Canonvensters uit het tijdperk Begin van de twintigste eeuw (1900-1918)


Op 10 december 1910 komt bij de gemeente een aanvraag binnen van Sipke Simons Kooistra voor het bouwen van ‘ene stelphuizinge’ op perceel “It Werp” onder Folsgare (Skeender 2) Hiermee wordt een derde Kooistra boerderij gerealiseerd in de Folgaasterhem. “It Werp” is een perceel dat is ontstaan in de zuidelijke slenk van de Middelzee tegen de Breede dijk aan en betekent buitendijksland. Het perceel is in 1850 eigendom van de Kooistra’s geworden met de koop van de boerderij op Suderbuorren  (Easthimmerwei 23). Sipke Simons Kooistra is getrouwd met Trijntje van Wijngaarden. Ze wonen op de boerderij Scheender State en willen het rustiger aan gaan doen. Ze maken  plaats voor hun zoon Sije Simons Kooistra en Antje Gerbrandy uit Bozum.Sije en Antje hebben besloten om in mei 1911 te gaan trouwen. Sipke en Trijntje verhuizen naar de Skeender. Sije en Antje worden de volgende generatie Kooistra’s op Scheender State. Sije was niet de beoogde opvolger, maar zijn oudere broer Simon wordt dominee en dat telt zwaarder dan boer worden.  In januari stuurt Sipke Simons een verzoek naar de gemeente voor het bouwen van een wagenhuis achter de boerderij op de Skeender. Alles wordt goedgekeurd. Begin 1911 wordt met de bouw begonnen door Wytse de Boer, de timmerman uit het dorp. De boerderij heeft een doorlopende gang die de scheiding is tussen het woongedeelte en de stal. Aan de linkerzijde van het woongedeelte bevindt zich de pronkkamer, in het midden is een slaapkamer met een trap naar boven en rechts is de woonkamer. Aan de oostzijde is de hoofdingang, achter de gang is de keuken met een deur naar het wagen pad langs de hooivakken. 

Per 1 januari 1886 wordt de openbare school in Folsgare door de gemeente opgeheven. Dit bericht komt niet als donderslag bij heldere hemel, want de ouders hebben aangegeven dat ze christelijk onderwijs voor hun kinderen willen. Hiertoe was al een commissie opgericht tot bevordering van christelijk onderwijs te Folsgare. Wanneer de statuten op 7 maart 1886 bij koninklijk besluit worden goed gekeurd,  is de vereniging een feit. In september 1886 komt het bestuur weer samen.. De voorzitter Ds. E. C. Gravenmeijer opent de vergadering met gebed. Op de agenda staat als voornaamste punt: de bouw van de nieuwe school. Op de aanbesteding zijn veertien inschrijvingen binnengekomen. De laagste inschrijving is van timmerman Asma uit Heeg en de bouw zal hem worden gegund, tot er iemand opmerkt: “Is hij niet Rooms? ”. Dan valt er een stilte, dit hadden ze niet voorzien.  Dit feit is zo ernstig, dat de bouw wordt gegund aan de volgende op de lijst, timmerman Walsmeer uit Wons.   De nieuw te bouwen school komt tegenover de oude school te staan. Net als bij de eerste school mag het niet ten koste gaan van een stuk weiland en daarvoor zal het laatste doorlopende stuk Tsjaardvaart worden gedempt. De eerste steen wordt gelegd op 22 oktober 1886 door H.E. Gravenmeijer, de zoon van de voorzitter. Op 20 april 1887 wordt de school geopend. Het tijdelijk aangestelde hoofd van de christelijke school, J. Wielinga uit Gauw, wordt nu vervangen door de eerste onderwijzer aan de nieuwe school, Johannes Steenbergen uit Wommels.

