Canonvensters uit het tijdperk Wederopbouw & Koude Oorlog (1946-2000)


Na de 2e W.O, bestaat Folsgare nog steeds uit één straat, de Tsjaerddyk, die soms ook de Buorren wordt genoemd. Aan deze straat staan de kerk, de school, de pastorieboerderij en zestien, meest oudere, woningen. Het dorp heeft echter behoefte aan nieuwe woningen want huurwoningen zijn er bijna niet meer. De Tempel is afgebroken en de woningen aan het Streekje zijn oud. Van de twee huurwoningen van de kerk is het huis aan de noordzijde verkocht en het huis aan de zuidzijde van de Tsjaerddyk is oud en erg klein. Dorpsbelang is er druk mee om nieuwbouw te realiseren. In 1948 is het zover dat er aan de noordzijde van de Tsjaerddyk, naast het voormalige kerkhuis, tegenover het huis van aannemer Marten Eppinga, twee blokjes van twee onder één kap woningen gebouwd zullen worden. Vanuit zijn woonkamer kan Eppinga volgen hoe de bouw van de woningen door Feenstra uit Nijland vordert. Dat gaat niet  zonder problemen. Als tijdens de bouw een zware storm over het dorp trekt, liggen de kajuiten van de nieuwbouw op straat. Ondanks de tegenslag worden de sociale huurwoningen in 1949 opgeleverd. Ze krijgen de nummers  Folsgare 10, 9, 8 en 7. Deze nummers worden in 1974 omgezet in Tsjaerddyk 33,  35,  37 en 39 . De woningen worden in het begin gebruikt als arbeiderswoningen voor de boeren in en rond Folsgare. In september 1949 verhuizen Hendrik Johannes Oppenhuizen en Annigje Tjalsma met hun vijf kinderen  vanuit  Oosthem naar het eerste nieuwbouwhuis in Folsgare gezien vanaf Nijland, nummer 33. Hendrik werkt bij Hessel Boschma op Walma State.

Sinds 1996 staat in Sumar, vlak bij de basisschool, het herdenkingsmonument De Molkbus. Op het gedenkteken staat de volgende tekst te lezen: Dit tinkteken is oprjochte nei oanlieding fan: de molkestaking april/maaie 1943 As oantinken oan har dy’t omkommen binne yn’e striid foar frijheid en rjocht. "Dat wy rjocht en frijheid hoedzje" Als de Duitse bezetter in de eerste oorlogsjaren met allerlei dwingende maatregelen steeds meer druk op de Nederlandse en Friese bevolking begint uit te oefenen, ontstaat er langzamerhand verzet. Er ontstaan verzetsorganisaties en ook het "gewone" volk komt meer en meer in verzet. Dat komt o.a. tot uiting als eind april 1943 voormalige Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap naar Duitsland worden weggevoerd, waarna in Friesland de "molkestaking" uitbreekt. De boeren leveren geen melk meer aan de zuivelfabrieken. Ook Sumarder boeren doen mee. Op 2 mei dreigt de bezetter met ter dood veroordeling als de stakers blijven weigeren melk te leveren. De burgemeesters krijgen opdracht aan te dringen op beëindiging van de staking. Vanaf 3 mei wordt er weer melk geleverd, maar nog niet door Freerk Wijma uit Sumar. Als op 4 mei, bij een confrontatie met de Ordnungspolizei, Wijma zich blijft verzetten, wordt hij op zijn eigen erf neergeschoten (zie venster Freerk Wijma). De herdenking van 50 jaar bevrijding in 1995 is in Sumar de aanleiding voor een uitgebreid feestprogramma. Onderdeel hiervan is een initiatief van de beide basisscholen tot het oprichten van een herdenkingsmonument voor de "Molkestaking". Dit initiatief is door de Vereniging van Dorpsbelangen overgenomen en heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat op 4 mei 1996 "De Molkbus" is onthuld. "De Molkbu" is een markant punt in het dorp geworden. Op 4 mei vindt hier de jaarlijkse dodenherdenking plaats. De herdenking is uitgegroeid tot een waardig moment van terugblikken en gedenken, breed gedragen door de inwoners van Sumar. De leerlingen van de basisschool zijn hierbij ook vertegenwoordigd mede omdat "De Molkbus" bij het oprichten door de scholen is geadopteerd.

