Canonvensters uit het tijdperk Vroegmoderne tijd (1600-1800)


Walma state bestaat al zolang, dat niemand meer weet hoelang. Het stond er al voordat de oude Middelzeedijk werd aangelegd.. De naam zegt het al “Walma state” een state gebouwd op de wal (oever) van de (Middel)zee. De boerderij ligt in het deltagebied van de Ald Rien, net als het naastgelegen buurschap Suderburen. De noordelijke aftakking van de Ald Rien naar de Middelzee wordt later gekanaliseerd. Dit is de Folsgaasteropvaart. Een kreek die hierop uit komt, is de oude opvaart naar de boerderij. Bij de aanleg van de oude Middelzeedijk wordt gebruik gemaakt van de terpen die er al zijn. Walma State is één van de boerderijen op deze dijk. Walma state is vanouds een adellijke state. De state heeft visrechten en recht op zwanenjacht. Op oude kaarten staat naast de boerderij nog een wier. In 1511 wordt er nog een stinsgracht genoemd. Uit het Register van aanbreng van 1511 blijkt dat Epa Ighaz “eijgen geërffd” eigenaar is en Albert Hoytes pachtboer op de grootste boerderij onder Folsgara. De boerderij omvat dan LXXX (80) ponden land, waarvan “36 ponden Hooijland, 31 ponden Grasland en 7 ponden Reijdland”. Het land ten zuiden van de boerderij wordt het “lege meden” genoemd, waaraan het rijeedmeer (rietmeer) ligt. Het rijeedland (rietland) ligt tegen de “die grote Rien”. Verder is er nog “6 ponden saedlant leggende, om ende om op ende an Epas vors. stins graft”. Deze stinsgracht omsloot de stinswier en lag tegen het “saedland” aan. Een andere naam die wordt gebruikt voor stinswier is ‘wijer’. Deze naam komen we tegen in het Register van aanbreng bij de buurman van Epa Ighaz op Suderburen. Lolla Taekaz is hier pachtboer en “dije halve huijssteed mijt die halve wijer hoert Epa voer XIV st “. Epa Ighaz is dus eigenaar van de stins op Walma state en bezit de helft van de wijer (wier) op Suderburen.  Walma state ligt niet aan een doorgaande route. De oude Middelzeedijk is eind 12e eeuw grotendeels weggeslagen door een stormvloed, waarschijnlijk in 1170.  Het voetpad van Folsgare naar Oosthem is de enige landverbinding. Het pad is ongeschikt voor het vervoer van goederen. Het is te smal en voor een groot deel van het jaar onbegaanbaar. Vervoer over water is de belangrijkste verbinding tot in 1914 de Easthimmerwei wordt aangelegd. Nadat de beweegbare brug in Oosthem in 1953 wordt vervangen door een vaste brug, is het voorgoed voorbij met het goederenvervoer over water.

  Vroeger stonden er in het gebied ten oosten van Folsgare tot aan Sneek veel boerderijen die door voetpaden met elkaar verbonden waren. Omdat deze voetpaden een groot gedeelte van het jaar onbegaanbaar waren, ging het vervoer over water. De meeste boerderijen zijn verdwenen en het gebied is grotendeels bedrijventerrein geworden. Er zijn nieuwe wegen aangelegd en in plaats van paarden en karren suizen er nu dagelijks duizenden auto’s over de aangrenzende snelweg. Maar nog niet alles is verdwenen. Eenzaam staat er nog één boerderij als een herinnering aan vroegere tijden. Deze boerderij draagt de naam “Carpe Diem”. Er wordt niet meer geboerd, maar de boerderij heeft tot op de dag van vandaag de uitstraling van een trots verleden. De boerderij kent een lange historie. Uit de archieven weten we dat op deze plek al heel lang geboerd wordt. In 1511 woonde hier een Broer Hottyaz. In 1778 is de boerderij eigendom van Johannes Hendriks en wordt gehuurd door Heere Cornelis. In 1786 laat Johannes Hendriks er een nieuwe boerderij neerzetten en hij zet in 1787 de volgende advertentie in de LC: De Secretaris ADEMA, zal op Dinsdag den 11 December ’s Namiddags om één uur in de Witte Arend te Sneek by strijkgeld verkopen. Een Stemdragende ZATHE en LANDEN, met een Nieuwgebouwde Huizinge en Schuure gelegen te Folsgare, groot over het geheel 61 en drie vierde Pondematen, alle beste griedlanden belast met 25 floreen, te huur doende boven alle lasten 330 Gl. by Heere Cornelis bewoond, Petry en May 1797 vry van Huur.  