Ruim honderd jaar geleden zit Minne Minnema ’s avonds bij kaarslicht te schrijven. Hij heeft net een rekening voor Meinte Ruurds Abma, boer op Carpe Diem, uitgeschreven voor de levering van zakken mais en lijnmeel. Minne Jelles Minnema wordt geboren op 29 juli 1889 en Aaltje Sybrens Sybranda bijna een jaar later op 15 juli 1890. Minne Jelles zijn vader Jelle Minnema is getrouwd met Trijntje Hoekstra. De vader van Aaltje Sybrens, Sybren Sybranda, is getrouwd met Sjoerdje Stastra. Beide echtparen wonen in Scharnegoutum, waar beide vaders arbeider zijn. Minne is nog maar tien jaar oud, als zijn vader overlijdt. Minne moet daarom al vroeg meehelpen de kost te verdienen en hij wordt boerenknecht in Jutrijp.  Aaltje haar vader is vrachtrijder geworden. Hij heeft voor haar een plekje gevonden in Dearsum, waar ze als boerenmeid aan de slag gaat. Minne wordt goedgekeurd voor de militaire dienst en gaat op 23 december 1908 in dienst.  Op 9 oktober 1909 wordt hij afgekeurd ingevolge artikel 101 der Militiewet 1901. Minne en Aaltje houden contact en als ze genoeg gespaard hebben, trouwen ze op 15 mei 1915 in de gemeente Wymbritseradiel. Het jonge paar komt op 15 mei 1915 in Folsgare te wonen, waar Minne arbeider wordt. Eind november 1916 koopt Minne, samen met twee anderen, vier huizen met erf in Uitwellingerga, die ze gaan verhuren. Op 21 januari 1917 wordt in Folsgare zoon Jelle geboren. Op 14 mei 1917 verhuist het gezin naar Uitwellingerga, waar op 6 oktober 1918 Sybren wordt geboren. Vanuit Uitwellingerga verhuizen ze op 12 mei 1919 met hun twee kinderen naar Wieuwerd, waar Minne weer als arbeider aan de slag gaat.

In 1902 wordt besloten om achter in de kerk een houten schutting te plaatsen om zo een voorportaal te creëren. Er is nog enige discussie of het zeildoek of hout moet worden maar de meerderheid gaat voor een houten schutting. Er is nu een open ruimte, maar als je daar een plafond in zou plaatsen, ontstaat er een vloer waar een orgel op zou kunnen staan. In september 1907 wordt er een buitengewone ledenvergadering uitgeroepen met als onderwerp: het aanschaffen van een orgel voor de kerk van Folsgare. De weleerwaarde dominee van Reeuwijk heeft de kerkvoogden erop gewezen, dat Folsgare één van de weinige kerkgemeenten is, die nog niet een kerkorgel bezit. Dominee heeft vernomen dat de evangelische vereniging in Bolsward haar orgel te koop aanbiedt voor een niet al te grote som geld. Een goede gelegenheid om een orgel, inclusief galerij, voor het kleine bedrag van fl. 950,- aan te schaffen. De kosten voor het afbreken en de opbouw komen hier overheen, de totale kosten zullen ongeveer fl.1400,- à fl.1500,- bedragen. Na een stevige discussie wordt overgegaan tot stemming. De meesten zijn voor, al is het enthousiasme niet groot. Er zijn vijf tegenstemmers. De kerkvoogden zullen met een deskundige een onderzoek instellen. Valt dit goed uit, dan zullen de heren Abma en Zoethout met een intekenlijst rondgaan. Is het omgekeerde het geval dan is de zaak afgesloten. Er komt geen intekenlijst en geen orgel. Begin 1920 komt de aanschaf van een orgel weer op de agenda. Ds. Karres bepleit de wenselijkheid tot het plaatsen van een orgel in de kerk. Hij stelt voor om een orgelfonds op te richten. De gelden hiervoor zouden gevonden kunnen worden uit vrije bijdragen van de leden in Folsgare en in de zustergemeenten. Hij stelt zich beschikbaar om met één van de leden een inzameling te houden. De kerkvoogden staan er echter koud tegenover want de financiële positie van de kerk is niet al te best. Besloten wordt om de behandeling van deze kwestie tot de volgende vergadering uit te stellen. Op de vergadering van maart 1921 krijgen de kerkvoogden de opdracht om te vragen wat het kerkorgel van Abbega moet gaan kosten om daarna verdere plannen te kunnen maken.

Op 12 mei 1898 wordt  Meinte Ruurds Abma geboren in Hidaard. Zijn ouders Ruurd Taedes Abma en Hesseltje Brandsma verhuizen in 1905 naar Folsgare.  Op 11 mei 1922 trouwt hij met Akke Boschma, een dochter van Feike Boschma en Willemke Rollema. Hij wordt later boer op de “Blikken pleats” en geeft de boerderij de nieuwe naam Carpe Diem. Meinte Ruurds schrijft veel stukjes, het volgende verhaal is van zijn hand. Het verhaal is, zo veel mogelijk letterlijk, naar het Nederlands vertaald, de originele Friese tekst staat onder de Friese versie van de dorpscanon. De verste herinnering aan paarden gaat terug naar Hidaard, waar ’s ochtends het paard voor de karnmolen liep. En dat bleef ook wel eens staan en dan kwam moeder door de deur van het karnvertrek en zei: krr, krr, en de zaak liep weer. In 1905 verhuisden wij naar Folsgare  en in 1907 werd de boerderij verbouwd. Toen kwam er weer een paard voor de karnmolen, maar nu ging het om de waterbak  (400 liter) op zolder vol te pompen. Als jongen mocht je in de vakantie met het oudste paard er tussenin rijden bij het mesten, toen je wat ouder werd, kreeg je een wat schrikachtiger dier in handen, alles onder de voorwaarde “je mag niet zo jagen”. Met twee paarden voor de maaimachine werd al een wat groter blijk van vertrouwen gegeven. Als jongeman met een vriendin in de tilbury op hoogtijdagen naar Leeuwarden of naar Gaasterland waren hoogtepunten. Soldaat worden was er ook bij. “Waar wil je dienen?” werd ons bij de keuring gevraagd. “Bij de cavalerie”,  was het antwoord.