12 juli 1968 ‘s Nachts gaat de telefoon. Ik ga naar beneden: wie belt er nu ’s nachts? Buurman Douwe! "Brand!! Brand"!! roept hij door de telefoon. "Brand?" vraag ik. "Waar? Bij mij?""Nee! Hier bij ons"!!Mijn man Niek staat in één sprong naast me. "Verdorie zijn we drie dagen van tevoren voor niks aan het "headollen" geweest…’’ We gaan er met de auto heen, Niek in de overal en ik…? Nog in de pyama! Als we buiten zijn, is het of het klaarlichte dag is: de halve naad van het dak van de kop halsrompboerderij , 200 meter verderop, slaan de vlammen al uit Ik zie mijn buurvrouw met de kinderwagen, met Froukje en Sjouke naast haar lopend. Midden in het land staat Jantsje met het reiswiegje met Peter erin en Sijke staat net achter het hek met een koffer of tas.  Maar waar is Douwe zelf??We zetten de auto bij de transformater neer en rennen naar de boerderij."Douwe!!!! Douwe"!!!En ja hoor, opeens zien we hem uit het gangetje komen, terwijl het vuur al door de zolder om hem heen valt .Gelukkig! Ze zijn er allemaal!"Wat deed je daar nog, man"? vragen we aan Douwe.Ik bel de de brandweer en Wytse en Hessel mijn broers.Ik breng Ida en de kinderen bij ons op bed. Opeens zegt Ida: "Mijn gebit!... Dat ligt nog onder mijn hoofdkussen".Dus ik weer op de fiets naar de boerderij. Gelukkig, het voorhuis brandt nog niet. Maar hoe komen we daar in? Douwe vindt een schop en zo kunnen de mannen het slaapkamerraam omhoog schuiven en kan er iemand in.  "Wat moeten we nog meer hebben"? vraagt Douwe."‘Luiers! Want die heb ik niet genoeg voor twee baby’s, en kleren voor Ida en een pak voor jou en als je er nog bij kunt een ledikantje, want dan kan ik iedereen herbergen", zeg ik. Gelukkig zijn Wytse en Hessel er dan ook al, dus ik neem een droogrek met luiers, dat toevallig aan een deur hangt, mee en het gebit en de rest wordt ook geregeld. En nog steeds is de brandweer er niet. Achteraf blijkt dat die naar de boerderij van Tanja reden, nu die van de familie Schuurmans, en daar reden ze zich vast. Maar gelukkig brandt de nieuwe Zuid-Hollandse stal, die dwars op de stal staat, nog niet. "Dan steken we eerst een sigaret op", zegt Niek, "want we hebben altijd gezegd: Blijf kalm, neem een Dushkind” Dat was de slogan van het merk sigaretten dat Douwe rookte, maar kalm blijf je dan toch niet. Gelukkig was de brandweer er toen wel en kon de nieuwe stal behouden worden. Maar het voorhuis ging toch ook in vlammen op, vooral de kamer brandde als een fakkel. Maar het gekke was… dat in de slaapkamers overal het vuur al door de zolder heen op de bedden drupte behalve in het kamertje van Sjouke, hun gehandicapt zoontje, daar was alles nog intact terwijl dat toch naast de kamer was. Heel wonderlijk! Want van de hele kamer en alles wat er in stond was niks meer over: geen stukje ijzer van de kachel, geen stukje servies, niks! Behalve een paar koperen prulletjes, die hadden het overleefd. De volgende dag lag Douwe op bed met vreselijk zere ogen. Dokter Bennema constateerde las-ogen,  door het kijken in het vuur. Maar met druppels en een zonnebril ging dat ook weer over. De oudste twee meisjes gingen de volgende dag te logeren naar Baflo, want dat was al in de planning vandaar de koffer die ze bij zich hadden. Alleen hadden ze geen schoenen mee en die werden daar dus direct gekocht, eigenlijk vonden ze het later jammer dat zij direct te logeren gingen want andere kinderen wisten meer van de brand dan zij. Ook de twee andere kinderen gingen naar familie, alleen Douwe en Ida met de baby bleven bij ons. En toen kwam de politie en moesten we om de beurt voor het verhoor bij ons in de voorkamer vertellen hoe of het gegaan was. Alles werd op geschreven om te zien of het klopte en of het geen brandstichting was Nee, dat was het zeker niet! Dagen tevoren had Douwe de "hearoeder" gebeld. Dat is de man die voor de brandverzekering komt kijken of je hooi niet te warm is. HIj steekt dan met een lange speer met een thermometer erin in de hooiberg en kan dan