komen nu in een tijdsperiode dat de informatie ons bijna om de oren begint te slaan. In oude geschriften en kranten kunnen we zoeken naar gebeurtenissen die in Westergeest hebben plaatsgevonden. Voor dit zesde venster hebben wij daardoor de luxe van overvloed en kunnen wij keuzes maken uit de rijke geschiedenis van ons dorp. De geschreven aanwijzingen beginnen bijvoorbeeld al in 1800 toen Wytze Willems, kastelein in Westergeest, in de Binnenlandsche Bataafse courant zijn diensten aanprees. “ZEGT HET VOORT”, staat er onder. Met andere woorden, het vluchtige gesproken nieuws lijkt nog net zo belangrijk als het geschreven woord.   Nieuwe Zwemmer Op 26 november 1879 namen de Friese Staten het besluit om een nieuw kanaal te graven: de Nieuwe Zwemmer. Vanaf de Trekvaart neemt dit kanaal in noordoostelijke richting de route van de Âldswemmer over: 5 kilometer lang en ongeveer 40 meter breed. De route liep over land dat nog onteigend moest worden. Hoewel dat niet veel problemen opleverde moest de provincie toch de gang naar de rechter maken. Boer Fokke Tjibbes Fokkema kwam terug op zijn ‘minnelijke schikking’ om afstand te doen van 3 ha, waardoor de provincie de rechter moest inschakelen. Het waren overigens niet alleen lokale boeren van wie de grond werd onteigend. We komen de namen tegen van Louis Gaspard Adrien graaf van Limburg Stirum Arnhem, Constantia Catharina Wilhelmina van Scheltinga Neerijnen, Wilhelmina van Heemstra Giekerk en Hector Livius van Heemstra Pieterburen. Het graven van de Nieuwe Zwemmer was begroot op ƒ 397.725,00 - een groot bedrag voor die tijd. Bij de aanbesteding op 4 mei 1880 meldden zich vier aannemers: - Karel van Tongeren Heerenveen voor ƒ 248.000,00 - Cornelis de Jong Hardinxveld voor ƒ 228.500,00 - Leendert Kalis Kzn. Sliedrecht voor ƒ 218.860,00 - Andreas J. van der Werff Dokkum voor ƒ 188.060,00 Het werk werd gegund aan Andreas van der Werff en in het voorjaar van 1880 zetten ‘zijn’ werknemers de spade in de grond. Want met schep en spade, pipegaal en kruiwagens werd de Nieuwe Zwemmer gegraven. Zeer zwaar werk en het verhaal gaat dan ook dat er twee mannen voor nodig waren om de kruiwagen uit de gegraven vaart naar boven te kruien. De anekdote werd geboren dat de werklieden ‘polderjongens‘ hun werk verrichtten als Chinezen en met veel drukte en bombarie in Westergeest terechtkwamen. Ze wisten ook wat feestvieren was: Westergeest zou de vrouwen hebben, Kollumerzwaag de drank. De drank werd achteraf betaald als er een nieuwe voorraad werd gehaald. Dat bracht voor de leverancier wel een risico met zich mee en om zich daarvoor in te dekken leverde hij bij de laatste zending drank geen alcohol maar water. Bang als hij was dat hij deze laatste zending niet betaald zou krijgen. Op 5 juli 1881 kon Commissaris baron van Harinxma thoe Sloten meedelen dat het kanaal klaar was.  Scholen Mr. A. J. Andreae beschrijft in zijn boek Kollumerland dat er in 1833 een nieuw schoolgebouw werd gebouwd. Jaren later, in 1843, volgde de bouw van de onderwijzerswoning. Deze onderwijzerswoning staat nog aan het Tsjerkepaed; de school is al lang afgebroken en zou gestaan hebben op de hoek van het Tsjerkepaed – Kalkhúswei, naast de onderwijzerswoning. In 1894 werd een nieuwe school met een woning gebouwd voor resp. ƒ 3377,00 en ƒ 3894,00 aan de Eelke Meinertswei 6. De inscriptie "JW 25.3.1894" in de muursteen naast de voordeur zijn de initialen van Johannes Westerkamp, die tot 1 maart 1924 hoofd van deze school was. Toen hij met pensioen ging was er sprake van om de openbare school om te zetten tot een christelijke school, maar daar is het nooit van gekomen. Overigens stond er al een Christelijke school op de Triemen. Al op donderdag 24 april 1884, ’s avonds om 19.00 uur was in het lokaal te Oudwoude, een vergadering gehouden. Het doel was om te kijken hoe men het beste te werk kon gaan wilde men in onze kerkelijke gemeente ook een Christelijke school hebben. De daaropvolgende zondag, 27 april 1884, brachten ds. Johannes Politiek van Oudwoude/Westergeest en ds. Dam van Zwagerveen de kerkgangers van de eerste stappen op de hoogte. De belangstelling in deze gemeente werd later bestempeld als “tamelijk goed, doch niet warm”. Een jaar later, in 1885, staat er op de Triemen een nieuwe School met den Bijbel.  Westergeest landelijk in het nieuws Westergeest kwam landelijk in het nieuws toen de muurschilderingen in de kerk werden herontdekt.