Een wandeling over de Tsjaerddyk begin 1900 vanaf nummer 48 naar 26 aan de zuidzijde en via de noordzijde terug. Op de beginfoto staat links de woning van het hoofd van de school en rechts de school na de verbouwing in 1908. Op de achtergrond een boerderijtje, nu Easthimmerwei 1, dat gebouwd is op de kruising van de Tsjaerddyk, Suderbuursterleane, Kerkwech en de Bredeleane (Skeender) waar Douwe Eppinga en Tjitske van der Wal met hun kinderen Marten en Trijntje in 1904 zijn komen wonen. Als zij rond 1910 uit het raam kijken, hebben ze ruim uitzicht op de Tsjaerddyk. De Suderbuursterleane is nog een onverhard voetpad (Easthimmerwei) dat ophoudt bij het bruggetje over de Folsgaaster opvaart. Hun zoon Marten zal later timmerman worden in het dorp. Kijkend richting Tsjaerddyk ligt links eerst de afgegraven terp ‘het tsjerke pôltsje’ waarop de pastorie stond die in 1701 is afgebroken. ( venster: De pastorie van Folsgare) Het stukje grond is eigendom van de kerk en wordt verhuurd aan Yde van de Lageweg met de bepaling dat er geen varkens gehouden mogen worden. In het eerste huis aan de linkerzijde wonen Ruurd Rientses Abma en Johantje Martens Visser met hun kinderen. Lucas Elzinga heeft het huis rond 1878 laten bouwen. Ruurd Rientses verkoopt manufacturen maar heeft geen winkel. Hij gaat met een rugzak vol met lappen stof bij de deuren langs.  Hiernaast staat de school met de bijbel, gebouwd in 1886. ( venster: Tweede schoolgebouw van Folsgare) Meester van der Brug is in 1904 aan school gekomen en maakt de verbouwing in 1908 mee. Er komt een tweede lokaal en dus moet er ook een tweede leerkracht komen. Dit wordt  juffrouw  Elisabeth van der Molen. 

Grou was jarenlang met Stiens het meest rode dorp in Friesland. In 1906 werd er in Grou een afdeling opgericht van de SDAP, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij door o.a. Wytse Postma en Hendrik Hoeneveld. De aanwas van leden in de jaren daarna is groot. Met name door de handtekeningenactie voor het algemeen kiesrecht komen bij de verkiezingen van 1913 anders minder socialistische gezinnen in het rode kamp terecht. In 1917 verovert de partij de absolute meerderheid in de raad. Maar radicale stromingen zoals anarchisme en marxisme kregen in Grou geen vaste voet aan de grond. De 1 Mei viering, als dag van de arbeid, was een jaarlijks hoogtepunt voor de rode familie in Grou en werd door honderden mensen bezocht. De Meiboom moest versierd worden en later op de dag zouden ze er met  zijn allen op it Grien om heen dansen. Aanvankelijk gebeurde dit op de eerste zondag van mei, omdat de arbeiders er niet vrij voor kregen. Een eensgezind rood nest, was Grou in die tijd. Van de Grouster bevolking stemde in de hoogtijdagen liefst 65 tot 70 procent PvdA. De Rode Jeugdcentrale tot 1956 georganiseerd in de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale, had een eigen Jeugdhonk aan de Drachtsterweg hoek 1ste Oosterveldstraat. Er was ook een Vrouwenbond, een coöperatieve "Exelsior" winkel, zangkoren, toneelvereniging en een actieve drankbestrijdingsbond met als leus “Denkende mensen drinken niet, drinkende mensen denken niet “.  Het rode koor, "Meielkoar Ien", houdt het van de arbeidersverenigingen nog het langste vol. Hoewel het koor bij tijden op het gat lag, zongen de socialisten nog tot 1995 hun strijdliederen. In de gemeentepolitiek is de P.V.D.A. dan allang de meerderheid kwijt.  Bronnen: •It Reade Doarp Grou, in byld fan 100 jier sosjalisme, Klaas Schermer, Geart Vledder en Durk Wiersma (1999) •Meiviering jaarlijks hoogtepunt voor rode familie in Grou, Freya Zandstra (mei 1999) •It Reade Grou, goudmijntje en feest van herkenning