zien of je moet "dollen" of niet. En ja hoor, er moest gedold worden. Dus Douwe, Niek, buurman Feenstra, Hessel en Wytse, en zelfs pake Sjouke hielp nog mee in een jaegermolton borstrok, die ‘zo lekker zweet opnam’ volgens hem. Toen het gat groot genoeg was, kwamen er een paar hekken over met los stro erop, want anders koelde het te vlug af en kreeg je schimmel in je hooi. Dus tot zover was alles goedgeregeld. En dan toch nog dit!"Hoe merkten jullie het"? werd er gevraagd. "Nou, Ida werd wakker omdat de katten zo jankten, en toen zag ze dat het buiten zo vreemd licht was! Dus alarm! De kinderen eruit en weg wezen. Lopen!" En na de politie kwam de brandverzekering en moesten ze allemaal lijsten invullen om te zien of ze niet onderverzekerd waren en hierna werden er plannen gemaakt voor een noodwoning en voor een nieuw huis. De noodwoning kwam van Ida haar broer, die hem op een camping had gehad, maar die nu was opgeslagen op het timmerbedrijf van hun ouders. De noodwoning werd op de rand van het erf geplaatst en na drie weken konden zij daarin met het herenigde gezin. Ze hebben erin gewoond tot het nieuwe huis, dat door de firma Oosterhaven werd gebouwd, eind 1969 klaar was . En wij hebben nog jaren op 12 juli een taart gekregen als dank voor hun verblijf hier.   

In 1906 was Age Tanja, oud 50 jaar, lichamelijk niet langer geschikt voor het zware boerenwerk dat hij al zijn hele leven gedaan had en hij kon koster worden van de hervormde kerk in Achlum. Dat leek een mooie oplossing, helaas niet voor lang, want hij overleed in 1907. Zijn vrouw Jeltje mocht, ondanks dat ze een vrouw was, het kosterschap overnemen omdat ze twee sterke, gezonde zonen had, Theunis en Jan. Zo zou het kosterswerk er niet onder komen lijden. Jan werkte al als knecht op de naastgelegen kloosterboerderij en deze baan kon er mooi bij. Geen van de inkomens uit die tijd waren een vetpot en het combineren van banen en het hier en daar wat bijbeunen was noodzakelijk om rond te komen. In 1913 is zoon Jan, toen 26 jaar oud, getrouwd met Antje, 23 jaar oud. Het echtpaar is bij Jeltje ingetrokken, in wat nu Op de Hichte heet.  In naam was Jeltje kosteres, maar het werk werd voornamelijk gedaan door de inwonende zoon en schoondochter. In 1914 werd een dochter, Tine, geboren, in 1917 volgde Jeltje en zoon Age was in 1921 de hekkensluiter. De zusjes groeiden op in het kostershuis en groeiden langzaam maar zeker ook in het kosterschap. Het was een familiegebeuren waaraan iedereen zijn steentje bijdroeg. Zo werden zij langzaam maar zeker de derde generatie koster Tanja . De school, waarvan zij het meestershuis bewoonden was rond 1910 verhuisd naar de Rehobothschool aan de Hitzumerweg. En die ruimte werd in de loop van de jaren steeds vaker gebruikt voor vergaderingen, de jaarfeesten van de jongelingen- en meisjesverenigingen, bruiloften, partijen, begrafenissen. Dat leverde naast het 'gewone' kosterswerk, het kerkelijke werk, extra werk op, wat een mooie bijverdienste was voor de kostersfamilie. Naarmate hun ouders ouder werden, voerden Tine en Jeltje meer en meer de kosterstaken uit en alles wat er verder bij kwam kijken, uit. Daarnaast hadden ze zich ook bekwaamd als coupeuse. Ze naaiden, verstelden en repareerden kleding voor anderen en gaven handwerkles op de school. Ook waren ze jarenlang dienstbode bij de dominee en de meester van het dorp. Ze speelden ook een belangrijke rol in het verenigingsleven. Niet alleen op kerkelijk, maar ook op sociaal gebied ging het dorp hen ter harte. Veel oudere Achlumers, de generatie van vlak na de Tweede Wereldoorlog die in de jaren 50 kind waren, herinneren zich vooral nog de gratis limonade die de dames elk jaar schonken op het dorpsfeest. Dat was toen een enorme traktatie! Niemand deed ooit vergeefs een beroep op de familie Tanja. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kregen Belgische vluchtelingen een jarenlang gastvrij onthaal in de kosterswoning en in de bezettingstijd 1940-1945 vonden onderduikers een veilige plek bij de familie. Jarenlange contacten kwamen hier uit voort, tot zelfs op de dag van vandaag, met nazaten van de betrokken families. In de periode tussen de beide wereldoorlogen groeiden de zusjes op tot aantrekkelijke jongevrouwen. Er zal hoogstwaarschijnlijk belangstelling geweest zijn van mannelijke zijde, maar het is bij geen van beiden tot een huwelijk gekomen. De dochters van koster Tanja zouden hun hele leven de gezusters Tanja blijven, twee intelligente, montere, ondernemende vrouwen met een groot hart, die een markante plaats in de Achlumer gemeenschap innamen.  Moeder Antje had twee nichten die ook Antje heetten, waar ze nauw mee opgegroeid was. Een ervan trouwde met een boerenknecht en woonde in Pietersbierum. Na hun beider huwelijken was er nauwelijks contact meer, niemand had nog fietsen in die tijd. In de winter, met sterk ijs, lukte het wel eens om op de schaats bij elkaar te komen. Het was armoe troef bij nicht Antje in Pietersbierum: haar man leende geld om naar Amerika te gaan als melkknecht. Dat lukte, hij kreeg werk, verdiende goed en omstreeks 1920 had hij genoeg verdiend om zijn schuld af te lossen en zijn vrouw en kinderen over te laten komen. Van zijn boer kreeg hij een stukje land en een kalf en van lieverlee heeft hij daar zijn eigen melkveebedrijf opgebouwd. Na de oorlog kreeg moeder van nicht Antje in Achlum te horen dat ze eens naar nicht Antje in Amerika moest schrijven, die zou dat zo op prijs stellen. Moeder Antje voelde hier niks voor, want iedereen die iemand in Amerika kende, schreef daarheen en kreeg pakjes terug en moeder wilde niet dat ze zouden denken dat het haar daar om te doen was. Maar nicht Antje hield vol en eindelijk zette moeder haar trots opzij en schreef een brief. Prompt kwam er een pakje terug uit Amerika met lappen stof voor drie jurken. Dat was toch wel een heel welkom pakje in deze krappe na-oorlogse tijd, waarin alles nog op de bon was. De drie jurken werden vakkundig genaaid door de gezusters, moeder en dochters lieten zich in hun prachtige bloemetjesjurken fotograferen. Deze foto ging naar Amerika en zo kwam er een regelmatige briefwisseling tussen de beide nichten op gang, met inderdaad vanuit Amerika regelmatig een pakje. Jaren later kwam Tine op het Jonkerschap een echtpaar tegen in de leeftijd van haar ouders, waarvan je al van verre kon zien dat het Nederlandse Amerikanen waren. Dat bleken nicht Antje en haar man Frank. Ze kwamen even langs om nicht Antje te begroeten en zouden met de volgende bus weer uit Achlum vertrekken. Jammer genoeg waren heit en mem, Jan en Jeltje Tanja, niet thuis, Tine probeerde ze aan de praat te houden, want het zou toch wel zonde zijn als ze zouden vertrekken zonder heit en mem ontmoet te hebben, Ze haalde er zelfs de dominee bij, die Engels sprak, omdat Frank zijn memmetaal nauwelijks meer machtig was. Ze waren van plan om de volgende week terug te keren naar Amerika, want Frank kon niet tegen het klimaat in Nederland. Het leek erop dat hun bezoek, na meer dan dertig jaar afwezigheid uit hun vaderland, hen nogal tegengevallen was. Maar nadat vader en moeder Tanja thuisgekomen waren, werd het oprecht gezellig, zelfs Frank zijn Fries kwam weer bovendrijven en dat ze het plan om de eerstvolgende bus uit Achlum te nemen lieten varen en ook werd over de volgende week terugkeren naar Amerika niet meer gepraat. Hun ticket was nog zes weken geldig en al die zes weken logeerden ze in de gastvrije kosterswoning. En niemand heeft toen kunnen bevroeden wat voor gevolgen dit bezoek, dat bijna niet doorgegaan was, jaren later op hun verder leven zou hebben. Na hun vertrek bleef er intensief contact tussen beide families en nicht Antje schreef eens of ze, als zij er niet meer zou zijn, ze wilden blijven schrijven aan Frank, die nooit terug zou schrijven, maar zo genoot van hun brieven. En zo gebeurde: moeder Antje en  en dochter Tine bleven Frank schrijven na het overlijden van zijn