De haven van Laaxum is uniek omdat ze zo klein is. Er wordt wel gezegd dat ze het kleinste, nog door beroepsvissers in gebruik zijnde haventje van Europa is, slechts geschikt voor ondiep stekende schepen vanwege de ondiepten van het Vrouwenzand voor de kust. Ze was de thuishaven van de vissers, die in het groepje huisjes woonden verscholen achter de Zuiderzeedijk. Het was op hun initiatief, dat de haven honderd jaar geleden, in 1912, werd aangelegd De vissers zijn er, op één familie na, verdwenen. De haven is het domein geworden van recreatievaart en dagjesmensen, die zich te goed doen aan een gebakken visje bij de snackbar van Hendrik en zich vergapen aan de vervallen ‘Hang’ en die ene vissersschouw, die er nog een vaste ligplaats heeft naast de reddingsboot. En dan is er nog het wijdse uitzicht met de prachtige zonsondergangen boven het IJsselmeer. In 1904 diende een veertigtal vissers met 20 jollen uit Scharl, Warns en Laaxum een verzoek in bij de provincie om op haar kosten een nieuwe vluchthaven aan te leggen. De reden van het verzoek was duidelijk “daar zij bij storm en onweer op de Zuiderzee grote behoefte hadden aan een veilige schuilplaats” (LC, 15 nov.1904). De meest geschikte plaats voor deze vluchthaven was volgens Douwe de Vries uit Scharl “het gehucht Laaxum onder behoor van het dorp Scharl in de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde”, hierna afgekort tot H.O.N. De oudere haven was rond 1875 door 12 tot 15 vissers uit Scharl en Laaxum op eigen kosten gegraven voor de eigen veiligheid en bestond uit niet veel meer dan een kleine inham, onderhevig aan eb en vloed. Deze oude haven was gelegen ongeveer 250 meter ten zuidoosten van de huidige haven en is daar nog steeds zichtbaar in de vorm van dieper gelegen geul in het weiland. Deze haven bestond uit een hoekige geul van ongeveer 40 meter lang en 5 à 6 meter breed met een opening van 20 tot 25 meter in de zeewering van kistpaalwerk om binnen te zeilen. Deze haven was niet veilig genoeg en slibde steeds dicht bij gebrek aan een strekdam of een leihoofd. Voor de aanleg van een nieuwe haven werd daarom gekozen voor een andere plek met dieper water ten zuiden van het buurtschap Laaxum en de Laaxumerdijk. In 1912 de kon aanbesteding van de nieuwe haven plaats vinden. Het plan bestond uit een doorbraak in de dubbele houten zeewering en het versterken ervan door een kistwerk te plaatsen in de havenkom. Aan de zeezijde werden een landhoofd en beschoeiing aangelegd. De kaden werden gevormd door een keermuur met omgaande steiger waaraan hoge meerpalen waren bevestigd. Aan de walzijden werd een bestrating van waalklinkers aangelegd, de kademuren werden opgetrokken uit een keermuur van beton en zeer hoge meerpalen. Voor de lange zuidzijde werd de oude zeewering gebruikt, die evenals het kistwerk op de dam, vervangen werd door een betonnen muur. Het ontwerp was eigenlijk heel merkwaardig. De havenmond wees recht naar het zuiden. Het oostelijke havenhoofd stak zelfs iets verder in zee dan het westelijke. Een kind kon voorspellen wat er zou gebeuren als de golven tijdens een Zuiderzeestorm