  Op 25 december 1778 wordt in Hidaard Ruurd Freerks geboren, het negende kind van Freerk Murks Abma en Gerritje Roelofs. Ruurd Freerks  leert onder het toeziend oog van zijn oudere broers en zussen het boerenbedrijf thuis op de boerderij. Hij ontwikkelt zich tot een goede boer en heeft oog voor de samenleving. Aangezien hij het negende kind is, is de kans vrij klein dat hij boer zal worden op de ouderlijke pleats. Echter, Ruurd Freerks leert  Hiltje Klazes Wiersma. ( geb. 26 februari 1781) uit Folsgare  kennen. Haar ouders  Claes Harmens en Baukje Teades wonen op een boerderij aan de Folsgeasterleane no 2, te zien op de de kaart van Eekhoff (1850) Het is een bescheiden boerderij met 35 pondemaat land er omheen. Via de opvaart vanaf de Ald Rien is de boerderij goed bereikbaar Claes Harmens en Baukje Teades zijn er erg mee ingenomen dat hun enige dochter thuis komt met boerenzoon Ruurd Freeks. Het stel trouwt op 25 oktober 1801 Zijn buurman Douwe Harmens boert op een boerderij (Strûpenkeal) ten zuiden van Ruurd Freerks.  Deze is ook 35 pondemaat groot en de boerderij ligt prachtig boven op een grote terp tegen de Ald Rien. De boerderij komt in de verkoop omdat één van de eigenaren is overleden. Ruurd Freeks en Hiltje besluiten om de boerderij te kopen. Douwe Harmens blijft daar voorlopig blijven wonen tot de kinderen van Ruurd Freerks en Hiltje groot zijn. Hun gezin wordt uitgebreid met nog 2 kinderen. In 1811 overlijdt dochter Baukjen ( 6 jaar). In de jaren daarna worden nog drie kinderen geboren. Oudste dochter Gerritje Ruurds trouwt in 1820.  Ruurd en Hiltje krijgen daarna nog 2 kinderen.   .  

==================UIT Vrij veld=========== Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier) Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders.   Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling. De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig. De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen. De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden. Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “. Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette. Afgravingen Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant.  Op het bordje op de foto van de Berltsumerdyk stond de waarschuwing "pas op voor de trein ". Hierlangs liep een spoorlijntje van de Slappeterpsterdyk naar de Menaldumervaart waarmee afgegraven terpaarde naar een schip werd vervoerd. Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde De Hege Wier, De Hege Wier is te vinden aan de Zandweg ( Sanwei )te Menaam. De oudste vermelding van de Hege Wier dateert uit 1640. In 1640 komen we jonker Keimpe van Donia op de Hemmemastins te Bessum als eigenaar tegen en is Sjoerd Ebles de pachter. Zestig jaar later, in 1700, is de gravin Carelson eigenaresse en Bauke Jarigs pachter. Bauke is pachter van de sate, met een oppervlakte van ruim 39 pondemaat. Nog in 1832 en 1850 zien we op de kadastrale kaarten dat naast de wier een boerderij lag. Zowel de boerderij als de wier hadden elk een eigen gracht, overeenkomstig het aangetroffen patroon bij andere stinzen en stinswieren. Het buurtschap Coutum is een buurtschap met vijf tot tien boerderijen, dat ook wel het Joukema sextendeel van Menaldum genoemd wordt. De Hege Wier bestaat nog steeds en ligt op een heringericht terrein aan de Zandweg. Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld. In 2012 zijn er bij het terponderzoek in de terp bij de voormalige Kooipleats aan de Rijksstraatweg vondsten gedaan uit de Late IJzertijd en de vroege Middeleeuwen.     Bronnen: Skiednis fan Menameradiel en Stads en Dorpskroniek. Tekst : P.N.Noomen De website Hisgis Met dank aan Klaas Berkenpas ==================UIT Vrij veld=========== Terpentijd   500v Chr.