vrouw. Later hoorden ze langs een omweg dat Frank ook was overleden. Hiermee leek de relatie tussen Friesland en Amerika ten einde gekomen, aangezien er geen enkel contact met de kinderen van Frank en Antje was. Totdat er in november 1960 een brief in het kostershuis bezorgd werd afkomstig van een notariskantoor in New York. Frank had in zijn testament de familie Tanja tot zijn erfgenamen gemaakt. De kinderen van Frank waren het er niet mee eens, er is zelfs een rechtszaak van gekomen, maar er was geen speld tussen te krijgen, het geld werd overgemaakt en ze waren zomaar opeens in zeer goeden doen. En dat was als een lot uit de loterij: het kosterswerk begon de familie zwaar te vallen, maar ophouden was niet mogelijk, want behalve het inkomen bood het hen ook onderdak.  In 1963 konden ze met zijn vieren hun nieuwgebouwde bungalow aan de U.P. Draismastraat 20 betrekken. Hiermee kwam een einde aan het bijna 60 jaar durende kosterschap van de familie Tanja, dat drie generaties besloeg. Vader Jan en moeder Antje konden op de leeftijd van respectievelijk 76 en 73 van een welverdiende rust gaan genieten. Andere tijden braken aan: Jeltje haalde op haar 47e haar rijbewijs en binnen de kortste keren stond er een spiksplinternieuw blauw dafje voor het huis. Van dit autootje hebben de zusters heel veel plezier gehad en niet alleen de zusters, maar ook de ouders en vele anderen konden meegenieten van de tochtjes die ze uitstippelden. Vele bezienswaardigheden en familieleden werden bezocht, zowel in Friesland als daarbuiten. Nadat beide ouders overleden waren, resp. in 1970 en 1978 bleven de zusters in de bungalow wonen. Het kosterswerk was verleden tijd, maar hun talenten op kledinggebied werden verder benut en tot op hoge leeftijd bleven ze zeer actief in het dorpsleven en altijd stonden ze klaar om hun medewerking en steun aan het verenigingsleven en allerlei dorpsactiviteiten te geven. Tine overleed in 2002, Jeltje in 2006. Beiden liggen met hun ouders en grootouders, de drie generaties koster Tanja, op de begraafplaats naast de kerk, die zo'n grote rol in hun leven heeft gespeeld. En nee, de Tanjabuurt is niet naar hen vernoemd, maar naar Hendrik Cornelis Tanja, die daar het eerste huis in 1854 bouwde. Hij was de broer van de overgrootvader van de gezusters Tanja.   Gezien Rozendaal    

In 1903 waren er in Achlum drie kerkgemeenschappen: de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerk en het gebouw van de Vrijzinnig Hervormden, wat "het Lokaal" werd genoemd.  Op 18 november 1886 is aan dit gebouw voor Godsdienstonderwijs en Godsdienstprediking de “eerste” steen gelegd door F. Draisma-de Vries   Wij kerkten in het Vrijzinnig Lokaal dat gebouwd is door Foppe Draaisma-de Vries. De herdenkingsplaquette van de eerste steen legging is nog boven de toegangsdeur van het gebouw aanwezig. Tijdens de oorlog hielden de evacuees die in Achlum ondergebracht waren, hun kerkdienst in "het Lokaal". Afkomstig uit het zuiden van het land waren de meesten Katholiek en als zodanig werd het Lokaal toen gebruikt. Als dank hiervoor schonken ze een herinneringsbord dat nu in dorpshuis "De Singel" hangt. Onze vader zat in de kerkenraad en verzorgde een tijd lang de afspraken met de dominees voor de predikbeurten. In mijn jeugd (geboren in1945), was dominee Oltlammers onze herder en leraar; hij heeft ons later ook getrouwd. Dominee Oltlammers was predikant van de Hervormde gemeente te Winsum (Frl). Afke Batema-Sikkens was de kosteres van het gebouw. IIn het piepkleine halletje was een wc (een tonnetje). Achter in het lokaal was een ruimte afgeschermd met een gordijn, de consistorie. Hier kon de dominee zich verkleden en van hieruit kwam de kerkenraad de kerk binnen. Verder was er een kleine kansel zonder dak en op een flinke verhoging achter in het gebouw, met een trap bereikbaar, stond het orgel. Van daaruit begeleidde de organiste mevrouw Suierveld, de dienst. Zij hield van zingen (en declameren waar ze vele prijzen mee