vanuit het zuidwesten naar de kust kwamen rollen. Bij zwaar weer was er onvoldoende bescherming. Ook tijdens de bouw waren er al problemen en vertragingen door stormweer. De najaarsstormen van 1915 veroorzaakten weer een ander probleem: het wegspoelen van het zand onder de bestrating. In de jaren veertig kwamen er klachten over de diepte van de havenmonding en de vaargeul. De verzanding van de haven werd mede verergerd door de afsluiting van de Zuiderzee. De Dienst Uitvoering Zuiderzeewerken liet de vaargeul in 1942 en in 1951 uitbaggeren. In latere jaren is regelmatig gebaggerd. In de jaren ‘70 en ‘80, was er inmiddels sprake van een behoorlijk verval door achterstallig onderhoud van de haven. Veel van de meerpalen waren verrot, de kademuren aan het verzakken en de haven was daarbij ook nog verzand. In 1998 werd begonnen met de renovatie. Met geld van de Europese Gemeenschap, de Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân kon de gemeente Nijefurd het werk laten beginnen. Toen de kadewanden eenmaal vernieuwd waren, kon de haven uitgebaggerd worden. p> De haven behield haar historisch karakter door de hoge vloedpalen en de taanketels op de kant, waar de vissers hun netten in conserveerden. Het was een geslaagde restauratie.

Henricus Beekhuis (1872-1959) vestigde zich in 1898 als huisarts in Bolsward. Daar heeft hij zich doen kennen als een geliefd huisarts, die veel voor de volksgezondheid heeft gedaan. Maar daarnaast heeft hij zoveel maatschappelijke functies vervuld, dat zijn naam voor de geschiedenis van Bolsward van grote betekenis is geworden. Zo was hij oprichter en eerste voorzitter van de Rijwielelfstedentocht in 1912, een evenement dat nog steeds gehouden wordt in Bolsward en jaarlijks 15.000 belangstellenden trekt. Ook reed hij deze tocht zelf mee in 1912 en 1913. Hij was de oprichter van het Groene Kruis in Bolsward. De zwemschool in de Snekervaart werd onder zijn leiding gerealiseerd. Hij was voorvechter van gezond bewegen en daardoor beschermheer van gymnastiekvereniging Lycurgus-Wilhelmina. Zelf was hij ook actief lid en oprichter van de eerste veteranenclub voor mannen boven de 40 jaar. Hij was initiatiefnemer bij de oprichting van een Volkssanatorium in Friesland, dat eerst in Joure en later in Appelscha verrees. Hij was voorzitter van de gemeentelijke schoolcommissie. Hij was initiatiefnemer voor de aanleg van een waterleiding in Bolsward. Toen in 1932 een petrochemische fabriek door de gemeente werd toegestaan langs een van de stadsgrachten, heeft hij zich tot aan de Raad van State verzet tegen de verleende vergunning wat hem in botsing bracht met de burgemeester. Uiteindelijk werd zijn bezwaar niet geheel weggenomen, maar was de ergste stank toch verdwenen. Als president-commissaris heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij de Levensverzekeringmaatschappij "De Philantroop". Na zijn vertrek uit Bolsward in 1935 heeft hij in Den Haag tot zijn tachtigste jaar nog een huisartsenpraktijk uitgeoefend. Voor Bolsward is deze man van onschatbare betekenis geweest voor de gezondheidszorg in al zijn facetten in Bolsward.

