Canonvensters uit het tijdperk Hoge & Late Middeleeuwen (1000-1500)


Folsgare is rond de elfde eeuw ontstaan aan de rand van de Middelzee. Waar komt de naam Folsgare/ Folsgeare vandaan? De Plaatsengids en Wikipedia verwijzen beide naar het Oudfriese gâra = geer, een wigvormend, spits toelopend stuk land dat in bezit is van een persoon met de naam Foldo of bewoond werd door iemand met die naam. In de Encyclopedie van Friesland (1958) onder redactie van Prof. Dr. J.H. Brouwer staat onder Folsgare / Folsgeare:  gare = landtong, met mansnaam? Het tweede deel van de naam: Uit de lijst met schrijfwijzen van het dorp blijkt dat het achtervoegsel eerst vooral “gara”  was i.p.v.  “gare”.  De verandering  van “gara” naar “gare” heeft zich in de loop van de tijd voltrokken. De Plaatsengids  en Wikidedia wijzen er op dat in het Oudfries “gâra” betekent:  geer `wigvormig, spits toelopend stuk land. De Encyclopedie van Friesland schrijft dat “gare” landtong betekent. Een weiland net westelijk van Schenerstate, heeft in de Floreen kohiers van 1700 de veldnaam “de Gare”. Dit stuk land grenst aan de noordzijde van het Middelpad of Legedyk. Deze naam is misschien de oorsprong voor de naamwisseling van het achtervoegsel van het dorp. De oude betekenis was wellicht in de loop der jaren niet meer van toepassing of bekend en beide, het dorp en het weiland zullen een landtong zijn geweest. “Te gaer” betekent in het Oudfries “samenkomen”. “Gear” in het Frysk heeft dezelfde betekenis als “Gara” , dus de Fryske naam heeft de oude betekenis overgenomen.

 Strûpenkeal is een terp vlakbij Folsgare. Vanaf het viaduct over de A7 bij de afslag Sneek komend uit de richting van Bolsward, is een kronkelend restant van de oude molensloot te zien en rechts staat een terp in het landschap, omringd door bomen. Het is een voor deze regio zeer hoge terp,  ruim 3 meter. Voor velen een onbekend, maar tegelijkertijd uniek monument. Voordat de terp werd aangelegd, is er al bewoning op deze plek geweest. Tussen vondsten in de terpzool van de terp kwamen scherven uit de late ijzertijd / begin romeinse tijd tevoorschijn, samen met enkele tientallen brokken ruwijzer dat wolf wordt genoemd. Deze wolf is geproduceerd in  laagovens die gevuld werden met ijzeroer wat in ruime mate voorhanden was in en langs de Ald Rien of Groote Rijn. Voor de mensen die zich hier ruim twee eeuwen voor het begin van de jaartelling vestigden, zal de aanwezigheid van grote hoeveelheden ijzeroer een beslissende factor zijn geweest. Vondsten van Romeinse munten ten noorden van de terp geven aan dat de bewoners  contact hebben gehad met de buitenwereld. Er zijn rond Strûpenkeal meerdere veenterpen gevonden, wat aangeeft dat het een voor die periode dichtbevolkt gebied is geweest. Door een klimaatverandering kort na het begin van de jaartelling stijgt het zeewaterpeil en worden die vroege bewoners van huis en haard verdreven. Op en rond de originele terp worden nog steeds aardewerk scherven teruggevonden uit die periode. Rond de 8e eeuw komen mensen met hun bootjes de Ald Rien of  Groote Rijn afzakken, die zich gaan vestigen op de terp. Ze bouwen aan het water een nieuw onderkomen. Bij het graven naar zoet water vonden ze scherven onder een dikke kleilaag. Zo ontdekten zij dat ze niet de eerste bewoners waren. De kleine terp groeit gestaag uit naar een grote en hoge terp die uiteindelijk ongeveer een oppervlakte zal krijgen van zeven pondemaat. Er zijn nog geen dijken, de mensen wonen  met hun vee in deze tijd van vele overstromingen hoog en droog op de terp. Het voordeel van de overstromingen is, dat het zeewater zout achter laat in het veen. Zout is in die tijd een zeer waardevol artikel. Het winnen van zout uit het veen wordt zelnering genoemd. Het veen met zout wordt uitgegraven en verbrand in een speciale oven. De overgebleven as wordt vermengd met water en weer uitgekookt tot het zout overblijft. Dit eindproduct wordt gebruikt voor eigen gebruik of als betaalmiddel.  