-1200 (terpen; afgravingen ; De Hege Wier) Toen Friesland nog niet door dijken tegen de zee werd beschermd, woonden de mensen in het noorden van ons gewest op de onbeschermde kwelders. Deze situatie bestond reeds enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling. De zeespiegel lag toen echter veel lager dan nu zodat het toch betrekkelijk veilig wonen was. Later, toen het zeewater langzamerhand hoger kwam, werd het leven op de kwelders minder veilig. De bewoners waren hierdoor genoodzaakt woonhoogten of terpen op te werpen, meestal op de plaats waar men reeds woonde. Het gevolg was, dat de terpen vaak in rijen lagen. De Romeinse schrijver Plinius sprak dan ook al over “tumuli “of hoogten in dit gewest, waar de vissers hun hutten op bouwden. Geschiedschrijvers als Ubbo Emmius en Schotanus schreven in de 17 e eeuw over hoogten gemaakt door “onmenschlycke arbeydt “. Schotanus noemde een terp “een t`samen ghereden bollichheidt “. Ook in Menaldumadeel moeten talrijke van deze terpen zijn geweest, wat ook nog wel aan de dorpen is te zien, waar de toren op een hoogte is gebouwd. Denk maar eens aan Menaldum, Beetgum en Slappeterp, dat in de 13e eeuw Slepelterp heette. Afgravingen Toen de eerste dijken werden aangelegd om de bewoners te beschermen tegen het hoge water waren de terpen niet meer nodig en omdat men ontdekte dat deze terpgrond goede landbouw aarde was werden ze afgegraven. In 1840 zijn de eerste advertenties opgedoken in de Leeuwarder courant. Menaldumadeel was de eerste gemeente, die naar aanleiding van de afgraving van Deinum in 1907, een verordening tegen deze, wat staat beschreven als “grounpiraterij “vaststelde   De Hege Wier,       Aan de Sanwei tussen Menaldum en Beetgum ligt een hoge heuvel. Deze ongeveer 10 meter hoge heuvel in het vlakke landschap is een stinswier uit ongeveer de twaalfde eeuw. De bewoners van de vlakbij gelegen terp gebruikten deze verhoging als verdediging`s punt tegen aanvallers. Op de Terp heeft tot na de tweede wereldoorlog een restant van een boerderij gestaan. Op het stinswier die een voorloper is van de latere stinsen, heeft ooit een verdediging `s toren gestaan. De heuvel is vroeger nog groter geweest. In Friesland zijn meer dan honderd van deze punten geweest. Nu zijn er nog maar drie. Het stinswier, die een doorsnede heeft van zo’n twintig meter is eigendom van Staatsbosbeheer. In 1972 is de restauratie in het kader van de ruilverkaveling gereedgekomen. Wier en Terp gelden als beschermd archeologisch monument en zijn niet bedoeld als speelplaats voor de jeugd. Hiermee is dit uit omstreeks 1200 daterende historisch monument tijdig veiliggesteld.

==================UIT Vrij veld=========== Gralda state Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf. Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend. Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn. Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State. In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot. Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum. In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar. In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens de “tegenwoordige staat “ vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal.   Klaas Posthuma , een schilder die in Menaldum heeft gewoond heeft diverse Friese states en stinzen geschilderd , zo ook Gralda State. Bronnen: Tekening ; J.Stellingwerf Tekst: Jan Leemburg Schilderij ; Klaas Posthuma “Tegenwoordige staat van Friesland “ “Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema “Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma ==================UIT Vrij veld=========== Tekening van Gralda State uit 1722 door J Stellingwerf. Wanneer de State gebouwd werd is niet bekend.  