Metaalindustrie Van der Ploeg en Stork-Volma.   De volksmond heeft zijn eigen spraakgebruik, los van officiële namen en titels. In Grou waren er naast “it izerfabryk” (waarmee eerst Van der Ploeg en later Volma werd aangeduid), “it houtsjefabryk” (Halbertsma) en “it bûterfabryk” (de zuivelfabriek).   De metaalindustrie van Stork-Bepak vindt zijn oorsprong in de zuivelindustrie. Vanuit de smederij van de gebroeders J. en H.W. van der Ploeg werd begonnen met de fabricage van maaimachines, maar al in 1843 ging men over op de productie van brandkasten, brandspuiten en zuivelwerktuigen. Deze waren van zo goede kwaliteit dat de firma landelijke bekendheid kreeg. Het bedrijf stond aan de Stationsweg waar nu ongeveer het Kruidvat staat. Vanwege de decentrale ligging in Nederland werd het bedrijf in 1917 naar Apeldoorn verplaatst.   Twee werknemers, Jan Boukes van der Made en Tjitze Sjoerds de Vries, besloten in Grou te blijven en begonnen in een turfhok aan de Baai een reparatiebedrijfje op de plaats waar nu ongeveer de woningen Tsjettelhûs 3 en 4 staan. Twee jaar later verhuisde de firma Van der Made en De Vries naar de Minne Finne  daar waar nu de Hellingshaven ligt. De naam wijzigde in de loop der jaren via Bijlsma, Volma, Stork – Volma, Stork – Friesland tot Stork – Bepak.  Het bedrijf bleef tot zijn einde in 1984 aan de Minne Finne. Toen vertrok het en smolt samen met de “Machinefabriek Wolvega”.   De grootste omvang bereikte het bedrijf begin jaren ‘80 met een kleine honderd werknemers. Daarmee is het bedrijf een belangrijke werkgever geweest voor Grou en omgeving.   Deze informatie is ontleend aan: K.J. Vrijling, Van Spande Kont tot Minne Finne.Zie o.a. ook de site van dorpsarchief Grou.

De Nederlandsche Tramweg Maatschappij (NTM) was tussen 1880 en 1956 verantwoordelijk voor het aanleggen, exploiteren en onderhouden van de tramlijnen die in Friesland hebben gelegen.De eerste stoomtram reed op 11 januari 1882 tussen Sneek en Bolsward. Daarna volgden veel nieuwe tramlijnen door de hele provincie en op 1 september 1902 reed de eerste tram door Achlum als onderdeel van de verbinding Franeker-Arum. In Franeker kon men overstappen op de tram naar Leeuwarden, in Arum naar Bolsward en Harlingen.De tramlijnen waren zowel voor het vervoer van passagiers, als van goederen.Ananleg trambaan Arum FranekerOp 10 mei 1899 verleent de gemeenteraad vergunning voor de aanleg van de trambaan en kan met de aankoop van de grond worden begonnen. Met  een drietal landgebruikers lukt het niet een koopovereenkomst “in der minne” te sluiten en daarom wordt in juni 1901 besloten tot onteigening van de benodigde gronden over te gaan.Op 29 mei 1902 meldt de krant dat de brug over de dorpsvaart in Achlum nagenoeg voltooid is. Deze vervangt de oude bouwvallige brug en is zowel voor het gewone verkeer als voor de tram bestemd. De doorvaartbreedte is vergroot zodat ook het scheepvaartverkeer beter af is.  