Canonvensters uit het tijdperk Renaissance (1500-1600)


Naast de kerk in Folsgare staat een boerderij die de “pastorieboerderij “ wordt genoemd. Tijdens de kerstening van Fryslân, zo rond het jaar 750, werden er steeds meer kerken gesticht. Bij de stichting van de kerk hoorde een pastoriehoeve / boerderij. Dit was reeds in 819 bepaald in een handvest van Lodewijk de Vrome. Hij bepaalde dat bij elke te bouwen kerk een hoeve in vol bedrijf moest zijn gelegen, ten behoeve van het onderhoud van de pastoor. Het onderhoud van het pastoriegebouw in het algemeen, evenals van de kerk en toren, werd uit de kerkgoederen (patroons goederen) bekostigd.  Vaak was de pastoor naast priester ook boer en zeker in Fryslân kwam het ook vaak voor dat hij een vrouw en kinderen had. In Folsgare ligt de pastorieboerderij naast de huidige kerk. In 1511 is hij 48 pondemaat groot, wat duidt op een welgestelde parochie. Het land dat bij de boerderij hoort, ligt in de Nieuwlander polder ten noorden van de hoeve en in latere tijd zal het land in het Marlân ten zuiden van de Tsjaerddyk er aan toegevoegd worden.  In 1511 is het land verdeeld in ‘Grasland, Hoijland en Saedland’. Het ‘Grasland’ ligt tussen de Tsjaerddyk en het Middelpad. ‘Het ‘Hoijland’ ten zuiden van de Tsjaerddyk in ‘die Meeren’ met een klein perceel ten noorden van het kerkhof. Het ‘Saedland’ ligt langs het Middelpad.  Het voorhuis van de pastorieboerderij zal gebouwd zijn omstreeks de 16e / 17e eeuw.  In het kerkarchief staat in het jaar 1746 de uitgaven post “Betaald voor onderhoud van huys van de Pastorije Zathe”. De schuur van de boerderij is volgens een gedenksteen in de muur herbouwd in 1873. In het kerkarchief wordt een opmerking gemaakt dat de eerder gebouwde schuur door brand zou zijn verwoest.

De kerktoren van Folsgare staat al eeuwen als baken in het dorp. Boven in deze toren hangt sinds 1535 een klok die onverstoorbaar zijn werk blijft doen. Op de bovenrand van de klok staat het volgende geschreven: Jhezus Maria Johannes Gheert van Wou ende Johan ter Steghe goten mij toen men schreef 15 ende 35 daer bij. De klok is in 1535 gegoten door Geert van Wou en Johan ter Steghe. Geert van Wou is de zoon van de beroemde klokkengieter met de gelijknamige naam uit Kampen.  Geert van Wou sr.( 1450 – 1527) wordt beschouwd als de belangrijkste klokkengieter die Europa gekend heeft. In die tijd werd een klok vaak nog ter plekke gegoten. De wegen waren te slecht en te onveilig om een klok te vervoeren. Men wilde bovendien een oogje in het zeil houden op de samenstelling van het brons. De plek waar de klok werd gemaakt, was meestal op het kerkhof of in een ruimte onder de toren. Het luiden van de klok kan opgedeeld worden in het tijdluiden, het zondagsluiden en het luiden bij bijzondere gebeurtenissen zoals bij overlijden, gevaar, rouw etc. Het tijdluiden is het driemaal daags luiden van de klok. Dat gebeurt ‘s ochtends aan het begin van de werkdag, vervolgens om twaalf uur voor de middagpauze en tenslotte ’s avonds aan het einde van de werkdag. In deze tijd zijn er nog geen horloges en is dit luiden voor de mensen het houvast gedurende de dag. Bij de middagklok van twaalf uur weten de arbeiders op het land dat het schafttijd is, de moeders zetten het eten op tafel, de kinderen mogen uit school. De koster ging driemaal daags naar de toren om de klok te luiden. In het kerkarchief vinden we dat Here Jentjes wordt betaald voor een “jaar  klockluiden”. Hiervoor krijgt hij 7 carolusgulden. Jentjes heeft dit betaalde luiden gedaan van 1743 tot 1755. Daarna wordt het klokluiden niet meer specifiek genoemd. Het luiden hoort bij de vele werkzaamheden die een koster geacht wordt te verrichten. Het tijdluiden is in Folsgare gestopt met de komst van het elektronisch luiden van de klok ( 1947)