Op de tekening is een huis te zien van twee bouwlagen met kruiskozijnen en luiken voor de onderzijden van de ramen. Een nogal 15e/16e eeuws beeld. Ook de naam doet denken aan hoge ouderdom. De bekende eigenaren/bewoners dragen allemaal andere (familie) namen. Mogelijk is de naam ontleend aan de oudste voornaam Grealt zoals de naam van de naburige Orxma State aan de oudfriese jongensnaam Orck ontleend lijkt te zijn. Hoe dan ook, in 1580 is het huis in bezit van Tjepcke Gerbarana, die Rooms Katholiek bleef en daarom gedwongen werd in ballingschap te gaan. Hij stierf in het buitenland en zijn weduwe Jesck Popma trouwde met Sybolt van Aylva. Die was ook al geen vriend van de protestanten en bleef hardnekkig Katholiek. Sybolt kwam uit de Witmarsumer Aylva-tak en bleef in ieder geval tot 1598 eigenaar van Grala State. In 1622 vinden we hier Feye van Aylva , in 1640 jonker Tjepke Eeske Popke van Aylva die er zelf ook woont en in 1652 Barthold van Aylva. In 1700 vermeldt het Floreen kohier als eigenaar de heer J.H. de Wolf en gebruiker is dan Ruird Pijters. Het geheel is dan 85,5 pondemaat groot. Daarna komt de State in handen van de familie Van Cammingha . In 1722 wordt een mevrouw Cammingha vermeld, een dochter van Watze van Cammingha. Ook Rixt van Donia, gehuwd met bovenstaande Warze wordt als eigenaresse vermeld. Vanaf 1667 woonden zij op Donia State bij Beetgum. In 1749 heeft grietenijsecretaris Johan Casparus Schik zijn buiten Oorbijt te Dronrijp verruild voor het veel grotere Gralda State. Dat duurde niet echt lang, want in 1764 woont Theodorus Cock hier. Hij is mogelijk een huurder geweest, want in 1786 vond ik nog “de heer Schik “vermeld als eigenaar. In 1795 werd de State verkocht en bestond uit huis, hof, tuin, grachten en singels 11,5 pondemaat en 75 pondemaat bouwland. De opbrengst in dit onzekere revolutie jaar was slechts een magere 7500 Caroligulden. Kort daarna werd ook dit grote huis, dat volgens d “tegenwoordige staat “vooral opmerkelijk was door “haare hooge poort “tegen de vlakte gewerkt om zoveel mogelijk geld te verdienen aan de verkoop van het vrijkomende bouwmateriaal. Bronnen: Tekening ; J.Stellingwerf Tekst: Jan Leemburg “Tegenwoordige staat van Friesland “ “Menaldumadeel, 2000 jaar leven in een Friese grietenij “van David Hartsema “Skiednis fan Menameradiel “door O.Santema en Dr. Y.N.Ypma

Een voorlopig kijkje op de historie van de Flecke Joure er komen nog aanvullingen.  Oud-Joure Westermeer is dus het moederdorp van Joure ( De Flecke Jouwer). Westermeer werd op religieus gebied zo rond 1200 door het Haskerconvent verzorgd in eerste instantie door de kluizenaar Dodo van Haska later door zijn volgelingen.Dodo was een vrome man van Friese afkomst. Aanvankelijk was hij getrouwd, maar na verloop van tijd besloot hij in te treden bij de Norbertijnen van klooster Mariëngaarde (Duitsland). En zijn vrouw bij de Norbertines in het klooster Bethlehem (nabij Bartlehiem). Woonwijk Westermeer is dus het oudste gedeelte van Joure want Joure groeide sneller dan het moederdorp en dat leidde ertoe dat Joure Westermeer in 1954 inlijfde. Joure ontstond op een kruispunt van waterwegen en karresporen/wandelpaden zo rond eind 14de eeuw bij wat nu de Tolhuisbrug is. Vroeger was hier een spuisluis omdat de wateren rond Joure invloed ondervonden van de getijden van de Zuiderzee.  Deze sluis werd rond 1885 verplaatst (nieuwbouw) richting Noorder Oudeweg een vaarverbinding tussen Langweerder Wielen en Sneekermeer. De beurtschepen voeren af en aan richting Sneek, Lemmer, Amsterdam en Harlingen. De grotere vrachtschepen onderhielden routes naar Scandinavië, Estland/ Litauwen, en Rusland (St. Petersburg graanhandel Cath). Het graanpakhuis op 't Zijl is hier nog het zichtbaar. Na de Russische Revolutie in 1917 waren de aandelen van P.J. Cath niets meer waard. Tot 1917 bouwde Cath diverse grote huizen in de huidige winkelstraat. Inwoners uit Joure worden "Jouster Keallepoaten" genoemd. In de Germaanse tijd bracht men in deze regio koekoffers in de vorm van