heeft gewonnen) en soms zong ze zo enthousiast de liederen mee, dat haar gezang ver boven de gemeente uit galmde. Ze hield ook van aparte jurken: glimmende stoffen met pailletten en andere versierselen. Vaak droeg ze opzichtige oorbellen en armbanden. Bij de organiste hebben velen uit Arum en Achlum orgel- en pianoles gehad. Haar twee lievelingspoezen had ze, na hun dood, laten opzetten en die stonden vanuit een glazen bak je aan te kijken, terwijl jij een verwoede poging deed de oefeningen zo goed mogelijk ten gehore te brengen….. Maar als het niet zo goed ging was ze niet boos. Het was altijd een plezierig lesuurtje; het was een gezellige vrouw met humor.   Op de Openbare School te Hitzum kregen wij eens in de veertien dagen catechisatie van dominee Kalis van Kimswerd. Deze vertelde ons de bekende bijbelverhalen over "Mozes in het biezen mandje","Jozef door z’n broers in de put gegooid" en "De geboorte van Jezus", enz. Deze verhalen hebben destijds diepe indruk op mij gemaakt. Tijdens het vertellen rookte dominee zijn  pijpje waar hij ook door kon fluiten; hij hield wel van een grapje. Op zondagmorgen hadden wij zondagsschool van mevrouw Van der Bosch, zij was de vrouw van de slager. Zij leidde ook de meisjesvereniging. Mevrouw Van der Bosch kon prachtig vertellen. Ze was kleuterjuf in Arum geweest. Voor Kerst werd er een kerstspel ingestudeerd en wat was ik trots dat ik een keer Maria mocht zijn. Jappie Jilderda was Jozef.   De heer Joris Jellema (fietsenmaker, in het pand waar later Atze van der Pol, de schoenmaker, woonde), hield met Kerst de echte kerstboom, met echte kaarsjes, goed in de gaten. Er stond een emmer water onder de boom, er lagen kranten en hij had een lange pijp waarmee hij  "verdachte" kaarsjes uit kon blazen. Wij zaten aan lange tafels en kregen warme chocolademelk. Ook ontbrak een presentje met een sinaasappel na afloop niet. Wij hadden een verlanglijstje in mogen leveren met drie wensen. Meestal koos ik een boek want ik hield van lezen. Wij vierden het kerstfeest altijd.   ‘s Middags op Tweede Kerstdag kwam dominee Verhey, predikant van de Hervormde Kerk, ook wel eens langs, maar hij werd een keer door zijn eigen  kerkenraad op de vingers getikt. Het was niet gepast dat hij bij de "vrijzinnigen" kerst ging vieren. Wat is de tijd (gelukkig) veranderd! Wij hadden in het winterseizoen eens  in de twee weken een kerkdienst. ‘s Zomers werd er geen dienst gehouden. Vader wist veel van predikanten, van alle gezindten, in welke gemeente ze stonden en waar er weer een nieuwe predikant beroepen was. Hij mocht er graag over vertellen maar als je jong bent interesseert het je niet zo. Wat zou ik nog graag eens met hem over de gang van zaken aangaande onze kerk/gemeente van toen, willen praten. En over het kerkzijn in deze tijd. Het was bij ons niet een "mee moeten" naar de kerk, maar ik ging wel altijd mee naar de diensten. Ik hield van de bijbellezingen en het zingen. Er werd thuis niet veel over het geloof gesproken maar Jezus werd ons tot voorbeeld gesteld. "Wees goed voor elk die je ontmoet".  Er werd ons bijgebracht dat we respect voor andermans geloof moesten hebben en we mochten ook niet over "de finen" praten. Ook al werden wij soms uitgescholden als "de grauwen". Maar botsingen tussen beide geloven als schoolkinderen kan ik mij niet herinneren. Wij woonden dan ook buiten het dorp en na schooltijd speelde je heerlijk buiten. Mijn broers en ik konden ons zelf heel goed vermaken. Er was ook een Vrijzinnige Vrouwenvereniging waar ik braaf na mijn trouwen met mijn moeder naartoe ging. We lazen er uit de bijbel en er werd een bijbels onderwerp besproken waarover gediscussieerd werd. Ook hielden we een bazaar ten bate van de kerk. Het was dezelfde drukke voorbereidingstijd die wij later bij de dames Tine en Jel beleefden. Zover ik weet was er toen al de traditie dat de Lerstviering gezamenlijk met de andere vrouwenverenigingen werd gehouden.  In de jaren zestig is de Vrijzinnige Gemeente opgeheven wegens te weinig leden. Als laatste is de heer Joris Jellema in april 1975 vanuit het lokaal begraven; hij droeg "zijn kerk" een warm hart toe en heeft veel voor de gemeente betekend. In 1976 is het gebouw verkocht aan Konst de groenteboer en in 1993 heeft Oosterhaven het overgenomen. De Vrijzinnige Gemeente was een kleine hechte gemeenschap, waar wel eens uiteenlopende meningen over bestonden, maar ik schaam mij niet voor de normen en waarden die mijn ouders mij vanuit hun geloof hebben meegegeven. Sjoukje de Boer