Op 27 juni zijn de wissels op het emplacement Arum gereed en is men bezig met het leggen van de bielzen in de richting Achlum.Op 1 september 1902 wordt de tramlijn Franeker-Arum zonder feestelijkheden voor “het publiek verkeer” geopend.DienstregelingLeeuwarden Franeker Arum De tram reed op werkdagen (inclusief zaterdag) 7 keer in beide richtingen en op vrijdagmorgen vroeg nog een keer extra richting Leeuwarden in verband met de vrijdagmarkt (vee- en warenmarkt). Op zondag waren er drie tramritten in beide richtingen. Op de dagen van belangrijke kaatswedstrijden in Franeker, Leeuwarden en Arum reed de tram extra ritten, zo ook tijdens andere bijzondere evenementen, zoals de kermis in Leeuwarden, de Landbouwtentoonstelling in Franeker en het bezoek van H.M. de koningin aan Bolsward, Leeuwarden en Harlingen in september 1905.Tramstation AchlumHet tramstation aan het Jonkerschap was niet alleen in gebruik voor de verkoop van kaartjes/abonnementen, maar ook als koffiehuis en als café voor feesten en partijen met name voor de kerkse Achlumers, want die werden geacht niet in het dorpscafé aan de Dorpsstraat te komen. Verder gebruikten de notarissen uit de omgeving het tramstation/café voor het ter inzage leggen van kaarten en voorwaarden van te verkopen of te verhuren gebouwen en landerijen. Ook vonden er veilingen en verkopingen plaats.ongelukkenOp 18 november 1933 meldt het Leeuwarder Nieuwsblad:“Vreeselijk ongeluk met de tramScholier beide beenen afgeredenFraneker, 18 nov. Op het emplacement van het tramstation alhier is vanmiddag ruim twaalf uur een ernstig ongeluk gebeurd, waarbij den twaalfjarigen Jan Bogers uit Achlum de beide beenen zijn afgereden. Hij is na voorloopig te zijn verbonden per auto onmiddellijk naar het Diaconessenhuis in Leeuwarden vervoerd.De jongen is een leerling van de chr. Mulo-school te Franeker. Hij kwam met zijn boekentasch onder de arm uit school en wilde, terwijl de tram, die uit Leeuwarden kwam en nog rangeeren moest, nog eenigszins in beweging was, naar binnen springen. Deze tram is een goederentram, die een personenwagen meevoert, en die van Leeuwarden, via Franeker en Arum naar Bolsward rijdt. De jongen schijnt van de treeplank te zijn gegleden en kwam met zijn beenen onder de wielen van de eerstvolgende goederenwagen terecht. Waarschijnlijk zijn beide beenen verloren, één been werd finaal afgereden. Aan het station is de knaap, een zoontje van ds. Bogers te Achlum, door de doktoren D. Oosterbaan en Chr. van Saarloos voorloopig verbonden en daarna in hoogst zorgwekkende toestand per auto onmiddellijk naar het Diaconessenhuis te Leeuwarden vervoerd.Naar ons wordt meegedeeld treft het personeel der tram geen schuld. Conducteurs waren de heeren R. Algra en K. Reeder van Leeuwarden, machinist was de heer S. Hiemstra van Leeuwarden.”Het Nieuwsblad van het Noorden meldt op 1 april 1903:“OngelukkenMen meldt uit Franeker d.d. 30 Maart:Terwijl de werkman L. v.d. M., van Welsrijp, zich hedenmorgen te paard bevond tussen Hitzum en Achlum, schrok het paard, v.d. M. viel er af en ontving van het dier een zoodanigen slag, dat hij zoo goed als onmiddellijk overleed. De juist aankomende tram Arum-Franeker nam het lijk naar hier mede, waar door de autoriteiten de noodige formaliteiten zijn verricht.”Opheffing tramlijnOp 13 september 1939, 37 jaar na de opening van de tramlijn, heeft de tramlijn tussen Franeker en Arum het pleit om het bestaan verloren. De lijn is niet meer rendabel, er is te veel concurrentie van autobussen. De trambaan wordt op- en afgebroken nadat hiervoor toestemming is verleend door de Minister van Waterstaat en de provincie. Autobussen  nemen het vervoer van de passagiers over en vrachtauto’s het vervoer van de goederen.Zichtbare overblijfselen trambaanDe route van de oude trambaan Franeker-Arum is op sommige plaatsen nog te herkennen in het landschap o.a. daar waar nog restanten van  brughoofden aanwezig zijn. Het best zichtbaar is de trambaan op de plaats van het Hitzumer Binnenpad, een dijkje in het landschap, nu in gebruik als vrijliggend fietspad tussen Hitzum en Franeker. 