een kalverpoot zodoende is deze bijnaam ontstaan voor de Jousters. In de gevel bij het Tolhuis zit gevelsteen die vertelt dat het overnachten goed was. Deze gevelsteen dateert uit de 15de eeuw. In het midden een korenschoof, die zegt ons dat er vruchtebare akkergrond in deze grietenij was. Rondom zitten er 6 gesteelde eikels, deze stellen de 6 kerkdorpen voor; Haskerdijken, Nijehaske, Oudehaske, Haskerhorne, Westermeer en Snikzwaag. Joure was een uitbuurt en hoorde destijds bij Westermeer. De huidige winkelstraat (Midstraat) is een waterkering die deels op een uitloper van het zand van Gaasterland ligt. De woningen destijds waren dus dijkwoningen. Tot 1960 was het winkelapparaat voornamelijk gevestigd  rondom de Kolk, 't Zand en Torenstraat. Pas in de jaren 60 van de 20ste eeuw verhuisden de winkels geleidelijk aan richting de Midstraat het was mode om grote etalages te hebben en die hadden de kleine winkels op 't Zand en Torenstraat niet. De oude winkels werden de nieuwe woningen voor de burgerij. De onderpuien van de woningen van de Midstraat zijn ervoor weg gesloopt voor nieuwe grote etalages.  Langetijd dacht men dat die naam Joure kwam van het Friese woord hjouwer dat haver betekend. Tevens was er een vlag die de schippers voeren op hun schepen met 3 korenaren erop. De naam Joure komt uiteindelijk uit het Germaanse Ghebara. Hier zit het Duitse woord "gebel" in dat in deze context puntig betekend. Joure was een punt in het moerassige gebied waar men kon wonen en leven. Joure ontstond als uitbuurt van Westermeer op een kruizing van waterwegen en paden. Veel werd er gereisd via het water tot ook de wegen verbeterden en mensen meer begonnen te reizen al dan niet aan werk gerelateerd. Met de vele eikenbossen in de omgeving konden meubels en andere zaken gemaakt worden. Eind 18de en de gehele 19de eeuw werden hier veel klokken gemaakt. De bloeitijd was zo rond 1850 tot dat de koekoekklok zijn intrede deed. Bij de huidige Tolhuisbrug en toenmalig logement Het Tolhuys ontstond nieuwe bebouwing. Wie Joure zegt, zegt ook Douwe Egberts koffie en thee. Halverwege de 18de eeuw kwam ook Douwe Egberts naar Joure die zijn roots had in Idskenhuizen een dorpje ten westen van Sint Nicolaasga. Deze had grootse plannen en dat bracht uiteindelijk het grote concern dat gelegen ligt tussen de Slachtedijk en de Leeuwarderstraatweg. Het bedrijf starte in de huidige Wereldwinkel aan de Midstraat en verhuisde in 1871 naar de Witte Os en Pand 99.In 1898 bouwde C.J. de Jong een nieuwe fabriek achter het pand 99 enkele jaren later was dat alweer te klein. In 1913 kocht het bedrijf een zuivelfabriek De Vlecke aan de Slachtedijk dat toen kadastraal viel onder Snikzwaag.De groei ging door en aan de overkant van de Slachtedijk werd het huidige complex opgebouwd. De oude zuivelfabriek staat bekend onder FJ1 en is een industrieel erfgoed dat valt onder een stichting 't Kofschip, dat industrieel erfgoed wil bewaren, mede opgericht werd door 2 verre nazaten van DE, Hessel Douwe de Jong en Egbert Douwe de Jong. De tabakspoot is na de overname van het Amerikaanse SARA LEE Corp. dat onder toenemende druk (claims) de tabakspoot in 1998 overdoet aan het Engelse Imperial Tobacco. Sinds die tijd staat er een scheidingshek op het erf en is buurten niet mogelijk. In het verleden werden de koffie/theebonnen en tabaksbonnen voor het personeel onderling geruild om vervolgens te verzilveren in de personeelswinkel. Jouster Toer De marker van Joure is wel de impossante Jouster Toer oftewel de Hobbe van Baerdt kerk. Na de proclamatie van Luther in 1517 in Wittenberg werd Nederland protestants. De Rooms Katholieke eigendommen werden geannexeerd zo ook in Joure. De R.K. kerk was een kapel met een gasthuis welke vlak bij de ingang van het park Heremastate stond. De stadhouder rennenberg beviel de grietman om die te slopen om de state