De economische basis van Broek was eertijds de melkveehouderij. Het aantal bedrijven in het dorp bedroeg zo’n 30. Het merendeel bestond uit  "komelkerijen". Kleine bedrijfjes met een paar koeien, vaak zonder eigen land en afhankelijk van het pachten van land of van polderdijken voor gras en hooiwinning. Ze hielden het vee vaak het hele jaar op stal en moesten dus dagelijks gras aanvoeren. Dat gebeurde voor een groot deel met roeiboot. Ook werd er hooi gemaakt dat in een hooiberg naast/ bij huis werd opgeslagen. Naast een groot aantal kleine boeren waren er ook een aantal grotere bedrijven. De melk werd geleverd aan de melkfabriek in Akmarijp. In de zomer kwam de melkvaarder tweemaal per dag langs om de melk op te halen, in de winter was dat eenmaal per dag. De melk werd opgehaald door melkvaarders, één daarvan, Marten Drijfhout, heeft dit 20 jaar gedaan. Ze begonnen het ophalen van de melk in Broek Zuid. De vaart daar ( Broekster kerk vaart) liep tot 1970 helemaal door tot waar nu de weg naar Sneek loopt. Dit stuk van de Broekstervaart is tijdens of na de ruilverkaveling gedempt. Na Broek zuid vervolgde de melkvaarder zijn weg naar het noorden langs de boerderijen van Broek noord. Dochter xx van Marten Drijfhout heeft vaak met haar vader meegevaren en ziet de route nog zó voor zich: ” Hij had een geheel eigen manier om het traject te varen. Zijn principe was om de vaart in de boot te houden. Hij slingerde zo door de Broekstervaart van de ene naar de andere kant. Als een boer zijn bussen nog niet klaar had staan werd er hard op de toeter geblazen om ze te waarschuwen dat hij er aan kwam. Die toeter heb ijk nog in mijn bezit. Als hij door Broek Noord was gevaren ging hij verder naar Goïngarijp.” Op de terugweg werd de ‘Arke pleats’ nog aangedaan en dan was het zo snel mogelijk varen naar de fabriek in Akmarijp in een poging daar vóór de melkvaarder uit de richting Snikzwaag en Akmarijp te zijn. Dat scheelde veel tijd. Alleen als het "aaisikerstiid’ wie nam hij alle tijd om te stoppen en het land in te gaan als hij ergens een kievitsnest vermoedde. “Mijn heit had ook een speciale manier ontwikkeld om de bussen aan boord te tillen en er weer af te tillen. Vooral als het nat weer was kon hij de bussen mooi over het dek laten glijden en in één beweging van boord of aan boord tillen. Het was zwaar werk en je had die handigheid hard nodig om je rug in goed conditie te houden. Het was ook wel bijzonder dat, hoewel hij altijd op het water zat, hij niet kon zwemmen.” De ruilverkaveling van 1970 heeft grote veranderingen gebracht. Vrijwel alle komelkers werden "gesaneerd" ze stopten definitief met hun bedrijf en ook met de melkvaarderij was het toen gebeurd. Nog even heeft Drijfhout de bussen bij de kade van D.E. afgeleverd, maar toen heeft hij ander werk gezocht. Hij had het geluk bij Waterstaat te kunnen werken. Veel van de kleine boeren gingen bij D.E. in Joure in ploegendienst. Velen vertrokken ook naar Joure of andere plaatsen. Broek verloor een groot deel van de bewoners, panden kwamen leeg te staan, werden opgekocht door recreanten, Hollanders en vooral in de winter bood het dorp een "doodse" aanblik. Ook dat leidde er toe dat veel mensen vertrokken.Sisca Vierstra