Door de toenemende bevolkingsgroei werden in de vroege Middeleeuwen vanuit het Noorden de Zuidelijker gelegen veengebieden ontgonnen voor landbouw. Zo ontstonden rond 1100 de dorpen Ypecolsga en Indyk. Door inklinking en oxidatie daalde de veenbodem waardoor het bouwland regelmatig onder water kwam te staan. Het is dan ook niet verwonderlijk dat boeren hun bedrijf verplaatsten naar de hoger gelegen zandrug langs de Ee, die ontstaan was tijdens de laatste ijstijd. Rond het jaar 1200 is toen het dorp Woudsend ontstaan. Door de zeer gunstige ligging aan de Ee, het toegangswater vanaf de Zuiderzee naar midden Friesland, ontstonden er naast de agrarische activiteiten ook visserij en handel. Woudsend wordt voor het eerst in de geschiedschrijving genoemd in het jaar 1337. Er werd in dat jaar een klooster van de orde van de Karmelieten gesticht, met (volgens oude kaarten) de naam “Jerusalem”. Het doel van het klooster was praktische zielzorg en onderwijs, niet alleen voor het kleine dorp Woudsend. Door de gunstige ligging konden de Karmelieten een groot deel van Zuid-Friesland bedienen. Het was een klein klooster met een 20-tal geestelijken, toegewijd aan de maagd Maria en aartsengel St. Michaël. Met de bouw van de kloosterkerk is tevens de parochie van Woudsend ontstaan. De kloosterlingen hebben het niet gemakkelijk gehad.  In de 15e eeuw had men veel last van de burgeroorlog. De machtsstrijd tussen de steden, hoofdelingen en families zorgde ook in de omgeving van Woudsend voor plundering, brandstichting en moord. Het geweld ging door in de 16e eeuw. In 1523 werd naast het klooster een bolwerk gebouwd, om de stroperijen van schepen door Gelderse krijgslieden een halt toe te roepen. In 1572 bezetten de Watergeuzen het klooster in de strijd tegen de Spanjaarden. Maar toen was er al niet veel meer van het klooster over. De reformatie in 1580 betekende het officiële einde van het klooster en daardoor vielen alle bezittingen aan de staat. Uit de “staat van goederen” blijkt dat alleen de prior er nog verbleef, als een “gebroken” man. Het klooster was een ruïne, de kerk was oud en vervallen. Verder bezat het klooster nog twee schamele woninkjes en een windmolen. De prior heeft nog tot 1593 in het klooster gewoond, waarna het werd afgebroken. De protestanten hielden hun kerkdienst tot 1660 in de oude kloosterkerk. In dat jaar is er een nieuwe kerk gebouwd, die al na 177 jaar door de slechte bouwstaat moest worden afgebroken. In 1837 is op dezelfde locatie de huidige NH kerk gebouwd, die nu de naam “De Karmel” draagt. Het oorspronkelijke klooster blijft door deze naamgeving in de herinnering voortbestaan. Het enige tastbare dat aan het klooster herinnert is een rode zandsteen, die daar in 1916 is opgegraven. Op de voorkant is een Petrusfiguur afgebeeld, met in zijn linkerhand het evangelie en in de rechterhand een sleutel. De achterkant is van slechtere kwaliteit en draagt een voorstelling van Maria met het kindeke Jezus. De steen is destijds geschonken aan het Fries Museum. Bron: Gedenkboek in 1937 uitgegeven bij het 600-jarig bestaan van de Parochie van Sint Michael te Woudsend.     