O God! Wij gedenken uwer weldadigheid in het midden Uws tempels. Psalm 48: 10         (Boven de kerkdeur de gebeitelde gevelsteen met deze tekst ).Letterlijke tekst uit de notulen: “ In den jare 1892 werd op den 5e october door de classis Franeker de zorg voor de leden der gereformeerde Kerk die te Achlum  woonden, wijl de Kerk des Heeren aldaar nog niet tot openbaring was gekomen, aan de kerk van Arum opgedragen.  Arum moet er voor zorgen, dat indien mogelijk, ook uit Achlum de kerk des Heeren tot openbaring kon worden gebracht”.Rients Westra, die een timmerzaak had,  maakte het ontwerp en ook onder zijn leiding werd de kerk aan de Monnikenweg nr 12 gebouwd.  Er waren financiële offers van de leden van de gemeente. Helaas is het ledental van die tijd onbekend. Uit notulen van 1924: “De kerk telt nu 250 zielen, waarvan 120 belijdende leden". In de Friesche Kerkbode van 6 november 1903 werd het volgende bericht gepubliceerd:“Donderdag 29 October was voor de Gereformeerde Kerk te Achlum een blijden dag. Als kind in de moederkerk van Arum opgevoed en grootgebracht  behaagde het den Heere alles zoo te leiden, dat dit kind in wederzijdsche liefde op 25 October hare ouderlijke woning mogt verlaten, om op 29 October haar eigen nieuwe gebouwde woning feestelijk in gebruik te nemen.”Het goed gevulde kerkgebouw werd feestelijk in gebruik genomen met het zingen van Psalm 89 : 1 en gebed door dominee J. Westerink  van Lollum als consulent , die ook de woorden die in de gevelsteen gebeiteld waren, aanhaalde. Maar toen had men een kerkgebouw, maar geen voorganger. Moest er iedere zondag leesdienst worden gehouden? Vaak was er geen andere mogelijkheid. Er kwamen ook gastpredikanten. Reinder Westra bedacht en bouwde een erker aan zijn huis om de gastpredikanten te laten overnachten en hen daar eventueel hun preek te laten voorbereiden.  De classis besliste dat de kerkelijke grenzen aangepast moesten worden. Het naburige dorp Hitzum hoorde kerkelijk bij Franeker, maar werd nu ingedeeld bij de kerk van Achlum. Hoeveel kerkleden dit opleverde voor Achlum is niet bekend. Ondanks dat er per jaar meer inkomsten waren, werd toch besloten om de zitplaatsen te verhuren. De eerste keer in 1905 en wel op Paasmaandag om elf uur. Nu ook Hitzum kerkelijk bij Achlum hoorde, werd er op 1 januari 1906 een kerkenraad gekozen. Rients Westra werd voorzitter,  K. Kooistra scriba, R. Dijkstra beheerder van de armenkas. Deze laatste functie zal geen gemakkelijke geweest zijn. Op de kerkenraadsvergadering van 8 maart 1909 werd het beroepen van een eigen predikant besproken. Er kwam een beroepingscommissie. Diverse predikanten werden bezocht en de eerste predikant die beroepen werd was Ds. G.J.G.Aalders ( van 1910 tot 1920). Het orgel was aan vernieuwing toe. In 1911 werd een platvorm gebouwd en daarop plaatste de orgelfabrikant uit Goes, J. Dekker, een orgel. Het werd feestelijk ingewijd. Waarschijnlijk was Ina Sipma de eerste organiste. De Jong nam de taak op zich om lucht te pompen ( poestertrappen ). Omdat hij belangeloos iedere zondag lucht trapte, kreeg hij eens per jaar een doos sigaren.De jaren 1940- 1945. Een moeilijke tijd.  Men probeerde elkaar te steunen, maar ook zoveel mogelijk landelijk steun te verlenen( financiële). De kerk groeide in deze bange tijd tot 309 leden. Vergaderen gebeurde overdag. En ook meestal bij iemand thuis. Plannen om een mannenvereniging op te richten zijn pas doorgegaan na de oorlog. De tijd na de oorlog. Omdat het ledental achteruit ging, had dit ook gevolgen voor het financiële. De oplossing was een dominee in deeltijd. Aan deze periode kwam een eind, toen ook de laatste deeltijdvoorganger een volledige baan in het onderwijs kreeg. Landelijk was er samenwerking met de Nederlands Hervormde Kerk.  Toen dan ook de Nederlands Hervormde kerk van Achlum vacant werd,  was de tijd rijp voor  één gezamenlijke predikant. Twee kerken en een achteruitgaan van de leden... Uiteindelijk werd besloten om de Gereformeerde kerk te sluiten. Gezamenlijk wordt er nu gekerkt  in de  eeuwenoude  Nederlands Hervormde Kerk.Het afscheid van de Gereformeerde Kerk Achlum was op zondag 3 maart 2002. Voorganger was dominee Bernhard Smilde (predikant van de gereformeerde  Kerk Achlum 1949 – 1953 ) Na de zegen wordt het Avondmaalstel en de Bijbel de kerk uitgedragen. 