in het park beter te kunnen beschermen de kapel met gasthuis zou een goede verdediging bemoeilijken. De verhoudingen tussen de katholieken en protestanten werd hierdoor verscherpt. De vader van Hobbe van Baerdt wilde wel een nieuwe kerk bouwen maar door zijn plotselinge overlijden in 1615 werd dit doorgeschoven naar zijn zoon Hobbe. "Aan het eind van de Midstraat bouw ik een nieuwe kerk niet eentje van hout maar van steen, stevig en een sieraad voor Joure". De eerste steen werd gelegd op 8 augustus 1628 voor de toren. In 1644 volgde het kerkgebouw. Nu bijna 400 jaar later staat het monument er nog in volle rijkdom en glorie. In de toren zitten nog 2 cachotten waarvan 1 met de prachtige naam 't Hûnegat en een rechtkamer. 't Hûnegat dankt zijn naam aan het volgende: Bij slecht weer werden de weekmarkten wel in de kerk gehouden. De standhouders hadden karren met behulp van honden voortgetrokken. Die honden zorgden voor overlast, de koster nam de honden mee naar het cachot en borg die gedurende de tijd van de markt de honden hier op. In 1975 moest er een forse restauratie plaats vinden vanwege houtworm en de grote  bonte knaagkever (bûnte kjifkrobbe). Hierbij is een groot deel van het plafond van de rechtkamer vernield door deze dieren en moest vervangen worden. Een plafondschildering is hierbij verdwenen. In 2018 is er door amateurhistoricus Arjen de Ree een opdracht tot herstel aan de begenadigde kunst-en restauratieschilder Benno Pen gegeven. D.m.v. crowd-funding is het toenmalige plafondschilderij op een paneel gezet en opgehangen aan de schouw in de rechtkamer. Het schilderij was destijds in 1751 in opdracht van de grietman  Schelte Hessel Roorda van Eysinga door de huisschilder Luitjen Jacobs van der Werf uit Groningen. De voorstelling is religieus met Maria die kindeke Jesus de borst geeft onder toezicht van haar Elisabeth en Johannes de Dooper en in de coulissen Zacharias de man van Elisabeth met op de voorgrond een lam. De meeste grietmannen waren protestant echter Schelte Hessel Roorda van Eysinga had als adel nog katholieke roots en dat verklaart dit tafereel in de oude rechtkamer. Rechtkamers Er zijn meerdere rechtkamers in Joure geweest, vanuit de toren gezien richting het westen. Wat nu sporthuis Glas is was ooit een rechthuis, tengevolge van een storm eind 18de eeuw waaide de voorgevel eruit en beschadigde het pand ernaast de huidige groentewinkel de Cranberry. Er werd toen een nieuw pand betrokken aan de huidige Appelwyk en later weer aan in het huidige  revalidatiecentrum de Flecke aan de Midstraat. Met o.a. de gevelsteen van vrouwe Justitia werd de voorgevel gerestaureerd bij de Cranberry. De vrouwe Justitia heeft geen blinddoek voor. Kunstenaars hadden zo hun bedenkingen over de onpartijdigheid van de Grietman.  Andere bedrijvigheid Vele beroepen werden in Joure uitgevoerd. Als je het lijstje alleen al ziet van rond 1800.  Bakkers, groente- en melkboeren, slagers, leerlooiers, kopergieters, kuipers, meubelmakers, klokkenmakers, grutters, touwslagers, (scheeps) timmerlieden, zeilmakers, schilders, potten- en pannenbakkers, wolkammers, turfstekers en brandstofhandelaren, stuwadoors, mosterdmakers, koffiebranders, tabaksorteerders, linnenwevers, schoenmakers, kappers, werklieden kalkovens, metselaars, kleermakers, tuinders, bierbrouwers, garentwijnders, smid, etc. Al deze beroepen kwamen meerdere keren voor in 1 woonstraat. Tegenwoordig zijn de kuipers, leerlooiers, stuwadoors, mostermakers, wolkammers, werklieden kalkovens, smid en de garentwijnders verdwenen uit het straatbeeld. Maar er zijn nieuwe innovaties en bedrijvigheid voor in de plaats gekomen.  Ballonvaarders, kunststof bekabelingsbedrijf, ICT bedrijven, nieuwe koffiebranders, plasmasnijders om maar een paar te benoemen. Dit venster is nog niet compleet maar geeft een kleine indruk! Under construction!