Eén van de eerste keren dat het dorp Spannum wordt genoemd heeft te maken met een directe voorvader van onze lokale held uit de late middeleeuwen Jonkheer Sybrant Goffes Roorda (1465-1550). In 1080 wordt Goffe Roorda Thoe Berlikum en Spannum geboren. Deze Goffe vertrok in 1096 op 16 jarige leeftijd met andere edelen naar het Heilige land, het huidige Israël. Goffe Roorda heeft Hertog Godfried van Bouillon geholpen om Jeruzalem in te nemen in het jaar 1099. De naam Goffe bleef eeuwen in de familie Roorda, een oud Fries adellijk geslacht, dat oorspronkelijk uit Genum bij Dokkum kwam. De Roorda’s waren dappere strijders tegen het heidendom en verschillende Roorda’s waren kruisridder. In de tijd waarin onze Sybrant Roorda leefde rond 1500 ging men al niet meer op kruistocht. Sybrant is geboren in 1465 in Tzummarum. Zijn familie behoorde tot de Schieringers. In die tijd was er nog vol op strijd tussen de Schieringers en de Vetkopers. Sybrant was het derde kind van Goffe Roorda en Ymck Hommema. Zij woonden in Tzummarum maar hadden ook land in en rond Spannum en ze bezaten de state Duinterpen. Sybrant trouwde in 1505 met Haringh Hottinga. De Hottinga’s waren een rijke Schieringers familie die in Wommels woonde. Het paar kwam in 1505 op Duinterpen in Spannum te wonen. De state werd later Donia state genoemd. Het was een stenen huis met muren van wel een meter dik. Deze state die er nog altijd staat, was tegelijk ook een boerderij, maar Sybrant was meer een bestuurder dan boer. Het was een onrustige tijd. Er waren regelmatig onderlinge ruzies tussen de Schieringers en de Vetkopers. Sybrant en Haringh deden regelmatig de poort dicht. Toen Albert van Saksen de Keizerlijke Stadhouder van Friesland werd, kwam er meer rust. Maar na zijn dood kwam zijn zoon George van Saksen aan de macht. De onrust en de oorlogen begonnen weer als vanouds. Op het graf van Sybrant Roorda dat in de kerk van Spannum ligt staat in zijn epigram: Nadat hij, na op verschillende plekken uitgevoerde werken in oorlog en vrede, het vaderland vaak verlost had met bevolen hulp… Hieruit blijkt al dat Sybrant een raadsman was en veel voor de vrede in Friesland heeft betekend. Het is daarom ook niet vreemd dat hij in 1521 met Keimpo van Martena door de Staten van Friesland wordt uitgezonden naar de Rijksdag te Worms. Dit was een speciale Rijksdag die door Keizer Karel de V, de heerser over Friesland en het grootste deel van Europa, belegd was om bestuurszaken te bespreken. Karel de V wilde nog meer bereiken. Hij vond dat iedereen in zijn rijk katholiek moest zijn. De kerkhervormer Maarten Luther moest komen uitleggen wat hij wilde bereiken met zijn boeken en de stellingen, die hij op de deur had gespijkerd in Wittenberg. Maarten vertrouwde het niet maar Karel de V beloofde hem vrije aftocht. Sybrant en Keimpo waren erbij toen Karel de V het Edict van Worms uitvaardigde, waarin Luther werd verbannen en vogelvrij werd verklaard. Gelukkig kreeg Maarten Luther hulp van een keurvorst en dook hij onder op zijn kasteel. Op dat kasteel heeft hij later de Bijbel vertaald in het Duits, zodat iedereen de Bijbel zelf kon lezen. Sybrant en Keimpo ging redelijk tevreden terug naar Spannum. Niet al hun wensen waren vervuld, maar de geroofde eigendommen kwamen rond 1524 terug bij de oorspronkelijke eigenaren. Sybrant leefde in Spannum met zijn vrouw en kinderen. De eerst was een dochter die de naam Ymck kreeg naar Sybrant zijn moeder. Hierna kwam zoon Goffe, die de naam van zijn vader kreeg. Er kwam nog een broertje Here die naar de vader van Haringh werd vernoemd. Toen kwam zoontje Jurrien. Die