  De kerk in Folsgare is genoemd naar de heilige Laurentius. Deze heilige was diaken bij paus Sixtus II en had de zorg  over  de vondelingen, armen en wezen. Kerken die genoemd zijn naar deze heilige, hebben vaak een hoge ouderdom. De paus werd op 6 augustus van het jaar 258 gevangengenomen en onthoofd. Laurentius kon eerst nog ontkomen. Hij nam al het geld mee en verdeelde dat onder de armen. Kort daarna werd ook hij gepakt. Omdat de Romeins keizer Valerianus geldgebrek had, werd Laurentius uitgehoord. Toen bleek dat hij al het pauselijke geld had weggegeven, werd de keizer woedend. Hij liet Laurentius bewerken met gloeiende staven. Die liet echter niets los. Daarom werd hij op een rooster gelegd, waaronder een vuur werd opgestookt. Na enige tijd - zo wil althans de legende - riep Laurentius: ,,Keere mij om, er is slechts één zijde gaar!’’ Eind 18e eeuw is de kerk, gebouwd rond 1532, bouwvallig geworden en de onderhoudskosten nemen toe. Het gebouw is bovendien te klein geworden om alle kerkgangers altijd een plaats te kunnen geven. Het wordt tijd voor een nieuwe en grotere kerk. In 1769 nodigen de kerkvoogden van Folsgare een predikant uit om met hem ideeën uit te wisselen hoe de nieuwe kerk er uit zou moeten  zien. Via het toegangsbruggetje over de gracht gaan ze door de zuidingang, de manneningang, naar binnen. Het eerste advies is dat de vrouweningang aan de noordzijde, die niet meer wordt gebruikt, kan vervallen. Dan staan ze in het midden van de kerk stil bij de preekstoel, die volgens de predikant beter achter in de kerk kan komen op de plek waar nu de graftombes van de Hobbe Zyarda en zijn vrouw Foeckel van Roorda staan. Als ze weer buiten staan en naar de toren kijken die in een zeer slechte staat verkeerd, adviseert de predikant om deze te vervangen door een slanke toren met spits.  

In dit tijdsbestek schudde de samenleving middeleeuwse culturele vormen van zich af. Dat was ook te merken in ons dorp. De Rooms Katholieke kerk stond op haar fundamenten te schudden en Protestanten en Katholieken kwamen lijnrecht tegenover elkaar te staan. Rechtszaak in de kerk In 1556 kwam het in Westergeest tot een protestbijeenkomst toen de abt van het Bonifatiusklooster, Heer Henricus Kessel, in 1556 gebruik wilde maken van het seendrecht. Het was regel dat hij in een schrikkeljaar recht had om het ambt van deken of geestelijk rechter uit te oefenen; de zogenaamde rondgaande rechtspraak. Heer Henricus Kessel eiste dat recht op in het dekenschap “Dockum, Holwert ende Geast”. Op 27 april 1556 werd daarom in de kerk van Westergeest een vergadering gehouden om het twistpunt te slechten – aanwezig waren de substituut-grietman van Dokkum (Dirck Dircksz.), Cop Harkema namens Kollum en Sye Buma namens de gemeente Westergeest, Oltwoldt en Colmerswage. Wat het resultaat van die vergadering is geweest is niet bekend. Persona’s of pastoor In de tijd dat er in de kerk van Westergeest nog Roomse erediensten werden gehouden, werd het altaar bediend door een persona of pastoor. Deze pastoor bediende eveneens de sacramenten en ‘preekte’. Naast de pastoor was een hulppastoor, een Vicaris, aanwezig. In hetboek Foestrum staat een overzicht; In dit venster wordt volstaab met het noemen van een paar opmerkelijke “persona’s”. 