In 1868 laat Jelle Eelkes Boonstra op de hoek van de huidige Damsingel en de Gravinneloane een woning bouwen. Hij is wagenaar (menner/koetsier) van beroep, maar staat ook als koopman in de boeken. In 1873 overlijdt Boonstra. Zijn vrouw, Eelkje Jans Jongsma, blijft er wonen en hertrouwt in 1875 met Jacob Eelkes Hemrica.In 1878 wordt het pand "bij geregtelijke uitwinning" (executie-verkoop) ten laste van Jongsma en Hemrica verkocht. De verkoop vindt plaats op verzoek van Clemens Käller, die winkelier is in Leeuwarden. Eelkje geeft als beroep eveneens winkelier op. Wellicht staat Eelkje bij Käller in het krijt. Käller koopt het pand zelf en Eelkje en haar echtgenoot moeten daarna elders onderdak zoeken. Käller biedt het pand in de jaren daarna enkele malen te koop aan, waarbij huur ook een optie is. In 1889 koopt de dan in Bergum woonachtige vleeschhouwer (slager) Jan Roels Wijmenga het door Romke Tjallings van der Veen gehuurde pand, een woonhuis en tapperij, van Clemens Käller voor f 724,-. Pas in 1891 vinden we de eerste melding in de Leeuwarder Courant over een verkoop in "de herberg van J.R. Wijmenga in Suameer". In aangiften van geboorten van zijn kinderen geeft Wijmenga echter steeds als beroep "vleeschhouwer" op. In 1900 staat bij het verkrijgen van een vergunning om een stuk grond te vervenen (turfwinning) Wijmenga als ‘herbergier en slager’ te boek. In de geboorteakte van zijn dochter Bintje (1903) is "herbergier" als beroep vermeld. Hij zal beide beroepen naast elkaar hebben vervuld, hetgeen in die tijd niet ongebruikelijk is. In 1896 vindt de aanleg plaats van de NTM-tramlijn van Drachten via Sumar naar Burgum. Schuin tegenover het café verrijst het station "Suameer". Tot 1913 moeten trampassagiers op dit station overstappen van de paardentram op de stoomtram of andersom. Daarom is er veel bedrijvigheid op het station en Wijmenga speelt daar met zijn café handig op in. Hij laat een veranda voor het pand bouwen en noemt zijn café voortaan "Tramzicht". In 1913 verdwijnt de paardentram en wordt over de hele lijn met stoomtrams gereden. Suameer is daarmee een "gewoon" station geworden zonder overstappende passagiers. Gevolg: veel minder drukte en dus minder potentiële klanten voor het café. In 1921 overlijdt Jan Roels Wijmenga. Zij weduwe Japke Jans Riedstra zet het cafébedrijf voort. In 1927 verleent de gemeente Tietjerksteradeel aan zoon Klaas een vergunning voor het schenken van sterke drank. In datzelfde jaar realiseert Klaas z’n broer Romke een aanbouw aan het pand, waarin de slagerij komt. Ook bezorgt men vlees(-waren) met een transportfiets. Menige fles sterke drank, verstopt tussen het vlees, bereikt ook op deze manier zijn bestemming. Rond 1950, na het opbreken van de tramlijn, wijzigt Klaas de naam van het café in "De Koekoek". Deze naam wordt gekozen omdat, zo wordt verteld, de Wijmenga’s ook de "Koekoekjes" worden genoemd. Er is een tweede lezing: de Wijmenga’s waren namelijk historisch geïnteresseerd. Het is goed mogelijk dat de naam aan hun brein is ontsproten door  enkele oude verhalen. Nonnen van het klooster te Sigerswâld (bij Garyp) zouden in het jaar 1532 veertien mad (circa 7,5 ha) veen, gelegen onder Suameer bij de Kukuytsboom (Koekoeksboom) geërfd hebben van ene Sjouck van Camming(h)a. Een ander verhaal luidt dat op de naast het café gelegen Gravinneloane in een ver verleden een gravin met haar koets en paarden een moeras in reed en daarin verdween. Dat zou zijn gebeurd op de plaats waar vóór de aanleg van de Centrale As (2016) de Gravinneloane de Van Harinxmaweg kruiste. Opmerkelijk is dat in het jaar 1900 vader Jan Roels Wijmenga toestemming krijgt twee percelen grond (Bergum C125 en C135) te vervenen. En laten deze percelen iets ten noorden van de Gravinneloane liggen juist op de plaats waar …. deze de Van Harinxmaweg