werd later George genoemd. En als laatste kwam er nog een dochtertje Anne. Sybrant en Haringh hadden uiteindelijk vijf kinderen. Alle kinderen zijn getrouwd. Ymck trouwde met Bock Gratinga, die zij in Iens had ontmoet bij zijn familie Bock Riencks Gratinga van Burmania. Zij woonden later op Roorda state in Hitzum. Goffe trouwde met Mechteld van Naerden en woonde met haar in Franeker. Goffe ligt in het koor van de Martinikerk begraven. Van hem bezit het Fries museum een mooi portret. Here trouwde met Rints Minnema, een weduwe met 10 kinderen. Anna Roorda trouwde met Pier Burmania en woonde in Wommels. Sybrand en Haringh woonden lang met hun zoon George (Jurrien) op Duinterpen. Na het overlijden van Bock Gratinga en Ymck Roorda kwam hun zoon Here bij Sybrant wonen. Deze kleinzoon van Sybrant moest alleen wel zijn naam aanpassen en ging verder door het leven als Here Roorda. George was getrouwd met Doedt Camminga. Ze woonden in Spannum op Duinterpen. George heeft het bedrijf van zijn vader overgenomen. In 1549 een jaar voor Sybrant zijn dood, schonk hij zijn zoon 950 goudguldens als ‘Vaderlycke effectie” als beloning voor zijn steun. Dit kwam George en Doedt goed van pas, omdat ze geld nodig hadden voor de reparatie van de state. Sybrant is heel oud geworden, 85 jaar. Hij had alles goed geregeld en vastgelegd in zijn testament (Tresoar). Hierin werd bepaald dat George en Doedt: het goet genoempt Doenterpen tot Spannum kregen. Zijn vrouw Haringh was in 1539 al overleden op 60 jarige leeftijd. De laatste jaren van zijn leven werd Sybrant verzorgd in Klooster Anjum dat ligt tussen Berlikum en Ried. Sybrant overleed op 11 oktober 1550 in Leeuwarden. Hij is 85 jaar oud geworden. Ze hebben hem hierna begraven in Spannum. In februari 2014 kwam zijn, in de Franse tijd zwaar beschadigde, grafzerk weer tevoorschijn bij de restauratie van de kerk. Toen kwam het verhaal over Sybrant Roorda en zijn kistje weer tot leven. Sybrant had bepaald dat in het kistje zijn testament moest worden bewaard. Dit kistje moest altijd op Duinterpen voor iedereen toegankelijk zijn. Zodat iedereen kreeg waar hij recht op had. db_spannum_15742080001083664.jpg Bijna 500 jaar later werd in 2017 het iepenloftspul ‘It Kistke fan Sybrant Roorda” opgevoerd in Spannum. Een geweldig succes waar zeker 200 vrijwilligers aan meewerkten en dat is veel voor een dorp van 270 inwoners. Het leverde Spannum terecht een Gouden Gurbe op voor beste vormgeving.

Deze kerk is gewijd aan de heilige Remigius en is nu ook nog de naamdrager van dit gebouw. In de eerste helft van de 14de eeuw werd de grond verenigd met de bezittingen van de abdij van Lidlum bij Oosterbierum. De kerk bezit sinds eeuwen nog veel van deze landerijen. Een boerderij aan de Swachlumerleane was destijds een uithof van de abdij. Het bouwjaar van de kerk met toren dateert van ca. 1500. Het jaar 1586 was een rampjaar voor het dorp, de Spaanse legerbendes, onder aanvoering van Taxis, doodden vele bewoners en de kerk met toren, pastorie, school en schoolmeesters-huis gingen in vlammen op. De kerk en toren werden weer opgebouwd en nieuwe luidklokken werden aangebracht, hierdoor zaten de kerkvoogden nog een tijd in de schulden. De oudste klok dateert van 1590 en werd gegoten door Thomas Both, de andere klok is in 1620 aangebracht en werd gegoten door Hans Falck. Eén van deze klokken is recentelijk gerestaureerd. Tijdens de laatste oorlog werden de klokken door de bezetter gevorderd en werden verwijderd, gelukkig zijn ze na de oorlog weer teruggeplaatst. De beklamping met rode baksteen bij het koor en de zuidgevel