1424: Heer Wygher (persona of pastoor), heer Thyaert (vicaris). Het zegel van vicaris Thyaert bestond uit een afbeelding van een edelman met staf en valk, met op het schild een winkelhaak. In 1989 werd zijn zegel samengevoegd met die van Koert, pastor van Oudwoude in 1491 en samen vormen zij nu het stempel van de Hervormde gemeente te Oudwoude-Westergeest. 1543: Heer Willem (persona of pastoor), heer Haddo Harckema (vicaris). Als prebendaris wordt heer Frans Baukesz. genoemd. Heer Willem diende in 1543 een klacht in bij de regering omdat de Abt van Dokkum zichzelf een zathe bij Beintemahuis had toegeëigend. Deze zathe zou echter bij de pastorie-goederen van Westergeest behoren: "De abt van Dokkum heeft van de pastorie van Westergeest een zathe van 43 pondemaat genomen, liggende in beslagen vennen en dat ’ouland’ ligt voor mijn deur. Al mijn buren zeggen en betuigen, dat dit zo is. Omdat ik de ’cost’ niet mag hebben, doe ik mijn beklag, en begeer ik, dat gij, vrome Heren, mij behulpzaam wilt wezen en helpen, dat ik weerkrijg hetgeen dat vroeger hiertoe behoorde. Dit beken ik, Heer Wilhelm, pastoor te Westergeest". 1574: Heer Focke Baukesz. (prebendaris). Het waren heel onrustige tijden - al snel werd het de Rooms Katholieke voorganger ‘te heet‘ onder zijn voeten. In 1579 vluchtte hij wegens deze onrust. Bernardus Henrici was de laatste pastoor die de kerk in Westergeest diende. In 1580 werden kerk en gemeente Hervormd. De drie altaren in de kerk van Westergeest werden afgebroken en de restanten warden gebruikt voor de eerste trede van de trap naar de preekstoel én als drempel bij de deur. De unieke muurschildering werd witgekalkt en de aanwezige (heiligen)beelden werden verwijderd. Het was in deze beginperiode van de nieuwe Hervormde kerken wel lastig om voldoende protestantse voorgangers te krijgen. In 1597 lijkt de gemeente Oudwoude/Westergeest echter al een predikant te hebben. In de registers van rechtshandelingen van de grietenij Kollumerland staat beschreven dat de predikant van Kollum zich borg stelt voor “Ernestus Hiddinck, dienaer des godtlijcken words in Oltwolde”.Op 9 juli 1580 vielen de Spanjaarden en Spaansgezinden vanuit Kollum Dokkum aan, wat overigens niets opleverde. In de zomer van 1581 werd er zo hard gevochten dat “de gestaltenisse van Vrieslandt ellendich ende desolaet geweest is”.Een jaar later was er vrijwel geen boer meer te vinden in de driehoek tussen Groningen, Leeuwarden en Dokkum - veel protestanten vluchtten naar Leeuwarden, Rooms Katholieken vluchtten naar Groningen.Boer Arend Bauckes en Jantsje Harmens (boer en boerin op de terp Westerburen) vluchtten naar Dokkum. Daar werd hun zoon Harmen Arends Idema geboren, ergens tussen 1580 / 1590.In dezelfde periode heerste de pest, ook in Westergeest. Ane Sapesz. en zijn vrouw Jents Jansendr. kregen in de herfst van 1581 de pest en stierven. Zij waren naar Leeuwarden gevlucht ‘vermits de crijghsloepen ende beroerten’.