ooit kruiste. Combinatie van beiden verhalen zou de Wijmenga’s hebben doen besluiten hun café "De Koekoek" te noemen. Overigens vertellen Sumarders op leeftijd dat zij de Wijmenga’s altijd gekend hebben als de Koekoekjes, ook toen het café nog "Tramzicht" heette.Wanneer de horeca-activiteiten er zijn gestopt, is niet precies bekend. In 1960 zou de horecavergunning zijn vervallen. Ook wordt het jaar 1971 genoemd, als cafébaas Klaas Wijmenga overlijdt. In 1976 komt het pand in de verkoop. Er is al een bod gedaan van bijna f 33.000,-. Voordat de finale-verkoop plaatsvindt, koopt een groep verontruste Sumarders het pand. Men is bang dat een nieuwe eigenaar het pand grondig zal verbouwen, met weinig of geen aandacht voor de historische betekenis ervan. Na een grondige  restauratie krijgt het pand een woonbestemming. In 1994 koopt buurman N.T.F. (nu Sonac) de Koekoek, waarna het deel uitmaakt van hun bedrijfspanden. Tegenwoordig is er een woonwinkel gevestigd. De vanaf september 1986 maandelijks in Sumar verschijnende "Doarpskrante De Koekoek" is genoemd naar het voormalig dorpscafé. Daarom staat het café al jaren op de omslag afgebeeld. Achterliggende gedachte hierbij zou zijn dat op het bankje op de veranda de ouderen uit Sumar destijds hun nieuwtjes uitwisselden, iets wat "Doarpskrante De Koekoek"  nu via het geschreven woord doet.

Jan Klazes Elzinga is op 28 mei 1882 in Sumar geboren. Na 8 jaar lagere school gaat hij naar de ambachtsschool in Leeuwarden en haalt daar het diploma bankwerker. Op 16-jarige leeftijd bouwt hij van eenvoudig materiaal een miniatuur-zuivelfabriek compleet met centrifuges, karns en boterkneders. Ook maakt hij een eenvoudige miniatuur-zaagmolen, naar het voorbeeld van de molen die toen op de Burgumerdaam stond. Jan heeft een mystieke inslag en is een gelovig man. In Amsterdam ziet hij, tijdens een museumbezoek in 1901, een voorstelling van wassenbeelden van Salomo’s eerste rechtspraak: een Bijbels verhaal waarin koning Salomo moet oordelen over twee vrouwen die strijden om dezelfde baby. Het bezoek inspireert hem om hiervan een mechanisch kunstwerk te maken. Thuis in Sumar werkt hij vervolgens vier jaar lang aan de realisatie van zijn plan. Hij gebruikt hiervoor (afval)materiaal dat hij van een fietsenmaker en een smid krijgt, zoals stukjes metaal, fietsspaken, spijkers en klosjes. De houten beeldjes snijdt Jan zelf met een vlijmscherp mes. Thuis aan het Mounepaed kunnen mensen komen kijken. Er zijn dagen bij met meer dan 100 belangstellenden. In 1905 krijgt het mechaniek een plaats op een kunst- en nijverheidstentoonstelling in Leeuwarden. Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik bezoeken deze tentoonstelling en tonen veel belangstelling voor de 35 minuten durende voorstelling van Salomo’s eerste rechtspraak. In de daarrop volgende jaren, zeker tot 1930, trekt Jan op gezette tijden met zijn mechaniek door heel Nederland. Belangstellenden kunnen op een tentoonstelling of in een café tegen betaling een voorstelling bijwonen. Als de belangstelling ervoor afneemt, legt Jan zich meer en meer toe op het repareren van uurwerken. Tijdens zijn carrière als uitvinder fabriceert Jan ook nog een "automatische bladomslaander" (voor bladmuziek) en een mechaniek om "tegen de wind in te zeilen". Via Oentsjerk en Huizum (Leeuwarden) gaat Jan met zijn gezin ten slotte wonen in Wirdum (Frl.) waar hij op 16 juni 1947 op 65-jarige leeftijd overlijdt. In 1959 krijgt het kunstwerk een plaats in het Planetarium in Franeker, later in It Coopmanshûs in dezelfde stad. In 1977/78 vindt een restauratie plaats van het kunstwerk, waarna het televisieprogramma "Van Gewest tot Gewest" er aandacht aan besteedt en daarbij het dan weer werkende kunstwerk laat zien. Momenteel staat het, helaas niet meer werkend, opgesteld in Museum Martena in Franker.