inclusief het herstel van de toren dateert van de periode 1850-1900, alleen in de noordgevel zijn de gele kloostermoppen nog zichtbaar. De zware westtoren bezit een nissen geleding en is gedekt met dakpannen op het zadeldak. Aan de zuidelijke zijde van de toren bevindt zich een cartouche met het wapen van Sminia herinnerend aan herstel van de kerk in 1742. In de kerk is een mooie 17-eeuwse preekstoel met achterschot en klankbord.db_spannum_15742080008865251.jpg Een gesloten doophek en twee overhuifde herenbanken en een avondmaalstafel bevinden zich nabij het koorgedeelte. Twee banken met balusterleuning zijn voor de overhuifde banken gesitueerd, verder: 28 banken met gesneden eindstukken, 2 tekstborden met gesneden omlijsting; een tiengebodenbord met geschilderde voorstelling van Mozes met de Tafelen der wet in gesneden omlijsting.db_spannum_15742080009221158.jpg Het eerste (Radersma) kerkorgel werd op 24 mei 1819 ingewijd. Een twee-klaviers orgel werd in 1911 door Bakker en Timmenga gemaakt. Het bestaande Radersma-orgel werd overgeplaatst naar de Herv. Kerk te Metslawier. Het mechanisch torenuurwerk van D. Wielinga, (Franeker), 1922, is buiten gebruik gesteld en is nu nog zichtbaar in de consistorie in de toren. In 1910 werd aan de noordoostzijde en tegen een steunbeer een stookhok gebouwd, dit in een ambachtelijk-traditionele bouwtrant met enige verwijzing naar de Chalet-stijl. In het jaar 2014 is de kerk gerestaureerd en werd voorzien van toilet en pantry.db_spannum_15742080001945606.jpg In het torengedeelte bevindt zich thans de consistorie en is nu vanaf de hal direct bereikbaar. Deze hal is vergroot doordat de houten wand van het kerkgedeelte verplaatst is naar de voorzijde van het orgel. De houten vloer van het middenpad is verwijderd en de grafzerken zijn zichtbaar geworden en zijn nu beloopbaar.

Na 900 werd de samenleving verder gebouwd op de fundamenten van het verleden. Onder Christelijke invloeden vormde zich langzaam een samenleving met drie standen: adel, geestelijkheid en boeren. Dijken werden aangelegd, kerken gebouwd en de natte veengrond werd ontwaterd. Om er bruikbare landbouwgrond van te maken. Het veenriviertje dat als ontginningsas dienst deed meandert nog steeds dwars door de huidige verkaveling heen. Evenals de vier wegen en paden die samenkomen bij de kerk van Westergeest. In het Dorpswapen van Westergeest zijn die paden terug te vinden als het zogenoemde St. Andrieskruis. In de loop van de jaren is daar veel over geschreven, maar het is rijwel onmogelijk om wetenschappelijk vast te stellen waarom of waardoor de kerk precies in het centrum staat. Wel zijn er veronderstellingen, o.a. door de ‘Westergeastmer’ amateurarcheoloog wijlen Johannes M. Minnema. 1e veronderstelling, van Minnema Minnema was al in de jaren ’30 van de vorige eeuw nieuwsgierig naar sporen in de (oude) verkaveling. Om daar meer over te weten te komen zocht hij contact op het Fries Museum in Leeuwarden. Dr. Oebele Vries schrijft: “…, waarbij het gesprek ook kwam op het feit dat de noord-zuid lopende lijnen van de verkaveling in Dantumadeel samenkomen op één punt Kuikhorne. ’De heren’ van het museum wisten het echter ook niet. Van de amanuensis Penning kreeg hij toch nog enige lectuur mee, namelijk krantenartikelen en een boek Wilhelm Teudt, Germanische Heiligtümer over ’heilige lijnen’, die in de prehistorie heiligdommen in noord-zuid- of oost-westrichting met elkaar zouden hebben verbonden. Minnema probeerde dit vervolgens uit op zijn geboortestreek door het trekken van lijnen tussen oude kerktorens. Hierbij stelde hij vast dat er een