In 1453 is er bij Burgum/Sumar sprake van de Lioedsmersdaam (Burgumerdaam). Dit is geen dam zoals we die tegenwoordig kennen maar een ondiepte in het vaarwater waarover men, door het water rijdend of wadend, de andere oever kan bereiken. Eis die daar men toen bij stelde, is dat een half geladen schuit de deels onder water liggende dam ook moet kunnen passeren. In oostelijke richting varend, komt men op het Bergumermeer. In 1508 graaft men aan de oostzijde van dat meer bij Schuilenburg een doorvaart naar Groningen. Dit blijkt een nuttige verbinding te zijn die in de jaren 1574-1576 wordt verbeterd door de Spaanse kolonel Caspar de Robles. Later heet dit vaarwater Caspar de Roblesdiep of Kolonelsdiep. Het vaarwater aan de westzijde van het meer heeft op de landkaarten dan nog geen naam.Op een landkaart uit 1718 staat een deel van het (vaar)water westelijk van Burgum/Sumar als Wijde Ee vermeld. Het meanderende smalle vaarwater tussen Wijde Ee en Bergumermeer is dan nog steeds zonder naam.In het boekje ‘Wandelingen van mijn oud-oom den Opzigter’, in 1841 geschreven door H. van Rollema (pseudoniem van Hobbe Baerdt van Sminia), noemt de schrijver de naam van het smalle vaarwater. Westelijk van de brug te Bergumerdam is dat de Kromme Ee, oostelijk van de brug de Groningervaart. In 1842 graaft men een nieuwe doorvaart bij Bergumerdam. Deze is ongeveer 10 meter breed en 1,2 meter diep. Over de doorvaart bouwt men een nieuwe brug met een doorvaartbreedte van ruim 5 meter.In 1914 zorgt de komst van de stoomtram ervoor dat er een nieuwe draaibrug over de Groningervaart nodig is. De brug heeft twee doorvaarten van elk 9 meter. Naar schatting is de Groningervaart dan ruim 25 meter breed. Volgens een artikeltje in de Leeuwarder Courant (1920) is de bodembreedte van de vaart dan 16 meter.In 1936 begint de uitvoering van de Kanaalplannen (kanaal Stroobos-Lemmer) met het vergroten van de vaargeul in het Bergumermeer naar 40 meter breedte en 3 meter diepte. Een paar jaar later, in 1940, begint men met het graven van een bochtafsnijding te Bergumerdam, juist ten noorden langs de Groningervaart. Deze wordt 65 meter breed en 3 meter diep. Ook begint dan de aanleg van een nieuwe hoge brug met een doorvaartbreedte van 12 meter. In de Tweede Wereldoorlog werkt men op onregelmatige tijden verder aan de ‘Kanaalplannen’. In 1944 komen alle werkzaamheden stil te liggen wegens gebrek aan bouwmaterialen en arbeidskracht. Na de oorlog gaan de werkzaamheden verder. In 1948 neemt men de nieuwe hoge brug in gebruik en vindt de doorgraving van de oude weg tussen Sumar en Burgum plaats. De oude doodlopende Groningervaart wordt dan een kleine haven (nu ter hoogte van het bedrijf Noppert Beton). Ook het water op het bedrijfsterrein van de scheepswerf is een restant van de oude vaarroute. In de jaren van de wederopbouw vestigden zich enkele grote bedrijven aan de zuidzijde van het kanaal: Scheepswerf Hoogezand (later Damen Shipyards), Noppert beton, Konstruktiewerkplaats Bergum (nu BSB Staalbouw) en de Papierfabriek Friesland (nu SCA). Het kanaal vormt, in verband met de aan- en afvoer van grondstoffen en producten, een belangrijke plus om zich juist daar te vestigen. In 1955 stellen Gedeputeerde Staten van Friesland voor het kanaal Stroobos-Lemmer voortaan Prinses Margrietkanaal te noemen. Het voorstel wordt na felle discussies aangenomen onder voorwaarde dat de historische namen (zoals Kromme Ee en Groningervaart) lokaal gebruikt blijven worden. In 2007 vindt "verfriesing" van de waternamen plaats. Voortaan dus de Grinzer Feart en Krûme Ie.  In 2014 vindt voor het lokale verkeer de bouw plaats van een nieuwe hoge brug met een doorvaarbreedte van 22 meter, de oude wordt daarna gesloopt. Het doorgaande verkeer maakt vanaf 2016 gebruik van het Hendrik Bulthuis Akwadukt. Een voor de scheepvaart hinderlijke bocht verdwijnt bij het graven van een nieuw stuk kanaal juist zuidwaarts van de Krûme Ie. Daarmee verliest de Krûme Ie zijn functie als vaarwater. Werd het vaarwater in 1453 gebruikt door kleine schuiten, het huidige Prinses Margrietkanaal is geschikt voor scheepsklasse Va, Groot Rijnschip, lengte 110 meter, breedte 11,4 meter en diepte 3,5 meter.