In 1880 wordt de Nederlandsche Tramwegmaatschappij (N.T.M.) opgericht met als doel door heel Nederland over of langs bestaande wegen tramlijnen aan te leggen. Al in 1881 wordt de lijn Veenwouden-Burgumerdaam aangelegd en geopend. Meteen daarna, in 1882, wordt het aansluitende baanvak van de Burgumerdaam, over Sumar, Nijega en Opeinde naar Drachten opgemeten en in kaart gebracht. In Sumar wordt de tramlijn geprojecteerd langs de route: Damsingel, Knilles Wytseswei, Greate Buorren en Heerenweg en zo naar Nijega. De uitvoering van de plannen lopen grote vertraging op omdat de gemeente Tytsjerksteradiel het gebruik van de stoomtram op haar grondgebied verbiedt. Alleen een paardentram wordt toegestaan, net zoals reeds het geval is op de lijn tussen Veenwouden en Burgumerdaam. Dit is reden voor de N.T.M. om de aanleg ervan voor lange tijd op te schorten en haar aandacht aan andere tramlijnen te besteden.In 1896 begint de N.T.M. met de aanleg van de tramlijn tussen Burgumerdaam en Drachten. De gemeente staat het gebruik van de stoomtram nu wel toe omdat een geheel andere route wordt gevolgd. De tram rijdt namelijk vanaf Sumar op een eigen vrije spoorbaan over de "Suameerderheide"  naar Nijega. In Sumar wordt aan de "Weg naar Garijp" een tramstation gebouwd. De locatie waar het station ooit stond, vindt u tegenwoordig tussen Dr. Prinsweg 5 en de Knilles Wytseswei. Op de foto van het tramstation zijn de bomen langs laatstgenoemde weg duidelijk te zien. Op het station moet nog wel van de stoomtram worden overgestapt op de paardentram, die de reizigers naar Burgum en verder vervoert. In 1913 staat de gemeente ook op het baanvak SumarVeenwouden de stoomtram toe en is overstappen in Sumar verleden tijd. Vanwege de opkomst van het passagiers- en vrachtvervoer met respectievelijk de autobus en de vrachtwagen neemt het vervoer per tram na 1930 geleidelijk in betekenis af. In 1948 valt het doek. De rails worden opgebroken en op de vrije eigen spoorbaan over de ‘Suameerderheide’ wordt een weg, de Bosweg, aangelegd. In de volksmond wordt de Bosweg dan ook nog steeds "Trambaan" genoemd, historisch gezien een betere naam dan "Bosweg". Het tramstation wordt verbouwd tot Dorpshuis en later tot woning. In 1985 wordt het gesloopt, waarmee het laatste restje van 52 jaar tramgeschiedenis uit Sumar verdwijnt.

Toen er in Fryslân nog nauwelijks huisartsen waren, grepen plattelandsbewoners bij ziekte dikwijls terug op eeuwenoude geneeswijzen. Niet zelden riep men daarbij de hulp in van wonderdokters en duivelbanners. De in 1836 in Burgum geboren Kornelis Wijtzes van der Wal was zo’n wonderdokter. Hij verhuist in 1850 naar Sumar. Beroepsmatig houdt hij toezicht op een ploeg veldarbeid(st)ers op de tuinderijen van Okke Jansma. In die tijd begint hij met het behandelen van zieke dieren en van het één komt het ander. Als blijkt dat hij ook mensen geneest, komen zieken van heinde en verre naar Sumar. De toevloed van patiënten is zo groot dat het niet ongewoon is dat men 6 tot 7 uur moet wachten eer men aan de beurt is. Op normale dagen bezoeken zeker 50 zieken de wonderdokter en op hoogtijdagen meer dan 100. Kornelis Wijtzes is een man die weet dat aftreksels van bepaalde planten en kruiden op zieken een al dan niet vermeende heilzame werking heeft. Vaak geeft hij huismiddeltjes, maar ook wel drankjes en zalf. Achter zijn woning bevindt zich een kruidentuin zodat hij niet meer de natuur hoeft in te trekken om de benodigde kruiden en planten te zoeken.Toch ontloopt de Sumarder wonderdokter een proces-verbaal niet wegens "het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde". Op 30 juni 1900 maakt de Bergumer Courant hiervan melding. Of het daarna tot een veroordeling is gekomen? In 1903 laat Kornelis een nieuwe woning bouwen in Sumar. De woning aan de Knilles Wytseswei 8 staat er nog steeds met in de voorgevel een gevelsteen met de tekst: “Op den 23e Mei 1904 is door K.W.v.d.Wal de eerste steen gelegd” (zie afbeelding). Al in 1904 legt hij zijn praktijk neer wegens ‘overspanning’. Een jaar later, in 1905, overlijdt hij op 68-jarige leeftijd, mogelijk aan de gevolgen van bloedkanker. Uitgebreid speurwerk leverde tot op heden geen foto van de wonderdokter op. Ook een fles met zijn zogenaamde ‘Knilles Wytseswijn’ met op het etiket de naam ‘Old Particulier’ is nimmer teruggevonden.