zuivere west-oost lijn loopt over de torens van Akkerwoude-Murmerwoude-Dantumawoude-Westergeest. Volgens hem was toeval uitgesloten, omdat de kans hierop niet groter is dan 1 op 15.625. Hierna ontdekte hij niet alleen nog meer lijnen in het landschap, maar ook cirkels, bissectrices, loodlijnen en zelfs een afbeelding van een gedeelte van het sterrenbeeld de Grote Beer. Volgens zijn vaste overtuiging was hij hiermee op het spoor gekomen van een prehistorische cultuur van hoge ontwikkeling. Ook van deze ontdekking deed Minnema verslag in zijn artikelenreeks. We lezen daar dat er een volk moet zijn geweest dat de tegenwoordige beschaving op bepaalde punten (bedoeld wordt op het gebied van de wiskunde) zelfs vooruit was. Dit verzamelde gegevens over de sterrenhemel, waarvoor het een stelsel van waarnemingsposten inrichtte. Deze bestonden uit seintorens met bovenop een platform waarop een vuur brandde (een gegeven dat aan Teudt is ontleend). Later werden dit heiligdommen en na 750 werden er op de meeste van deze plaatsen christelijke kerken opgericht”. 2e veronderstelling: Westergeest als leycentrum Van een andere orde is de theorie over leylijnen en energielijnen. Deze lijnen zijn in te delen in verschillende sterktes. Hele sterke leylijnen zijn het bekendst omdat deze over de hele wereld lopen. Tussen deze sterke leylijnen in ligt een maas van leylijnen die energie zouden verspreiden. Exact op het kruispunt van dit soort leylijnen ontstaat dan bij wijze van spreken een verdubbeling van energie: een leycentrum. Onze voorouders zouden deze leycentra een heilige status hebben gegeven. De plaats waar nu de kerk van Westergeest staat, precies op zo’n leycentrum, zou zo’n heilige status hebben gehad. 3e veronderstelling: rondgaande rechtspraak In Westergeest werd vroeger - bij en/of in de huidige kerk - recht gesproken en vooraanstaande bewoners waren bij toerbeurt rechter. De vier kwartieren, die door de vier lijnen werden gescheiden, werden destijds bewust aangelegd. Uit elk kwartier was de meest vooraanstaande persoon dan een bepaalde periode de rechter. Zo lijkt in de verkaveling rondom Westergeest een rijke geschiedenis van ons dorp verscholen te liggen. Maar een vertaalslag maken naar historische feiten strandt op het ontbreken van essentiële data. Het blijven daarom veronderstellingen.

In deze tijdsperiode werd de huidige bakstenen kerk van Westergeest gebouwd vanuit de St. Bonifatiusabdij te Dokkum. Kruiskerk De Benedictijner monniken uit Dokkum hebben voor de kerkbouw in Westergeest mogelijk de Dokkumer abdijkerk als model gebruikt. Het ontwerp dat werd gebruikt, lijkt dat van een kruiskerk te zijn: een kerk met, in dit geval, relatief kleine zijbeuken. Wat er precies in de zijbeuken gebeurde, weten we niet. Er is een theorie dat in deze zijbeuken onderkomens waren ondergebracht voor monniken. Daarmee zou het klooster, dat in of nabij Westergeest gestaan moet hebben, een plek hebben gekregen aan de kerk en slaapcellen voor de geestelijken hebben geherbergd. Maar dr. Gerrit Vermeer zet daar een vraagteken bij. Een slaapzaal bevond zich meestal op de verdieping van de oostvleugel van een klooster. Om het idee van een kruiskerk met zijbeuken te ondersteunen wordt gewezen op twee punten: 1 Op 24 augustus 1963 werd graf nummer 14, rij 28, geopend. In het graf werden, op een diepte van ongeveer 1.30 meter, oude Friese moppen gevonden: stenen die op elkaar gemetseld waren. Er is gebleken dat hetzelfde geldt voor graven die in de buurt liggen. 