In Ieslumbuorren, een buurtschap tussen Franeker en Achlum, woonde een boer, Klaas Gerritsen Wiersma of Wieringa, die over bovenaardse machten leek te beschikken en daarom bekend stond als Klaas Kunst. Hij leefde eind 17e eeuw, begin 18e eeuw. Door zelfstudie in de wis- natuur- en sterrenkunde wist hij veel over de natuur en de wereld. De mensen waren bang voor hem, ze dachten dat hij kon toveren en een verbond met de duivel had. Velen durfden niet bij hem thuis te komen. ‘Hy wielde de wrâld om ’e sinne,’ zei men over hem: hij liet de aarde om de zon draaien en in die tijd was dat nog een gevaarlijke theorie. De sterrenkundigen Arjen Roelofs uit Hijum en Eise Eisenga uit Franeker, die wél beroemd waren, die telescopen bouwden, leefden een eeuw na hem. Klaas Kunst maakte geen telescopen maar knutselde voor zichzelf. Toch hadden professoren van de universiteit van Franeker, de hoogleraren Herman Venema, Willem Loré en Nicolaas Ypey hoge achting voor Klaas. De studenten wilden het hunne er echter wel van weten, en kwamen op een avond op bezoek. Ze waren van harte welkom. De gesprekken die avond gingen over van alles maar niet over de bovennatuurlijke gaven van Klaas, daar durfden ze niet over te beginnen, bang als ze waren gefopt te worden. Er gebeurde dan ook niets bijzonders, behalve dan misschien in de koeienstal, waar ze heengingen om Klaas zijn vee te bekijken. Nu ligt in een Friese koestal het looppad achter de koeien, zodat je goed op moet letten of je niet een kwak stront tegen je aankrijgt. Maar nu leek het wel of Klaas de koeien een geheime opdracht had gegeven: ze scheten allemaal tegelijk en de studenten kwamen er alles behalve schoon weer vandaan. Toen ze laat in de avond weer naar Franeker gingen, hadden ze geen een toverkunst gezien. Vanaf Ieslumbuorren naar Franeker is het vijf kilometer lopen over de Slachte dus ze hoopten zeker binnen anderhalf uur weer thuis te zijn maar dat ging fout! Na veel langer dan twee uren lopen waren ze in Harlingen terechtgekomen! Ze keerden zich snel om en liepen nu naar Franeker maar ook nu duurde het erg lang voordat ze weer een stad in het vizier kregen. Dat was Bolsward! Ontmoedigd liepen ze terug met de hoop de goede weg naar Franeker te vinden. Maar wat ontdekten ze toen het daglicht aanbrak? Dat ze nog op het erf van Klaas Kunst in Ieslumbuorren stonden. Ze waren er de hele nacht niet vandaan geweest! De boer kwam over de staldeur kijken en riep lachend: ‘Nu hebben de heren toch ook iets van Klaasboer zijn toverkunsten gezien, of niet? Ga nu maar naar Franeker.’ En hij sloeg de deur dicht. Toen liepen de studenten zonder problemen terug naar de academiestad. Klaas was wel lid van de Hervormde Kerk, maar de kerk was niet zo blij met hem vanwege zijn theorieën, kunsten en hobbys. Hij werd aangeklaagd bij de kerkenraad omdat men vond dat zo iemand niet in de kerk thuishoorde. Een dominee met een ouderling kwam bij hem thuis om te vertellen dat hij dingen deed die veel van duivelskunsten hadden. ‘Ja dominee,’ zei Klaas, ‘dat zijn dingen waar onnozele mensen vreemd tegenaan kijken, maar voor iemand die begrijpt hoe het zit, zijn ze doodeenvoudig. Ik zal u wat laten zien.’ Nu had Klaas in zijn woonkamer een haard met een schoorsteen en aan beide weerskanten van die haard stonden ingebouwde pilasters met erbovenop een leeuwen- of duivelskop. Klaas nam zijn olielamp en hield de vlam voor de bek van een van die stenen koppen. De vlam werd uitgeblazen! Direct hield Klaas de lamp voor de andere bek en die blies hem weer aan! De ogen vielen de beide gasten bijna uit de kassen. Maar Klaas legde het uit: ‘In die eerste bek had ik nat buskruit gelegd: toen dit ontbrandde ging de lamp uit; in de andere lag droog kruit, dat bij de aanraking met de gloeiende katoenwiek deze weer aanstak. Zijn dat nou duivelskunsten, dominee?’ Hoewel hij al 1741 stierf, bleven de verhalen rond hem bestaan en werden er ook veel bijverzonnen. Hij moet een goede boer geweest zijn en hij wordt genoemd in de kerkboeken van Achlum als huurder van kerkeland van de hervormde kerk. Klaas is begraven in de kerk van Achlum. Op zijn grafsteen staat: ‘Anno 1741 den 11 april is in de Here gerust de eersame Klaes Gerrits Wieringa in leven huisman tot Achlum. Oud 68 jaar en leidt alhier begraven.’ De grafzerk is niet meer zichtbaar. Waar Klaas precies gewoond heeft op Ieslumbuorren is niet helemaal duidelijk. Misschien is dat maar goed ook, want het verhaal gaat dat als men om het huis van Klaas een staketsel met latten met roodgeverfde koppen zet, de boerderij in vlammen op zal gaan. . Literatuur: Uit Frieslands volksleven van vroeger en later (verkleinde herdruk van de originele uitgaven van 1895-1896 (blz 78-83) Geschiedenis van Achlum, K van der Pol (blz71-72 (internet pagina) Frysk Sêgeboek, S.J. van der Molen (s.21)

Een van de meest beeldbepalende gebouwen van Sumar is de dorpskerk. De van oorsprong Hervormde kerk is gebouwd in 1769. De inwijding heeft plaats gevonden op 12 november 1769. Daarvoor stond er op dezelfde plaats ook al een kerk. Van deze kerk is een afbeelding uit 1722 (Fries Prentenkabinet) bekend, getekend door Jacobus Stellingwerf. Er mag van worden uitgegaan dat het eerste tufstenen kerkje uit de 12e eeuw stamt en dat Sumar al sinds die tijd, als een verzameling verspreid gelegen boerderijen met een kleine kern bij de kerk, als dorp bestaat. Als we als denkbeeldig bezoeker door het hekwerk het geelstenen pad naar de kerk oplopen, valt boven de deur in de toren een mooie gedenksteen op met de tekst: ‘Ons In en Uitgaan Zij O Heer, Voor Ons Tot Zegen, U Tot Eer’. De gedenksteen is versierd met het wapenschild van Henricus Wiardus van Altena, Grietman van Tytsjerksteradiel. Dat de naam en het wapenschild van een overheidsdienaar zo’n in het oog springende plaats aan het kerkgebouw inneemt, is tekenend voor de rol van de overheid in de kerk. Het geluid van de zware klink van de massieve kerkdeur weerklinkt in het portaal onder de toren als we naar binnen gaan. In het portaal is het donker. Direct rechts bevindt zich een smalle trap naar het orgel. Recht vooruit is de deur naar een kleine consistorie en als we de deur aan de linkerkant openen, betreden we de kerkzaal. Wat direct opvalt zijn de schitterende gebrandschilderde ramen. De warme heldere kleuren van de ramen worden versterkt door het invallende zonlicht. De ramen zijn in 1770 geschonken door koning Willem V, een aantal hoge regeringscolleges en de grietman en gemeentesecretaris van Tytsjerksteradiel. De gebrandschilderde ramen zijn gemaakt door de Sneker glasschilder Ype Staak. Als we de blik in de rondte laten gaan en langs de mooie kandelaars naar boven kijken, valt het oog op het orgelfront. Dit Bakker en Timmenga-orgel is op 7 maart 1907 in gebruik genomen. Ook de eikenhouten preekstoel trekt de aandacht. Gelet op de vormen moet dit kunstwerk dateren uit het midden van de 17e eeuw en het ligt dan ook voor de hand dat de preekstoel ook in de kerk van voor 1769 heeft gestaan. Als we de kerk verlaten, slaat de klok het uur van de dag. De huidige klok is door Van Bergen in Heiligerlee gegoten, waarschijnlijk op 2 juni 1949 want het opschrift op de klok luidt: 24 – 3 – 1943  Mijn voorganger door Duitse tyrannie verdwenen 2 – 6 – 1949 Ben ik opnieuw verschenen. De klok weegt 575 kg, de diameter is 96 cm en de toonsoort is Gis.