2 In zowel de noord- als de zuidmuur zijn grote, dichtgemetselde openingen te zien, welke tijdens de restauratie in 1954 – 1957 met kleine stenen zichtbaar zijn gehouden. De hierboven genoemde restauratie stond onder leiding van ir. J.J.M. Vegter te Leeuwarden. Er werd toen eveneens een noord - zuid lopend fundament ontdekt wat het fundament van een koorscheiding zou kunnen zijn geweest. Timmerman Arjen Veenstra (1927 - 1993) werkte mee aan de restauratie. De oude Statenbijbel uit de gemeente Oudwoude / Westergeest, die hij destijds ontving van de begeleider van de restauratie, is nog steeds in het bezit van de familie Veenstra. De muren van de kerk zijn 1 tot 1.65 el dik zijn (één el is ongeveer 68 cm). De lengte van het koor tot de toren is 30 ellen lang en de breedte is 8 el. De in romaanse vormen uitgevoerde kerk is het middelpunt van het dorp en staat tot de dag van vandaag op een hoog kerkhof, omringd door schitterende beuken uit 1908. Uit de romaanse stijl is af te leiden dat de kerk dateert uit de 11e of 12e eeuw. Ze staat als de ziel van de eeuwenoude gemeenschap en als één van de oudste kerken, zo niet de oudste, van de provincie op het hoogste punt van het dorp. De toren, die vóór 1300 als vuurtoren en veilig onderkomen kan zijn gebruikt, steekt fier en trots boven de boomtoppen uit. Het is een schril contrast met de hoogte die de zadeldaktoren tot 1807 had. Toen zou het zadeldak zijn verwijderd en de toren ongeveer acht meter zijn ingekort (ter vergelijking: de breedte van de kerk is ongeveer 5 ½ meter). De toen vrijgekomen stenen zijn overigens gebruikt voor de woning Kalkhúswei 6. De bouw heeft in fasen plaatsgevonden. Het oudste gedeelte (het westelijk schip) is twee maal naar het oosten verlengd. Bijzonder is dat van deze kerk zowel de ’súddoar’ als ook de ’noarddoar’ nog in gebruik zijn. Tijdens de middeleeuwen hadden beide deuren een functie bij belangrijke kerkelijke gebeurtenissen. Het oostwaarts gerichte raampje is eveneens zeldzaam. De kerk was gewijd aan St. Martinus, de beschermheilige van de bedelaars en een populaire heilige in de vroege middeleeuwen. Het zogeheten patrocinium geeft aanwijzingen over de mogelijke initiatiefnemers en over de tijd waarin de kerk werd gesticht. Nou is dat bij een aan St. Martinus gewijde kerk lastig. St. Martinus was populair bij de Frankische vorsten maar ook de patroon van het bisdom Utrecht. SeendrechtS. M. Muller Fzn. denkt dat de kerk van Westergeest een zogenaamde seendkerk is geweest. Met een seendkerk wordt een kerk bedoeld waarin vroeger door de deken het seend- of sendgericht gehouden werd. Met dit seendrecht, dat los staat van het strafrecht van de overheidsorganen, werd rechtgesproken over strafbare zaken binnen de kerk. Denk daarbij o.a. aan overtredingen van de tien geboden of het schenden van de zondagsheiliging en dergelijke. Als straf werd vaak de ban uitgesproken over de veroordeelde, maar ook een verplichte bedevaart, een geldboete of het leveren van bijvoorbeeld kaarsen aan de kerk kon als straf dienen. Zelfs het veroordelen tot de schandpaal hoorde tot de mogelijkheden. Enkele vroege jaartallen 1214 – werven van kruisvaarders: “De Priester Olivier van Keulen was naar Friesland gezonden, om daar het kruis te prediken. Het gelukte hem, de menigte met zulk eene geestdrift voor dezen togt te bezielen, dat, volgens zijn eigen berigt, 50,000 Friezen de wapenen opnamen en zich te Dokkum en elders op meer dan 80 schepen ter zee begaven”. 1333 - de abt van Dokkum maakt aanspraak op de kerk van ‘Ghaest’. 1374 - Hetzelfde geldt als hij aanspraak maakt op de kerk van ‘et Gast’. Beide keren wordt verondersteld dat het hier om de kerk van Westergeest gaat.